Henriette Roland Holst-van der Schalk
Communisme en moraal
Hoofdstuk 6


Groepsbelang, algemeen mensheidsbelang en morele waarden

De gelijkstelling van groepsbelang en moraal wordt door onze sociaal-utilitaristen beschouwd als de toepassing van het zuivere marxisme in de ethische wetenschap. In waarheid maakt die gelijkstelling van het marxisme een karikatuur, ten eerste doordat zij de sociale groep beschouwt los van het geheel en ten tweede doordat zij geen rekening houdt met de ontwikkelingsfase, waarin die groep zich bevindt. Juist deze twee dingen zijn van essentiële betekenis voor de beantwoording van de vraag, of het dienen van het groepsbelang identiek met het dienen van het algemene mensheidsbelang, met andere woorden, of het waarlijk moreel is. Wanneer het groepsbelang niet met het algemene mensheidsbelang overeenstemt, kan het dienen daarvan op de erenaam moraal geen aanspraak maken.

Elke sociale groep, elke klasse, heeft in de fase van haar opkomst en bloei een functie gehad, min of meer analoog aan die van het proletariaat in het kapitalistisch tijdperk. Aan elke viel in die fase de taak toe, de levensbelangen van de gehele maatschappij te organiseren en elke zag in haar verbeelding uit die organisatie de grootst mogelijke eenheid der mensen opbloeien, een eenheid zo groot, als op de grondslag van bepaalde technische, sociale en geestelijke voorwaarden mogelijk was. Elke klasse ontleende aan deze functie en aan deze taak het recht, haar bijzondere idealen te proclameren tot algemene mensheidsidealen en haar bijzondere moraal voor te stellen als de zedenwet in het algemeen. Had een klasse haar historische taak vervuld, ging haar functie op een nieuwe groep, opkomend uit de schoot van het maatschappelijk leven, over, dan verloor zij dit recht (al wilde of kon zij dit verlies natuurlijk niet erkennen). Wat echte, waarachtige moraal was geweest, werd gedegradeerd tot groepsbelang; tot het nuttige en voordelige voor een klasse, wier belangen niet langer overeenstemden met die van de algemeenheid en enkel gediend konden worden ten koste van die algemeenheid en ten koste van de onbelemmerde ontwikkelingsgang der mensheid. Daarmee was de “moraal” van die klasse immoreel geworden: zij was in haar tegendeel verkeerd.

Ongetwijfeld zijn de moraal en de sociale idealen ook van opkomende, dat zijn het leven dienende klassen, in het groepsbelang gefundeerd. Die idealen komen niet tot stand in een sfeer, gelegen “buiten de grenzen van het leven”, een gebied waar de organische behoeften zwijgen en de zelfzuchtige verlangens geen toegang hebben. Iedere groep heeft de neiging, haar bijzondere belangen al te zeer te vereenzelvigen met die der algemeenheid. Zolang echter een groep onderdrukt en betrekkelijk machteloos is, werkt het vooropstellen van die belangen als een het maatschappelijk ontwikkelingsproces voorwaarts drijvende kracht. Dit was bv. in de laatste kwarteeuw het geval met de feministen, het vrouwelijk deel der bourgeoisie, dat de strijd voor politieke en juridische gelijkstelling met het mannelijk deel had aangebonden en zijn bijzondere belangen voor die van het gehele vrouwelijke geslacht uitgaf.

Heeft een klasse eenmaal de macht veroverd, dan komt het verlangen naar bestendiging van haar heerschappij, naar zelfhandhaving en expansie in het spel. En hoe langer zij de macht in handen gehouden heeft, des te ondragelijker is voor haar de gedachte, van haar bevoorrechte positie afstand te moeten doen. Willekeurige interpretatie van feiten en feitenverdraaiing, het letten op en breed uitmeten van alle indrukken, die haar welgevallig, het afwijzen en verdringen van alle, die haar onwelgevallig zijn, dit alles tezamen brengt haar tot een soms monsterachtige vervalsing en verminking van de sociale idealen en de morele beginselen, waaruit zij kracht dronk in haar glanzende jeugd.

