Productieve en onproductieve arbeid


We willen hier op de productieve en onproductieve arbeid even kort ingaan, voor we nog verder de veranderde vorm van het kapitaal behandelen, hoe ze zich als resultaat van de kapitalistische productiewijze manifesteert.

Omdat het directe doel en het eigenlijke product van de kapitalistische productie meerwaarde is, is dus alleen de arbeid productief die direct meerwaarde produceert, en alleen de beoefenaar van het arbeidsvermogen is een productieve arbeider, dus alleen de arbeid, die direct in het productieproces tot waardevorming van het kapitaal geconsumeerd wordt.

Vanuit het eenvoudige standpunt van het arbeidsproces in het algemeen verscheen voor ons de arbeid als productief, die zich in een product, nauwkeuriger, een ‘waar’, realiseert. Vanuit het standpunt van het kapitalistische productieproces komt daar de meer nauwkeurige bestemming bij, dat die arbeid productief is, die direct het kapitaal tot waarde maakt, of meerwaarde produceert. Arbeid dus, die zich zonder equivalent voor de arbeider, voor zijn uitvoerder realiseert in een surpluswaarde, voorgesteld in een surplusproduct. Arbeid dus dat een toenemend overschot van ‘waren’ produceert voor de enige gebruiker van het arbeidsmiddel, voor de kapitalist; alleen de arbeid, die het variabele kapitaal en daarmee de totale sectie voorstelt als C + ΔC = C + Δv. Het is dus de arbeid, die het kapitaal direct als vertegenwoordiger van zijn eigen waardevorming dient, als middel voor de productie van meerwaarde.

Het kapitalistische arbeidsproces heft de algemene bestemmingen van het arbeidsproces niet op. Het produceert een product en een ‘waar’. In zoverre blijft de arbeid productief, die zich in ‘waren’, als eenheid van gebruikswaarde en ruilwaarde, objectiveert. Maar het arbeidsproces is alleen middel voor het waardevormingsproces van het kapitaal. De arbeid is dus productief als het zich in ‘waren’ presenteert, als we de afzonderlijke ‘waar’ beschouwen, die zich in een evenredig deel van dezelfde onbetaalde arbeid voorstelt, of als we het totale product beschouwen, die in een evenredig deel van de gezamenlijke warenmassa alleen maar onbetaalde arbeid voorstelt, dus een product realiseert, dat de kapitalist niets kost.

De arbeider is productief, die productieve arbeid verricht en die arbeid is productief, die direct meerwaarde schept, dat wil zeggen die het kapitaal van waarde maakt.{481}

Alleen de burgerlijke bekrompenheid, die de kapitalistische vorm van de productie als de absolute vorm voor het kapitalisme houdt, daarom de enige natuurlijke vorm van de productie, kan de vraag, wat productieve arbeid en productieve arbeiders vanuit het standpunt van het kapitaal is, verwisselen. Ze verwisselt het met de vraag, wat in het algemeen productieve arbeid is en zich daarom met het tautologische antwoord tevreden moet stellen, dat alle arbeid productief is, die in het algemeen produceert. De arbeid die resulteert in een product, of ergens in een gebruikswaarde, die in het algemeen in een resultaat resulteert.

Alleen die arbeider is productief, waarvan het arbeidsproces het productieve consumptieproces van het arbeidsvermogen is, de dragers van de arbeid, van het kapitaal of de kapitalisten.


Hieruit volgen direct deze twee dingen:


Ten eerste: Door de ontwikkeling van de reële onderschikking van de arbeid onder het kapitaal met de specifieke kapitalistische productiewijze wordt niet de individuele arbeider, maar meer en meer een sociaal gecombineerd arbeidsvermogen de werkelijke functionaris van het totale arbeidsproces. De verscheidene arbeidsvermogens, die concurreren, en de gezamenlijke de productieve machine vormen, nemen op zeer verscheidene wijze deel aan het directe proces van de ‘waren’, of beter hier de productvorming. De ene werkt meer met de hand, de andere meer met de kop, de ene als manager, ingenieur, technoloog, de andere als opzichter, de derde als directe handarbeider, of slechts alleen als handlanger. Zo worden meer en meer functies van het arbeidsvermogen onder het directe begrip van de productieve arbeid en haar dragers onder het begrip van de productieve arbeider, direct door het kapitaal uitgebuit. In het waardevormingsproces en in het productieproces in het algemeen worden ze als onderschikte arbeiders geplaatst. Beschouwt men de totale arbeider, waaruit de werkplaats bestaat, dan verwezenlijkt die zich, op de materiële basis van de gecombineerde activiteit. Ze verwezenlijkt zich direct in een gezamenlijk product, dat tegelijk een samenbundeling van ‘waren’ is, waarbij het geheel om het even is, of de functies van de afzonderlijke arbeider, die alleen maar lid is van deze verzamelde arbeiders, verder af of dichterbij de directe handarbeid staat. Echter, de bezigheid van dit gezamenlijke arbeidsvermogen is de directe productieve consumptie door het kapitaal, dat wil zeggen dus het eigen waardevormingsproces van het kapitaal, de directe productie van meerwaarde, en daarom, zoals later nog verder ontwikkeld zal worden, de directe omzetting van de meerwaarde in kapitaal.


Ten tweede: De nadere bestemmingen van de productieve arbeid volgen vanzelf uit de gegeven karakteristieke kenmerken van het kapitalistische productieproces. Ten eerste treedt de bezitter van het arbeidsvermogen als verkoper op, irrationeel, zoals we uitdrukkelijk gezien hebben, als directe verkoper van levende arbeid, niet van ‘waren’, tegenover het kapitaal of de kapitalisten. Hij is loonarbeider. Dit is het eerste uitgangspunt. Ten tweede, echter, ingeleid door dit voorlopige, tot de circulatie behorende proces, wordt zijn arbeidsvermogen en zijn arbeid als levende factor in het productieproces van het kapitaal direct ingelijfd, wordt zelfs één van zijn bestanddelen, en wel het variabele, dat niet alleen de voorgeschoten kapitaalwaarde gedeeltelijk behelst, maar ook tegelijk vermeerdert en daarom pas door de schepping van meerwaarde, in zich waarde vormende waarde, in kapitaal omzet. Deze arbeid wordt geobjectiveerd direct tijdens het productieproces als een vloeibare waarde grootte.