Echter, te erkennen dat elk sociaal en moreel ideaal in de loop des levens onherroepelijk verwordt en verbastert, is geheel iets anders dan te beweren dat de sociale idealen ook van opkomende klassen enkel de vorm zouden zijn, waarin zij hun bijzondere groepsbelangen hullen, teneinde zichzelf en anderen over de innerlijke waarde daarvan te bedriegen. Immers tot de “organische behoeften” behoort, zagen wij, ook de aandrift los te komen van het engere belang – dat van de groep zowel als dat van het individu – het verlangen zich weg te schenken aan anderen, te leven en ten onder te gaan voor het heil van komende generaties, alles uit het besef dat de mensheid de algemene grondslag is van elk individueel bestaan en in haar de zin ligt van elk afzonderlijk leven.

Sociale en morele idealen ontstaan als een compromis tussen de aandrift, die het eigen leven ten koste van anderen handhaven, en de aandrift die het in anderen uitstorten, aan anderen wegschenken wil, opdat het leven bestendigd, verdiept en vermeerderd worde; tussen de neiging alles in de wereld op het ik te betrekken en het verlangen, dat ik ondergeschikt te maken aan het geheel.

De eeuwige worsteling tussen zelfzuchtige en onzelfzuchtige gevoelens ligt in de tweeslachtigheid van de menselijke aanleg besloten, al heeft natuurlijk het karakter van de productiewijze en van op haar gebouwde levensvormen zeer grote invloed op de versterking of verzwakking van die gevoelens. Slechts zelden is de mens in staat geheel onzelfzuchtig te handelen, maar even zelden is hij in staat aan zichzelf te bekennen dat hij door zijn daden hetzij enkel zijn persoonlijk belang, of dat van zijn gezin, of dat van de sociale groep waartoe hij behoort (in zover dit met zijn persoonlijk belang overeenkomt) zoekt te bevorderen. Het onvermogen deze gedachte te verdragen, verklaart waarom de meeste mensen – zelfs de meeste leden van een klasse-in-verval, zoals de bourgeoisie dat is – terugschrikken voor het inzicht dat hun daden uitsluitend door persoonlijk belang of groepsbelang zijn ingegeven en dat ze zich zelf wijsmaken een “hoger”, een “algemeen” belang te dienen. Bewuste cynici zijn oneindig zeldzamer dan onbewuste huichelaars. Collectieve misdaden, klassenmisdaden, zoals koloniale expedities, imperialistische oorlogen en gewelddadige maatregelen tegen onderdrukte en uitgebuite klassen dat zijn, zouden niet in die mate mogelijk wezen, zo de bourgeoisie het niet tot een ontstellende virtuositeit gebracht had in de kunst om handelingen in een schoon licht te plaatsen, welker enige grond de wil tot handhaving van haar macht en haar klasse voorrechten is. Zij moet haar geweten in slaap sussen, om niet te bezwijken onder schuldgevoel en wroeging.

In een opstel, getiteld Individuele en sociale ethiek heeft de te vroeg gestorven sociologe Clara Wichmann gepoogd, het psychische proces, waardoor persoonlijke- en groepsbelangen schuil gaan in ideologieën, nader te ontleden. Zij maakt daarover de volgende opmerkingen, die ons voorkomen zeer veel waars te bevatten:[24]