Het kan enerzijds zijn dat de eerste voorwaarde plaatsvindt, zonder dat de tweede plaatsvindt. Een arbeider kan loonarbeider, dagloner zijn. Dit vindt elke keer plaats, als het tweede moment ontbreekt. Elke productieve arbeider is loonarbeider, maar om die reden is niet elke loonarbeider een productieve arbeider. Zo vaak als de arbeid gekocht wordt, om als gebruikswaarde geconsumeerd te worden, als dienst, niet om als levende factor in de plaats van de waarde van het variabele kapitaal te treden, en om in het kapitalistische productieproces ingelijfd te worden, is die arbeid geen productieve arbeid en de loonarbeider geen productieve arbeider. Zijn arbeid wordt dan vanwege zijn gebruikswaarde, en niet als ruilwaarde bepalend, zij wordt onproductief, niet productief geconsumeerd. De kapitalist staat daarbij niet als kapitalist, als representant van het kapitaal tegenover de arbeid. Hij ruilt zijn geld tegen arbeid als revenu, niet als kapitaal. De consumptie van de arbeid constitueert niet G-W-G’, maar W-G-W, als laatste de arbeid of de dienst zelf. Het geld functioneert hier alleen als circulatiemiddel, niet als kapitaal.{482}

Net zo min als de ‘waren’, die de kapitalist koopt om als privé consumptie, productief geconsumeerd te worden, factoren van het kapitaal worden, zo weinig worden de diensten het, die hij vrijwillig of gedwongen bij de staat vanwege haar gebruikswaarde, voor zijn consumptie koopt. Ze worden geen factor van het kapitaal. Zij zijn daarom geen productieve arbeid en de dragers geen productieve arbeiders.

Des te meer de productie zich in het algemeen als productie van ‘waren’ ontwikkelt, des te meer moet iedereen en wil iedereen warenhandelaar worden, geld maken, zij het uit zijn product, zij het uit zijn diensten, als zijn product naar gelang zijn natuurlijke toestand alleen in de vorm van de dienst bestaat, en dit geld maken verschijnt als het laatste doel van elke vorm van activiteit. (zie Aristoteles). In de kapitalistische productie wordt nu enerzijds de productie van producten als ‘waren’, anderzijds de vorm van de arbeid als loonarbeid absoluut. Een massa functies en bezigheden, die een heilige schijn om zich heen hebben, die als eigen doel gelden, gratis geschieden of via omwegen betaald worden, verschijnen. Zoals alle professionals, artsen, advocaten in Engeland, waar de advocaat en de arts zich niet over de betaling konden of kunnen beklagen, zetten zich enerzijds direct om in loonarbeiders, hoe verschillend hun inhoud en hun betaling ook kan zijn. Aan de andere kant, zijn ze onderworpen – het schatten van hun waarde, d.w.z. de prijs van de verschillende activiteiten, van hoer tot koning – aan de wetten die de prijs van de loonarbeid regelt. De ontwikkeling van dit laatste punt hoort in de speciale behandeling over de loonarbeid en het arbeidsloon, niet hier. Deze verschijning nu, dat met de ontwikkeling van de kapitalistische productie, alle diensten zich in loonarbeid omzetten en alle uitvoerders zich in loonarbeiders omzetten, zij dus dit karakter met de productieve arbeiders gemeen hebben, geeft voor de verwisseling van beide des te meer aanleiding. Dit is omdat het een voor de kapitalistische productie karakteristieke en door haar zelf geschapen verschijning is. Anderzijds geeft het de apologeten aanleiding, de productieve arbeider, omdat hij loonarbeider is, in een arbeider om te zetten, die slechts zijn diensten, dat wil zeggen zijn arbeid als gebruikswaarde, tegen geld ruilt. Daarmee wordt dan gelukkig afgezien van de gedifferentieerde verschillen van deze ‘productieve arbeiders’ en hun kapitalistische productie, als een productie van meerwaarde, als het eigen waardevormingsproces van het kapitaal, waarvan slechts de levende arbeid de ingelijfde vertegenwoordiger is. Een soldaat is een loonarbeider, een huurling, maar hij is daarom geen productieve arbeider.


Verdere vergissingen ontspringen uit twee bronnen.


Ten eerste: in de kapitalistische productie worden altijd delen van de ‘waren’ producerende arbeid op een manier verricht, die behoren bij vroegere productiewijzen, waar dus de verhouding tussen kapitaal en loonarbeid feitelijk nog niet bestaat en daarom is met de vanuit het kapitalistische standpunt overeenkomende categorie van productieve en onproductieve arbeid in het geheel niet aan te wenden. Maar overeenkomend met de heersende productiewijze worden ook werkelijk de door haar nog niet onderschikte verhoudingen onder haar idealiter onderschikt. Bijvoorbeeld de zelfstandige arbeider is zijn eigen loonarbeider, zijn eigen productiemiddelen staan tegenover hem als kapitaal. Als zijn eigen kapitalist gebruikt hij zichzelf als loonarbeider. Dergelijke anomalieën (onregelmatigheden) bieden de tinnegieters over productieve en onproductieve arbeid dan een welkom veld. {483}


Ten tweede: Bepaalde onproductieve arbeid kan incidenteel met het productieproces verstrengeld zijn, en kan zelfs met haar prijs in de prijs van de waren opgaan. Het voor haar bestemde geld, in zoverre het een deel van het voorgeschoten kapitaal vormt, en haar arbeid verschijnt als arbeid, dat zich niet met de opbrengst, maar direct met kapitaal ruilt.

Nemen we meteen het laatste geval, de belastingen, de prijs voor de regeringsdiensten. Dit behoort ook tot de incidentele productiekosten en is een aan het kapitalistische productieproces in het algemeen toevallige en op geen enkele wijze door dezelfde afgedwongen, en voor haar noodzakelijke, immanente vorm. Worden er gezamenlijke indirecte belastingen in directe omgezet, dan worden die belastingen zoals voorheen betaald, maar vormen geen kapitaalvoorschot meer, maar uitgaven voor opbrengsten. De mogelijkheid voor deze vormomzetting toont haar uiterlijkheid, gelijkwaardigheid en toevalligheid voor het kapitalistische productieproces. Met een vormomzetting van productieve arbeid zou daarentegen de opbrengst van het kapitaal en het kapitaal zelf ophouden.

Bovendien processen, materiële akten, dit alles betrekt zich op de stipulaties (akkoorden) tussen de warenbezitters als kopers en verkopers van ‘waren’, en heeft met de verhouding tussen kapitaal en arbeid niets van doen. Die functionarissen kunnen daardoor tot loonarbeiders van het kapitaal worden, ze worden daardoor nog geen productieve arbeiders.

Productieve arbeid is slechts een verkorte uitdrukking voor de gehele verhouding, aard en wijze, waarin het arbeidsvermogen en de arbeid in het kapitalistische productieproces figureert. Spreken we dus over productieve arbeid, dan spreken we over maatschappelijk bepaalde arbeid, arbeid, die een erg bepaalde verhouding tussen de kopers en verkopers van arbeid insluit. Productieve arbeid ruilt zich direct met geld als kapitaal, dat wil zeggen met geld, dat op zichzelf kapitaal is, die de bestemming heeft als kapitaal te functioneren en als kapitaal tegenover het arbeidsvermogen staat. Productieve arbeid is als zodanig, dat wat voor de arbeiders alleen de vooraf bestemde waarde van zijn arbeidsvermogen reproduceert. De waarde scheppende activiteit dat het kapitaal tot waarde maakt, de door de arbeider geschapen waarde, die de arbeider zelf tegenover het kapitaal plaatst. De specifieke verhouding tussen de geobjectiveerde en levende arbeid, is dat wat het eerste tot kapitaal maakt en het laatste tot productieve arbeid.

Het specifieke product van het kapitalistische productieproces, meerwaarde, wordt alleen door ruil met de productieve arbeid geschapen. Wat haar specifieke gebruikswaarde voor het kapitaal vormt, is niet haar bestemde nuttige karakter, net zo min als de bijzondere nuttige eigenschappen van het product, waarin ze zich objectiveert, maar haar karakter als scheppend element van de ruilwaarde, de meerwaarde.

Het kapitalistische productieproces is niet alleen de productie van waren. Het is een proces, dat onbetaalde arbeid absorbeert, die productiemiddelen tot middelen voor de opname van onbetaalde arbeid maakt.


Uit alles tot dusver komt naar voren, dat om productieve arbeid te zijn, het een bestemming van de arbeid is, die in het algemeen niets te maken heeft met de bestemde inhoud van de arbeid, haar bijzondere nuttigheid of met de gebruikswaarde als eigendom, waarin zij zich voorstelt.{484}


Arbeid met dezelfde inhoud kan daarom productief en onproductief zijn.

Bijvoorbeeld Milton, die Paradise Lost schreef, was een onproductieve arbeider. De schrijver daarentegen, die fabrieksarbeid voor zijn boekhandelaar levert, is een productieve arbeider. Milton produceerde Paradise Lost, zoals een zijderups zijde produceert, als activiteit van zijn natuur. Hij verkocht later het product voor £5 en werd zo warenhandelaar. Maar de literatuurproletariër uit Leipzig, die op het commando van zijn boekhandelaar boeken, een compendium over de politieke economie produceert, is bij benadering een productieve arbeider, in zoverre zijn productie aan het kapitaal ondergeschikt is en alleen zijn waardevorming plaatsvindt. Een zangeres, die als een vogel zingt, is een onproductieve arbeidster. Als ze haar gezang voor geld verkoopt, is ze loonarbeider of warenhandelaar. Maar dezelfde zangeres, door een ondernemer geëngageerd, die haar zingen laat om geld te verdienen, is een productieve arbeidster, want ze produceert direct kapitaal. Een schoolmeester, die ander onderricht, is geen productieve arbeider. Maar een schoolmeester, die als loonarbeider in een instituut met anderen geëngageerd is, om door zijn arbeid het geld van de ondernemers van het naar kennis hongerende instituut tot waarde te maken, is een productieve arbeider. Toch zijn de meeste van deze arbeiders, naar de vorm beschouwd, nauwelijks formeel onder het kapitaal onderschikt, maar behoren ze tot de overgangsvormen.

Over het geheel zijn de vormen van arbeid, die alleen als diensten gebruikt worden, niet van de arbeid deelbare en daarom buiten hen zelf als zelfstandige ‘waren’ bestaande producten omgezet. Toch echter kunnen ze als direct kapitalistisch geëxploiteerd worden gezien. Ze zijn verdwijnende grootheden, in vergelijking met de massa van de kapitalistische productie. Ze zijn derhalve geheel buiten beschouwing te laten en alleen te behandelen in de loonarbeid, onder de categorie van de loonarbeid, dat niet tegelijk productieve arbeid is.

Dezelfde arbeid, tuinieren, kleren maken, kan door dezelfde werkman in dienst van een industriële kapitalist, of een directe consument verricht worden. In beide gevallen is hij loonarbeider of dagloner, maar in het ene geval is hij een productieve, in het andere een onproductieve arbeider, terwijl hij in het ene geval kapitaal produceert, en in het andere geval niet, omdat in het ene geval zijn arbeid een moment van het eigen waardevormingsproces van het kapitaal vormt, in het andere niet.

Een groter gedeelte van de jaarlijkse producten, dat als opbrengst opgenomen wordt en niet meer als productiemiddel opnieuw de productie ingaat, bestaat uit de meest fatale, de meest jammerlijke lusten, pleziertjes bevredigende producten, in de vorm van gebruikswaarden. De inhoud is voor de bepaling van productieve arbeid geheel onverschillig, hoewel het natuurlijk als een niet proportioneel deel zo gereproduceerd zou worden, in plaats van terug omgezet te worden in productiemiddel en levensmiddel. Het zijn geen ‘waren’, die opnieuw in de reproductie, hetzij de ‘waren’ ervan, hetzij als arbeidsvermogen ingaan, kortom, die productief geconsumeerd worden. ‘Waren’ die natuurlijk wel een check zijn voor de ontwikkeling van de rijkdom. Dit soort productieve arbeid produceert gebruikswaarde, geobjectiveerd in producten, die alleen voor de onproductieve consumptie bestemd zijn, in hun realiteit, als artikel, geen gebruikswaarde voor het reproductieproces hebben. Ze kunnen dat alleen verkrijgen door stofwisseling, door de ruil met reproductieve gebruikswaarden, maar dat is alleen maar een misplaatsing. Ergens moeten ze als niet reproductief geconsumeerd worden. Andere van dergelijke, in het onproductieve consumptieproces vallende artikelen, kunnen in geval van nood ook weer als kapitaal functioneren. De uitweiding hiervan hoort in hoofdstuk drie van boek twee over het reproductieproces. Er is hier alleen deze opmerking te maken. Het is voor de gewone economie onmogelijk over de grenzen van de luxeproductie, vanuit het standpunt van de kapitalistische productie zelf een verstandig woord te zeggen. De kwestie doet zich echter voor als bijzonder eenvoudig, als de factoren van het reproductieproces ordentelijk geanalyseerd worden. Wordt het reproductieproces geremd of zijn voortgang opgehouden, in zoverre het al door de natuurlijke voortgang van de bevolking bepaald is, door het niet verhoudingsmatige gebruik van zulke productieve arbeid, die zich in onproductieve artikelen voorstelt, dan zijn dus te weinig noodzakelijke levensmiddelen of te weinig productiemiddelen gereproduceerd, dan is de luxe verwerpelijk vanuit het standpunt van de kapitalistische productie. Voor het overige is de arbeider een absolute noodzakelijkheid voor een productiewijze, dat rijkdom voor de niet-producenten produceert, dus aan hem noodzakelijke vormen moet geven, waardoor het toe te eigenen is door hen die slechts genieten van de rijkdom. Voor de arbeiders zelf is deze productieve arbeid, zoals alle andere, slechts middel voor de reproductie van zijn noodzakelijke levensmiddelen. Voor de kapitalisten, voor wie de aard van de gebruikswaarden, en het karakter van de gebruikte concrete arbeid in het algemeen geheel onverschillig zijn, slechts een middel om geld te winnen, om meerwaarde te produceren.{485}


Het streven, de productieve en onproductieve arbeid door haar stoffelijke inhoud te bepalen, komt voort uit drie bronnen.