“Een kapitalist is vanzelf geneigd om aan te nemen, dat de klasse der kapitalisten een onontbeerlijke functie vervult in het productieproces en het “particuliere initiatief” zeer nuttig is voor de samenleving; bijna iedere mens is geneigd om zonder kritiek uiteenzettingen te aanvaarden, waaruit blijkt dat zijn volk of zijn godsdienst het hoogst staat. Een actief mens hoort graag de daad het hoogst stellen, en een speculatief aangelegde is dankbaar gestemd, wanneer men de bezinning van de beschouwende prijst. In het algemeen zijn we wel altijd om te beginnen afkerig van een theorie, die ons en onze soort zou veroordelen, en welgezind jegens een theorie, die ons en onze soort als goed en wenselijk voorstelt, en we moeten over iets heen komen, ons over iets heen zetten, ons van iets losmaken, voordat we ertoe komen om een andere theorie te aanvaarden dan die welke ons door onze “natuurlijke” plaats was aangewezen.” In de loop van haar uiteenzetting wijst Clara Wichmann er verder op dat de ideologieën, behalve in de dienst van grof-materiële belangen, ook in die van geestelijk zelfbehoud worden gesteld. De mens verweert zich tot het uiterste tegen het gevoel van zijn sociale overbodigheid, en in groepen pleegt deze wil tot geestelijke zelfhandhaving en tot zelfrechtvaardiging van hun bestaan zich nog oneindig sterker te manifesteren dan in eenlingen. De fantastische bouwsels, waarachter individuen hun zelfzuchtige motieven en oogmerken pogen te verbergen, zijn betrekkelijk armzalig en in elk geval vluchtig, ze zijn dingen van één dag. Maar de ideologieën, op grond waarvan klassen en naties, die vele miljoenen individuen omvatten, hun wil tot zelfhandhaving en expansie pogen te rechtvaardigen, die ideologieën worden gevoed door de psychische kracht van miljoenen menselijke wezens; zij zijn de dragers van collectieve begeerten en verwachtingen, uit de oergrond der massa omhoog gestuwd; zij groeien en vervormen zich in de loop van generaties, stoten de bestanddelen, die hun tot geen nut meer zijn, af en halen voortdurend levenssappen uit de bodem der nieuwe feiten. Zo worden de ideologieën, waarin een klasse-in-opkomst haar altruïsme vorm gaf, voor diezelfde klasse in het tijdperk van haar verval een middel, om de daden van wreedheid en onmenselijkheid te rechtvaardigen, die zij in de strijd voor de handhaving en uitbreiding van haar macht begaat, en om onrust en berouw uit haar bewust gedachteleven te verdringen.

In de ogen van Clara Wichmann bestaat tussen het persoonlijke eigenbelang, dat zijn zelfzuchtige motieven door middel van fraaie redeneringen verbloemt, en het collectieve egoïsme van een klasse of een natie, wier wil tot zelfhandhaving zich verbergt in de ruime plooien van een algemene ideologie of wereldbeschouwing, in moreel opzicht hoegenaamd geen verschil. Echter, wanneer het groepen betreft van ten achtergestelden en onderdrukten, zoals de vrouwen, de koloniale volken en het proletariaat dat zijn, dan erkent zij in het “collectieve egoïsme” een kracht, die aan de maatschappelijke ontwikkeling ten goede komt. Haar opvatting staat dus lijnrecht tegenover die van het sociaal-rationalistisch-utilitarisme, dat, zoals wij hier opnieuw in herinnering brengen, groepsbelang en moraliteit voor één en hetzelfde verklaart.

Ons lijken beide opvattingen in hun eenzijdigheid onjuist. Waarom wij de vereenzelviging van groepsbelang met zedelijkheid, waaruit Preobrazhensky zijn ethisch stelsel opbouwt, verwerpen, hebben wij hierboven reeds uiteengezet. Maar de vereenzelviging van persoonlijk en groepsegoïsme die wij bij Clara Wichmann vinden, lijkt ons even aanvechtbaar. Het gaat niet aan, om de morele waarde van alle daden, door eenlingen in dienst van de zelfhandhaving of de expansie van een heersende groep, een natie of een klasse begaan, zonder meer gelijk te stellen met de handelingen, waardoor het individu enkel zichzelf poogt te bevoordelen. De daden, die het individu volbrengt ter wille van de groep, waarvan hij deel uitmaakt, kunnen, óók waar zij bedoelen de bevoorrechte positie van die groep te handhaven, ingegeven worden door onzelfzuchtige motieven, door de drang tot de bestendiging en vermeerdering der Levens, in hen kán het grote verlangen naar de mensen-eenheid zich openbaren, dat naar onze overtuiging aan alle moraal te gronde ligt. Wanneer men een daad niet uitsluitend naar haar gevolgen, zoals het sociaal-rationalistisch-utilitarisme doet, maar ook naar haar motieven beoordeelt, dan moeten wij bv. erkennen, dat in de wereldoorlog vele duizenden jonge mannen van alle oorlogvoerende volken ten strijde zijn getrokken, bezield door zuivere geestdrift en waarachtig idealisme. Het is een onloochenbaar feit, dat de hoogste sociaal-morele gevoelens in de loop der geschiedenis vaak als drijfkrachten in dienst werden gesteld van immorele doeleinden, zoals de zelfhandhaving van bevoorrechte groepen (kerken, klassen, staten) en van verouderde levensvormen. Dat dit zich telkens opnieuw in telkens andere vormen kon herhalen is een van de meest tragische feiten der wereldgeschiedenis. En enkel zo het proletariaat zijn strijd doorzet tot aan het punt, waar de volkomen opheffing van zijn achterstelling en ontrechting aan elke andere ontrechting en achterstelling een einde maakt, kan het de mensheid ervoor bewaren, dat ditzelfde tragische feit zich ook in de toekomst herhalen zal.