1) De fetisjistische aanschouwing die kenmerkend is voor de kapitalistische productiewijze. De bepalende vormen die uit haar wezen voortkomen zijn economische ‘waren’, ze zijn gevolg van productieve arbeid. Ze zijn de stoffelijke dragers van deze vormen of categorieën en in het algemeen hebben ze hun karakteristieke eigenschap.
2) Het arbeidsproces als zodanig beschouwt. De arbeid alleen is productief, de arbeid die in een product resulteert, een materieel product, omdat het zich hier alleen om materiële rijkdom handelt.
3) Het werkelijke reproductieproces. Gekeken naar zijn echte factoren, is er een groter onderscheid met betrekking tot de vorming van de rijkdom, dan tussen de arbeid, die zich in reproductieve artikelen weergeeft, en andere rijkdom, die zich slechts weergeeft in luxe artikelen.


Voorbeeld: ‘Of ik nu een broek koop of dat ik een lap stof koop en een kleermakersgezel in huis neem, die ik voor zijn dienst, dat is zijn kleermakerswerk betaal, is voor mij volledig hetzelfde. Ik koop ze van een kledinghandelaar, omdat ze zo goedkoper is. In beide gevallen zet ik het geld, dat ik uitgeef, om in een gebruikswaarde, die door mijn individuele consumptie terugkeert in mijn boedel, die mijn individuele behoefte bevredigen moet, en niet in kapitaal. De kleermakersgezel levert me dezelfde dienst, of hij bij de kledinghandelaar voor mij werkt of in mijn huis. Daarentegen bestaat de dienst, van dezelfde kleermakersgezel, verbonden aan een kledinghandelaar, die hij aan deze kapitalist levert, daarin dat hij 12 uur werkt en slechts 6 betaald krijgt. De dienst, die hij hem levert, bestaat dus daarin, dat hij 6 uur voor niets werkt. Dat dit in de vorm van broeken maken gebeurt, verbergt slechts de werkelijke transactie. Zodra de kledinghandelaar kan, probeert hij de broek daarom weer in geld om te zetten, dat wil zeggen in een vorm, waarin de het bestemde karakter van de kleermakersarbeid volledig verdwenen is, en de geleverde dienst zich daarin uitdrukt, dat uit één daalder er twee geworden zijn.

Een dienst is in het algemeen slechts een uitdrukking voor de bijzondere gebruikswaarde van de arbeid, in zoverre deze niet als zaak, maar als bezigheid nuttig is. ‘Ik geef zodat jij het doet, ik doe het zodat jij het doet, ik doe het zodat jij geeft, ik geef zodat jij geeft’ zijn hier geheel gelijkwaardige vormen van dezelfde verhouding; terwijl in de kapitalistische productie het ‘ik geef zodat jij doet’ een zeer specifieke verhouding tussen de concreet voorgestelde rijkdom en de levende arbeid uitdrukt. Omdat dus in dit kopen van diensten de specifieke verhouding van arbeid en kapitaal in het geheel niet bevat is, noch volledig opgelost is, of in het geheel niet beschikbaar is, is het natuurlijk de lievelingsvorm van Say, Bastiat en consorten, om zo de verhouding tussen kapitaal en arbeid uit te drukken.

Ook de arbeider koopt met geld diensten, wat een manier van uitgeven is, maar geen manier is om geld in kapitaal om te zetten.

Geen mens koopt geneeskundige of juridische ‘diensten’ als middel, om het zo verkregen geld in kapitaal om te zetten.

Een groter deel van de diensten behoort in de consumptiekosten van ‘waren’, zoals een kokkin.


Het onderscheid tussen de productieve en onproductieve arbeid bestaat alleen maar daaruit, dat arbeid tegen geld als geld of tegen geld als kapitaal uitgeruild wordt. Waar, zoals bij de voor zichzelf werkende arbeider, kunstenaar, ik zijn ‘waar’ koop, komt de categorie in het algemeen niet ter sprake, omdat geen directe ruil tussen geld en arbeid op enigerlei wijze plaatsvindt, maar tussen geld en ‘waar’.{486}


Bij de niet materiële productie, zelfs wanneer zij zuiver voor de ruil bedreven wordt, ‘waren produceert’, zijn twee dingen mogelijk:


1) Ze resulteert in ‘waren’, die gescheiden van de producenten bestaan, dus in tussenpozen tussen productie en consumptie als waren circuleren kunnen, zoals boeken, schilderijen, alle kunstproducten, die door de kunstprestatie van de uitvoerende kunstenaar verschillend zijn. Hier is kapitalistische productie in zeer beperkte mate toepasbaar. Deze lieden, in zoverre ze niet als beeldhouwers, gezellen gehouden worden, werken meestal, als ze niet zelfstandig werken voor een koopmanskapitaal, voor een boekhandelaar, een verhouding die alleen de overgangsvorm voor een slechts formele kapitalistische productiewijze vormt. Dat in deze overgangsvormen, nu net de exploitatie van de arbeid het grootste is, verandert niets aan de zaak;
2) Het product is niet scheidbaar van de handeling van de producent. Ook hier vindt de kapitalistische productiewijze alleen maar beperkt plaats en kan volgens de aard van de kwestie alleen maar in enkele sectoren plaatsvinden. Ik wil de arts, niet zijn loopjongen. Bijvoorbeeld bij onderwijsaangelegenheden kunnen de leraren slechts loonarbeiders voor de ondernemer van de leerfabriek zijn. Hetzelfde is niet te evalueren voor de gehele kapitalistische productie.


‘De productieve arbeider, die direct voor hem produceert vermeerdert de welvaart van zijn meester’. (Malthus, Principes van de politieke economie. Tweede uitgave. Londen 1836).

Het onderscheid tussen productieve en onproductieve arbeid is belangrijk met betrekking tot de accumulatie, omdat alleen de ruil tegen productieve arbeid een van de voorwaarden is van de terug omzetting van meerwaarde in kapitaal.

De kapitalist als representant van het in zijn waardevormingsproces inbegrepen deel van het productieve kapitaal, verricht een productieve functie, die precies daaruit bestaat om de productieve arbeid te dirigeren en te exploiteren. In tegenstelling tot mee-eters van de surpluswaarde, die niet in zo’n directe en actieve verhouding tot hun productie staan, is zijn klasse de productieve klasse bij uitstek.[31][b] Als stuurman van het arbeidsproces kan de kapitalist productieve arbeid verrichten in die zin, dat zijn arbeid in het totale arbeidsproces inbegrepen is, dat het zich in het product belichaamt. We kennen hier alleen nog het kapitaal in het directe productieproces. Hoe het zich met andere functies van het kapitaal verhoudt, en de vertegenwoordigers, waarmee het zich in deze functies bedient, kan pas later ontwikkeld worden.

De bestemming van de productieve arbeid, en daarmee ook de onproductieve, als haar tegendeel, berust dus daarop, dat de productie van het kapitaal productie van meerwaarde en de door aan aangewende arbeid, een meerwaarde producerende arbeid is.


{487} Bruto en nettoproduct


Behoort misschien beter in boek 3, hoofdstuk 3. (Marx zelf).

Aangezien het doel van de kapitalistische productie en daarom de productieve arbeid niet het bestaan van de producenten, maar de productie van meerwaarde is, is alle noodzakelijke arbeid, die geen surplusarbeid produceert, overbodig en waardeloos voor de kapitalistische productie. Hetzelfde geldt voor een natie van kapitalisten. Alle brutoproduct, dat alleen de arbeider reproduceert, dat wil zeggen dat geen nettoproduct (surplusproduct) produceert, is evenzeer overbodig zoals elke arbeider zelf. Of als arbeiders op een bepaalde ontwikkelingstrede van de productie nodig waren, om nettoproducten te produceren, dan worden ze op een hogere trede van de productie, die hun niet meer nodig heeft, overbodig. Of alleen dat voor het kapitaal winstgevende mensenaantal is nodig. Hetzelfde geldt voor een natie van kapitalisten. De werkelijke interesse van een natie, is niet hetzelfde als dat van een privékapitalist, waar van de winst van zijn kapitaal van 20.000, alleen in alle gevallen niet onder 2000 daalt, gelijkwaardig is. Of het 100 of 1000 mensen in beweging zet, als slechts haar netto opbrengst reëel is, haar rente en winst dezelfde zijn, wat maakt het dan uit of ze samengesteld is uit 10 of 12 miljoen individuen? Als 5 miljoen mensen de voeding en kleding voor 10 miljoen mensen zou kunnen produceren, dan zou de voeding en kleding van deze 5 miljoen de netto opbrengst zijn. Zou het land er een voordeel eruit trekken, als het, om dezelfde netto opbrengst te produceren 7 miljoen mensen nodig zou hebben? Dat wil zeggen als het nodig zou zijn dat 7 miljoen mensen gebruikt zouden worden om de voeding en kleding voor 12 miljoen te produceren? Het voedsel en de kleding van 5 miljoen zou steeds de netto opbrengst zijn.

Zelfs de filantropie kan niets tegen deze stelling van Ricardo in brengen. Want het is altijd beter, dat onder 10 miljoen slechts 50 % als zuivere productiemachines voor 5 miljoen functioneren, dan dat onder 12 miljoen 7 of 58 3/4 % als zodanig vegeteren.

‘Hoe nuttig zou het in een modern koninkrijk zijn, als een hele provincie zo verdeeld zou zijn, tussen zich zelf onderhoudende kleine boeren zoals in de begintijd van het oude Rome, hoewel goed gecultiveerd, anders dan voor het voortbrengen van mensen, en dat is op zichzelf een erg nutteloos doel’. (Arthur Young, Politieke rekenkunde, p. 47, Londen, 1774).

Het doel van de kapitalistische productie is het nettoproduct, inderdaad slechts in de vorm van surplusproductie, waarbij zich de surpluswaarde toont, gesteld, dat de kapitalistische productie wezenlijk de productie van meerwaarde is.

Hiermee is het in strijd met het oude, met vroegere productiewijzen overeenkomende inzicht, waarmee de magistraten uit de stad uitvindingen verboden hebben, om arbeiders niet zonder brood te laten. Het geldt voor de arbeider als zijn eigen doel, en het is volgens zijn stand gerechtvaardigd. Het geldt als zijn privilege, waarvan het behoud de gehele oude orde geïnteresseerd was. Dat staat tegenover de nog nationaal getinte beschouwing van het protectiesysteem, in tegenstelling tot de vrijhandel, dat industrieën als bestaansbron voor een grote massa mensen nationaal zou beschermen, tegen de concurrentie van buiten. Het staat echter ook tegenover het inzicht van Adam Smith, dat de inrichting van het kapitaal in de landbouw ‘productiever’ is, omdat hetzelfde kapitaal meer handen te werk zou stellen. Dit alles zijn voor de ontwikkelde kapitalistische productiewijze verouderde en onware, valse inzichten. Een groot brutoproduct, in zoverre het, het variabele deel van het kapitaal betreft in verhouding tot een klein nettoproduct is een geringere productiekracht van de arbeid en derhalve van het kapitaal.{488}

Er zijn echter traditioneel allerlei verwarrende voorstellingen aan dit onderscheid tussen bruto en nettoproduct verbonden. Dit stamt voor een deel van de fysiocraten (zie boek 4), en voor een deel van Adam Smith, die de kapitalistische productie hier en daar altijd nog verwisselt met de productie voor de directe producenten.

Als een individuele kapitalist geld naar het buitenland stuurt, waar hij 10 % rente krijgt, terwijl hij in het binnenland een massa surplusmensen zou kunnen tewerkstellen, dan verdient hij vanuit het kapitalistische standpunt een burgerkroon. Deze deugdzame burger voltrekt de wet, die in de wereldmarkt geldt, zoals binnen de muren van een samenleving, omdat hij het kapitaal verdeelt, al naar gelang de winstvoet, die bijzondere productiesectoren leveren, en zij precies daarom compenseert en de productie verdeelt. Het maakt niet uit of het geld aan de keizer van Rusland voor de oorlog tegen Turkije geleverd wordt. De afzonderlijke kapitalist volgt daarmee slechts de immanente wet en derhalve de moraal van het kapitaal om zoveel meerwaarde te produceren als mogelijk. Met de beschouwing van het directe productieproces heeft dit echter niets te doen.

Verder stelt men vaak de kapitalistische productie en niet kapitalistische productie tegenover elkaar. De landbouw voor eigen gebruik, ongeacht door welke handen gebruikt, de landbouw voor de handel, die de markt een veel groter productie levert, veroorlooft zich uit vroegere productie in de landbouw te werk gesteld kapitaal, een nettoproductie in de manufactuur te realiseren. Maar deze tegenstelling is geen bepaling binnen de kapitalistische productiewijze zelf.