Te erkennen dat daden, in de strijd voor de doorzetting van het groepsbelang óók door leden van niet-achtergestelde en niet-onderdrukte groepen begaan, een moreel element kunnen bevatten, is natuurlijk iets geheel anders dan te beweren dat handelen naar de eis van het klassebelang identiek is met moreel handelen en zó handelen de ware kern der moraal is, onder allerlei omhulsels verborgen. Het is een van onze grootste bezwaren tegen de sociaal-rationalistisch-utilitarische opvatting, dat zij, het klasse egoïsme of groepsbelang op zichzelf voor de enige reële kern van de moraal verklarend en zowel het verband tussen klasse en algemeenheid als de functie der klasse in het maatschappelijk ontwikkelingsproces verwaarlozend, feitelijk elke morele meerwaardigheid der sociale revolutie boven de kapitalistische reactie loochent. Die opvatting voert tot de onzinnige consequentie, dat reactie en revolutie gelijke waarde hebben voor de wording der mensheid, dat in moreel opzicht geen verschil bestaat tussen de beulen van het proletariaat in Hongarije, in Duitsland, in Spanje, op de Balkan, in alle landen kortom waar de reactie hoogtij viert, en de dapperste, edelste en meest zelfopofferende helden van de proletarische revolutie: tussen een Horty en een Rosa Luxemburg, een Noske en een Karl Liebknecht, een Mussolini en een Lenin.[25]

Het proletariaat echter beseft intuïtief dat zulk een verschil niet alleen bestaat, maar dat het oneindig groot is. Het voelt dat daden, begaan in de strijd voor de vernieuwing der maatschappij, een voor het leven onvergelijkelijk veel hogere waarde hebben, dan daden begaan om het vermolmde, vervoosde kapitalistische productiestelsel te stutten. Het stelt zijn wil, als door een zedelijk ideaal bevleugeld, tegenover de zedelijke verdorvenheid der bourgeoisie. Het wil niet de macht veroveren om nieuwe klassebevoordeling te scheppen, maar haar gebruiken om elke bevoorrechting van klassen, naties, rassen en seksen op te heffen. Het wil niet zijn eigen klassebelang bevorderen ten koste van het heil der mensheid, maar integendeel door de bevordering van dat belang het grote doel der menselijke eenwording dienen.

Wij weten dat het spontane gevoel, de onvervalste levenswarme intuïtie van het beste deel van het proletariaat onze overtuiging van de hoge morele waarde van zijn worsteling deelt, dat het voelt, door en in die worsteling een deel van de kracht te zijn, die het leven omhoog draagt. En niet enkel het proletariaat beseft dit, ook leden van andere klassen, in wie klassehaat en klassezelfzucht het intuïtieve zedelijke oordeel nog niet vervalst hebben, beseffen het insgelijks.[26]

Zelfs in geval de kapitalistische klasse van onze tijd bereid ware, ter wille van het behoud der macht grote offers te brengen, zelfs zo zij goed en bloed veil had om de proletarische revolutie tegen te houden, zelfs dán zou haar strijd geen moreel karakter dragen. Een verwerpelijk doel wordt niet beter, omdat men er zich opofferingen voor getroost. De jezuïtische stelregel, dat het doel de middelen heiligt, kan niet anders dan met grote behoedzaamheid en met vele beperkingen aanvaard worden. Maar het omgekeerde is vaak van kracht: zuivere motieven, in dienst gesteld van slechte doeleinden, worden bezoedeld en ontwijd. Er bestaat een drang tot zelfopoffering die niets anders is dan een gevolg van krampachtige angst voor, en van felle haat tegen het komende, een uiting van driestheid en vertwijfeling. Dit is geen motief dat aanspraak vermag te maken op morele waardering.