Over het geheel hebben we gezien dat het de wet van de kapitalistische productie is, om het constante kapitaal te vermeerderen ten opzichte van het variabele en de meerwaarde, het nettoproduct. Ten tweede om het nettoproduct te vermeerderen in verhouding tot het deel van het product, dat het variabele kapitaal vervangt, dat wil zeggen het arbeidsloon. Nu worden deze twee zaken verwisselt. Noemt men het totale product brutoproduct, dan groeit het in de kapitalistische productie tegenover het nettoproduct; noemt men het in arbeidsloon en nettoproduct oplosbare deel van het product nettoproduct, dan groeit het nettoproduct ten opzichte van het brutoproduct. Alleen in de landbouw, door omzetting van akkerland in veeweiden, groeit vaak het nettoproduct op kosten van het brutoproduct, de totale productiemassa, als gevolg van bepaalde aan de rente kenmerkende bepalingen, die hier niet thuishoren.

Voor het overige is de leer van het nettoproduct als het laatste en hoogste doel van de productie, alleen de brutale, maar correcte uitdrukking daarvoor, dat waardevorming van het kapitaal en daarmee de creatie van meerwaarde, zonder rekening te houden met de arbeiders, de drijvende ziel van de kapitalistische productie is.

Als het hoogste ideaal, overeenkomend met de relatieve groei van het nettoproduct, van de kapitalistische productie, is het zo veel mogelijk vermindering van het salaris, en zo veel mogelijk vermeerdering van het nettoproduct van de levenden.


{489} Mystificatie van het kapitaal


Omdat de levende arbeid, in het productieproces, in het kapitaal inmiddels is ingelijfd, stellen zich alle maatschappelijke productiekrachten van de arbeid als productieve krachten, als aan het kapitaal inherente eigenschappen voor. Precies zoals in het geld het algemene karakter van de arbeid, in zoverre ze waarde vormend is, als eigenschap van een ding verscheen. Des te meer is dit het geval omdat,


1) De arbeid als uiting van het arbeidsvermogen toebehoort, als inspanning aan de individuele arbeider. Het is dat, waarmee hij de kapitalist echt betaalt, wat hij hem geeft. Hetzelfde geldt, voor dat wat zich in het product objectiveert als toebehorend aan de kapitalist. Daarentegen behoort de maatschappelijke combinatie, waarin het afzonderlijke arbeidsvermogen slechts als bijzondere organen van het voor het totale atelier vormende totale arbeidsvermogen functioneren, niet aan de arbeiders toe, maar treedt hen veel meer als kapitalistisch arrangement tegemoet, het wordt hen aangedaan;


2) Deze maatschappelijke productieve krachten van de arbeid of de productieve krachten van de maatschappelijke arbeid ontwikkelen zich historisch pas met de specifieke kapitalistische productiewijze, dus als iets dat aan de kapitaalsverhouding verbonden is en als ondeelbaar verschijnt;


3) De objectieve werkomstandigheden, met de ontwikkeling van de kapitalistische productie nemen een veranderde vorm aan, door de dimensie, waarin de economie waarin zij worden toegepast, ontwikkelt. Nog afgezien van de vorm van machines, enzovoorts. Ze worden meer ontwikkeld als geconcentreerde productiemiddelen, vertegenwoordigen de maatschappelijke rijkdom, en wat eigenlijk het geheel schept, in de omvang en de werking van de sociale omstandigheden van de productie in combinatie met de arbeid. Afgezien van deze combinatie van de arbeid zelf verschijnt dit maatschappelijke karakter van de arbeidsvoorwaarden, waartoe onder andere haar vorm als machinerie en vast kapitaal in elke vorm behoort, als iets geheel zelfstandigs, van arbeiders onafhankelijk, als een bestaanswijze van het kapitaal en daarom ook onafhankelijk van de arbeiders door de kapitalisten gearrangeerd. Zoals het maatschappelijke karakter van haar eigen arbeid, zo verschijnt nog veel meer het maatschappelijke karakter, die de productievoorwaarden als gemeenschappelijke productievoorwaarden van gecombineerde arbeid inhouden als kapitalistische, onafhankelijk van de arbeiders aan deze productievoorwaarden als zodanig toekomende karakter.

Ad 3) willen we hier meteen het volgende opmerken, wat gedeeltelijk op latere vraagstukken anticipeert:
De winst als onderscheid van meerwaarde, kan stijgen door economisch gebruik van de gemeenschappelijke arbeidsvoorwaarden, zij het dat gebouwen gespaard worden. De waarde van verwarming en verlichting, van de hoofdmotor groeien niet in dezelfde mate als de kracht van de motor. De economie van de prijs van de grondstoffen, het hergebruik van het afval, vermindering van de administratiekosten, de warenmagazijnen bij massaproductie, al deze relatieve kostenbesparingen van het constante kapitaal dragen bij aan het absolute groeien van zijn waarde. Ze berusten daarop, dat deze productiemiddelen, arbeidsmiddelen als ook arbeidsmateriaal, gemeenschappelijk gebruikt worden, en dit gemeenschappelijke gebruik heeft als absolute voorwaarde het gemeenschappelijke samenwerken van de bijeengebrachte arbeiders. Het is dus zelf alleen maar de geobjectiveerde uitdrukking van het maatschappelijke karakter van de arbeid en daarom resulteert het in de maatschappelijke productieve kracht, zoals de bijzondere vorm van deze voorwaarden de machinerie meestal niet te gebruiken is voor gecombineerde arbeid van buiten. Ze verschijnen echter, tegenover de arbeiders, in hetzelfde proces als gegeven, van hem onafhankelijke voorwaarde, als vorm van het kapitaal. Het verschijnt daarom ook als de economisering van voorwaarden, en daarom ontspringt het groeien van de winst en goedkoper worden van de ‘waren’, als iets geheel verschillend van de surplusarbeid van de arbeiders, als een directe daad en gebeurtenis van de kapitalisten. Hier functioneert in het algemeen de personificatie van het maatschappelijke karakter van de arbeid, van de gezamenlijke werkplaatsen als zodanig. De wetenschap als het algemene geestelijke product van de maatschappelijke ontwikkeling, verschijnt hier ook als in het kapitaal ingelijfd. Het gebruik van kapitaal als wetenschap is gescheiden van het weten en kennen van de individuele arbeider van het materiële productieproces, en de algemene ontwikkeling van de maatschappij, terwijl daarentegen de arbeid door het kapitaal uitgebuit wordt. De technologie werkt als productieve kracht van het kapitaal tegenover de arbeid, het verschijnt als ontwikkeling van het kapitaal en des te meer, daar het voor het grootste deel gelijke tred houdt met het verminderen van de bijdrage van het arbeidsvermogen.{490}

De kapitalist is zelf machthebber, als personificatie van het kapitaal. De reden waarom hij in de Italiaanse boekhouding voortdurend als dubbelfiguur figureert, als debiteur van zijn eigen kapitaal.

De productiviteit van het kapitaal bestaat vervolgens, beschouwd vanuit de formele onderschikking, enkel door de dwang tot surplusarbeid; een dwang dat de kapitalistische productiewijze met vroegere productiewijzen deelt, maar in een door de productie gunstiger vorm uitoefent.

Zelfs vanuit enkel de formele verhouding, de algemene vorm van de kapitalistische productie, die haar minder met haar meer ontwikkelde vorm deelt, verschijnen de productiemiddelen, de zakelijke arbeidsvoorwaarden, niet als de arbeider, maar als aan hen onderschikt. Kapitaal zet arbeid aan het werk. Alleen al deze verhouding in zijn eenvoud, is de personificatie van de zaken en verzakelijking van de personen.


Gecompliceerder echter en schijnbaar mysterieuzer wordt de verhouding, met de ontwikkeling van de specifieke kapitalistische productiewijze, niet alleen komen de producten van de arbeid, als gebruikswaarden en als ruilwaarden, tegenover de arbeider te staan. Ze confronteren hem als ‘kapitaal’. Ze presenteren zich als de maatschappelijke vormen van de arbeid, als ontwikkelingsvormen van het kapitaal en vormen de ontwikkelde productieve krachten van de maatschappelijke arbeid als productieve krachten van het kapitaal. Als zulke maatschappelijke krachten zijn ze tegenover de arbeid gekapitaliseerd. Inderdaad is de gemeenschappelijke eenheid in de samenwerking, de combinatie van de verdeling van de arbeid, het gebruik van de natuurkrachten en de wetenschap. Ze vormen de producten van de arbeid als machinerie. Dit alles staat tegenover afzonderlijke arbeiders als vreemd, zakelijk, het wordt zo ervaren. Zonder en vaak tegen hun wil staat het tegenover de arbeiders als een zelfstandige factor, als enkel de bestaansvormen van onafhankelijke arbeidsmiddelen die hen beheersen. In zoverre ze zakelijk zijn, en het in de kapitalisten of hun ondergeschikten, vertegenwoordigers, vleesgeworden inzicht en wil van de verzamelde werkplaatsen, in zoverre deze door hun eigen combinatie gevormd zijn, als functie van het kapitaal, leven ze in het kapitaal. De maatschappelijke vormen van eigen arbeid, subjectief of objectief, of de vorm van de eigen maatschappelijke arbeid zijn van de afzonderlijke arbeiders geheel onafhankelijk gevormde verhoudingen. De arbeiders zijn als aan het kapitaal onderschikt geworden elementen van deze maatschappelijke vormen, echter deze maatschappelijke vormen behoren hen zelf niet toe. Zij treden daarom tegenover hen op als vormen van het kapitaal zelf, als het onderscheid van hun afzonderlijke arbeidsvermogen dat toebehoort aan het kapitaal, dat uit kapitaal is ontsprongen en in hem ingelijfd is als combinaties. Dit neemt een meer en meer reële vorm aan, naarmate enerzijds het arbeidsvermogen zelf door deze vormen gemodificeerd wordt, dat het in zijn zelfstandigheid, dus buiten deze kapitalistische samenhang onmachtig wordt, als zijn zelfstandige vermogen om te produceren gebroken wordt. Anderzijds als met de ontwikkeling van de machinerie ook technologisch de voorwaarden voor de arbeid, die over de arbeid heersen, verschijnen en tegelijk haar vervangen, onderdrukken, overbodig maken in haar zelfstandige vormen. In dit proces waarin het maatschappelijke karakter van de arbeid tegenover hen in zekere mate gekapitaliseerd optreedt, zoals bijvoorbeeld in de machinerie de zichtbare producten van de arbeid als beheersers van de arbeid verschijnen, vindt natuurlijk hetzelfde plaats voor de natuurkrachten en de wetenschap. De wetenschap is het product van de algemene historische ontwikkeling in haar abstracte kern, ze staat tegenover de arbeid als machten van het kapitaal. Zij onderscheiden zich inderdaad van de kwaliteit en de kennis van de afzonderlijke arbeiders, hoewel ze beschouwd vanuit hun bron weer het product van de arbeid zijn. Ze verschijnen overal, waar ze in het arbeidsproces binnen komen als ingelijfd in het kapitaal. De kapitalist, die een machine gebruikt, hoeft deze niet te begrijpen (zie Ure). Maar in de machine verschijnt de gerealiseerde wetenschap tegenover de arbeiders als kapitaal. En inderdaad verschijnen deze natuurkrachten, op maatschappelijke arbeid gebaseerde gebruiken van wetenschap, als natuurkrachten en producten van de arbeid in grote hoeveelheden. Ze zijn zelfs exploitatiemiddel van de arbeid, het middel om surplusarbeid toe te eigenen, als tot het kapitaal behorende krachten tegen de arbeid. Het kapitaal gebruikt deze middelen natuurlijk alleen maar om de arbeid te exploiteren. Maar, om ze te exploiteren moet ze het in de productie gebruiken. En zo verschijnt de ontwikkeling van de maatschappelijke productieve kracht van de arbeid en de voorwaarden van deze ontwikkelingen als daad van het kapitaal, waartoe zich de afzonderlijke arbeider niet alleen passief verhoudt, maar die als tegenstelling op hem af komt.


Het kapitaal is zelf dubbel, omdat het uit ‘waren’ bestaat.


Ruilwaarde (geld), maar waarde vormende waarde, waarde die daardoor waarde schept, als waarde groeit, een toename krijgt, omdat het waarde is. Dit reduceert zich tot ruil van een gegeven hoeveelheid geobjectiveerde arbeid tegen een grotere hoeveelheid levende arbeid.

Gebruikswaarde en hier verschijnt het volgens zijn bestemde verhoudingen in het arbeidsproces. Maar precies hier blijft het niet alleen arbeidsmateriaal, arbeidsmiddel, waaraan de arbeid toebehoort, dat zich de arbeid ingelijfd heeft, maar met de arbeid ook haar maatschappelijke combinaties en daarmee de met deze maatschappelijke combinaties overeenkomende ontwikkeling van de arbeidsmiddelen. De kapitalistische productie ontwikkelt zich pas dan in het groot, pas dan los van de afzonderlijke zelfstandige arbeider, in de voorwaarden van het arbeidsproces, zowel in zijn objectieve vorm, als ook subjectieve, maar ontwikkelt zich als een over de afzonderlijke arbeider beheersende en hem vreemde macht.

Zo wordt het kapitaal een zeer mysterieus verschijnsel.{491}

De arbeidsvoorwaarden stapelen zich op als sociale machten tegenover de arbeider en in deze vorm zijn ze gekapitaliseerd.


Het kapitaal is dus productief,


1) Als dwang voor surplusarbeid. De arbeid is productief juist als verrichter van deze surplusarbeid, door het verschil tussen de waarde van het arbeidsvermogen en zijn waardevorming.
2) Als personificatie en vertegenwoordiger, in de vorm van een ding van de ‘maatschappelijke productieve kracht van de arbeid’ of de productieve kracht van de maatschappelijke arbeid. Zoals de wet van de kapitalistische productie, de schepping van meerwaarde, hiertoe dwingt, zoals eerder uiteengezet. Het verschijnt als een dwang, die de kapitalisten zich wederkerig aandoen net als de arbeiders, dus inderdaad als wet van het kapitaal tegen beide. De maatschappelijke natuurkracht van de arbeid ontwikkelt zich niet in het waardevormingsproces als zodanig, maar in het werkelijke arbeidsproces. Ze stelt zich daarom op als eigenschappen, die het kapitaal als ding toekomen, als zijn gebruikswaarde. De productieve arbeid, als waarde producerend, staat als het kapitaal steeds tegenover de arbeid van de afzonderlijke arbeiders, die als maatschappelijke combinaties van deze arbeiders altijd in mogen gaan in het productieproces. Terwijl het kapitaal zo tegenover de arbeiders de maatschappelijke productieve kracht van de arbeid staat, stelt de productieve arbeid tegenover het kapitaal alleen de arbeid van de afzonderlijke arbeider.


Men heeft bij het accumulatieproces gezien, hoe de factor, waardoor de al vergane arbeid in de vorm van geproduceerde productieve kracht en productievoorwaarden van de reproductie verschijnt, de gebruikswaarde en de ruilwaarde opdrijft. Deze factor, en ook de waardemassa, die een bepaalde hoeveelheid levende arbeid opgenomen heeft functioneert als een massa gebruikswaarden, die opnieuw produceert. Het verschijnt aan het kapitaal als immanente kracht, terwijl de geobjectiveerde arbeid steeds kapitaliseert en tegengesteld aan de arbeider functioneert. (De nu volgende passage is een uitwerking en illustratie van bovenstaande en daarom als eindnoot opgenomen, vertaler),[32][S].

Onze vermogens zijn onze originele rijkdommen. Daarom is het arbeidsvermogen geen rijkdom. De arbeid produceert alle andere rijkdommen, dat wil zeggen zij produceert rijkdommen voor alle anderen behalve voor zichzelf, en niet zij zelf is rijkdom, maar enkel haar product. Elke goed aangestuurde arbeid is productief; dat wil zeggen elke productieve arbeid, elke arbeid, die de kapitalisten winst oplevert, is goed aangestuurd.


Zo zeer is in de voorstelling van de omzetting van de maatschappelijke productieve krachten van de arbeid in zakelijke eigenschappen van het kapitaal ingeburgerd, dat de voordelen van de machinerie, het gebruik van de wetenschap, uitvindingen in deze haar vervreemde vorm als de noodzakelijke vorm, en daarom wordt dit alles voorgesteld als eigenschappen van het kapitaal. Wat hier als basis dient, is ten eerste de vorm waarin zich op basis van de kapitalistische productie, dus ook in het bewustzijn van de in deze productiewijze gevangen zaken presenteert; ten tweede het historische feit, dat dit in het onderscheid tot vroegere productiewijzen, dat ontwikkeling in de kapitalistische productiewijze plaatsvindt, dat het tegengestelde karakter van de ontwikkeling dus immanent schijnt.

_______________
[31][b] Zie Ricardo.
[32][S] ‘Het kapitaal is de democratische, filantropische en egalitaire macht bij uitstek.’ (F. Bastiat, Gratuit du Credit enz., Parijs, 1850). ‘Stock (aandelen) bewerken het land; stock laat arbeid werken’. (A. Smith, l.c., b. V, hfst. II, edit. Buchanan, 1814, v. III, pag. 309).
‘Het kapitaal is ... collectieve kracht.’ (162. John Wade, Geschiedenis van de Midden arbeidsklasse enz., 3 ed. Londen, 1835). ‘Het kapitaal is enkel een andere naam voor de beschaving.’ (104 l.c.)
‘De klasse van de kapitalisten, overweegt zich in zijn geheel, in een normale positie te begeven en zich een goede toegang te geven op de markt van de sociale vooruitgang.’ (75, Rijk en Arm, Cherbuliez.) ‘De kapitalist is de sociale mens bij uitstek, hij vertegenwoordigt de beschaving.’ (76., l.c.).
Flach: ‘De productieve macht van het kapitaal is niets anders dan de hoeveelheid van de reële productieve macht die de kapitalistische door middel van zijn kapitaal kan commanderen.’ (pag. 91. J. Stuart Mill: Essays over enkele ongestelde vragen van de Politieke Economie, Londen, 1844).
‘De accumulatie van kapitaal, of de middelen van de tewerkstelling van arbeid moet in alle gevallen afhangen van de productieve krachten van de arbeid.’ (92 Ricardo, Principles. 3 ed. 1821). Een commentator van Ricardo merkte hierover op: ‘Als de productieve krachten van de arbeid betekenen het kleinste evenredige deel van een willekeurig product, dat naar degenen gaat die het handmatig geproduceerd heeft, is de zin bijna identiek.’ (pag. 71 Observaties over bepaalde verbale disputen in de Politieke Economie, Londen, 1821).
De constante omzetting van de arbeid in het kapitaal wordt goed uitgedrukt in de volgende naïeve zinnen van Destutt de Tracy’s:
‘Zij die leven van de winst, de industriële kapitalisten, voeden alle anderen en vermeerderen alleen het publieke fortuin en scheppen al onze middelen voor het genieten. Dat moet zijn, omdat de arbeid de bron is van alle rijkdom, en omdat zij alleen maar een nuttige richting geven aan de huidige arbeid, door nuttig gebruik te maken van de geaccumuleerde arbeid.’ (242 Destutt de Tracy l.c.) Omdat de arbeid de bron van alle rijkdom is, is het kapitaal van de bron van de vermeerdering van alle rijkdom. ‘Onze vermogenden zijn onze rijken van origine, onze arbeid produceert dit alles, en alle goed aangestuurde arbeid is productief.’ (243. L.c.)