De invloed van de klassenverhoudingen op de moraal, dat is van de positie van een klasse in het productieproces, van haar tradities en van haar toekomstverwachtingen, is reusachtig groot. Deze drie dingen tezamen bepalen de vormen, die de intuïtieve morele gevoelens en aspiraties voor haar zullen aannemen.

Het oordeel van antagonistische klassen over wat goed en wat slecht is, loopt vaak hemelsbreed uiteen. Dit alles in te zien en in zijn onderling verband te begrijpen leert ons het marxisme. Maar het marxisme eist niet, dat men, zoals de sociale utilitaristen doen, het morele oordeel met de belangen der klasse vereenzelvigt. Deze vereenzelviging heeft iets geforceerds en willekeurigs; zij stuit in ons bewustzijn op de oude oerlaag van de sociale gevoelens. Weliswaar zijn het besef der algemeenste mensheidsbelangen en van het heil der mensheid als van de diepste grond der moraal in het bewustzijn der eenlingen door het eeuwenlange bestaan van het privaatbezit en de klassentegenstellingen zeer verzwakt en verduisterd; geheel ten ondergegaan echter zijn zij niet. Dit besef spreekt mee in de uitspraak van het geweten, in haar krijgt niet enkel het groepsbelang stem. Dit besef jaagt een siddering door ons hart en het doet onze ogen vol tranen schieten wanneer wij horen of lezen van zelfopofferende daden waarin een groot warm meegevoel met allen die lijden, een grote warme liefde tot alle ontrechten en verdrukten spreekt. Dit besef dwingt soms iets in de mens, tegen diens bewuste wil, tegen de vooroordelen van zijn klasse-ideologie of van zijn nationalistische ideologie in, tot achting en bewondering ook voor hen, die hij als vijanden leerde haten, wanneer sociale eigenschappen, die het voegsel van elke vorm-van-samenleving, van elke menselijke gemeenschap zijn, zich in bepaalde persoonlijkheden bijzonder krachtig openbaren. Nemen wij als voorbeeld het begrip trouw. Is het waar, wat Preobrazhensky beweert, dat de uitingen van trouw enkel als deugdzaam, als moreel of lofwaardig gelden binnen de grenzen van een bepaalde sociale of nationale groep? Vinden wij trouw enkel bewonderenswaardig, daar waar haar manifestaties aan onze eigen zaak ten goede komen? Bewonderen wij waarlijk de verrader van zijn volk, zijn leger, zijn klasse, de mens, die zijn genoten voor goud verkoopt, wanneer wij en zodra wij van zijn diensten gebruik maken? Wie de feiten niet bekijkt door de bril van een vooropgezette mening, weet, dat dit niet zo is. De verrader wordt wel gebruikt, maar tegelijk veracht door hen die hem gebruiken. Trouw dwingt achting en bewondering af, ook bij de verbitterde tegenstander. Hoeveel gevallen vinden wij in de geschiedenis van oorlogen of klassenworstelingen niet vermeld, dat de trouw van de overwonnene aan zijn zaak of zijn leiders de overwinnaar tot grootmoedigheid bewoog, door in hem het gevoel van menselijke solidariteit op te wekken! En ook wanneer dit niet het geval is, wanneer de overwinnaar bloedig wraak neemt, ook dán zal in de haat die hij de overwonnene toedraagt, een element van achting of eerbied gemengd zijn. Deze gevoelens komen o.a. tot uiting in de wijzen waarop wilden en barbaren met het stoffelijk overschot handelen van gevallen vijanden, wier dapperheid zij eren. De verrader daarentegen wordt door allen veracht, zowel door hen die hij verried, als door hen die hem gebruiken.

Het eigenaardige gevoel van kameraadschap, dat gedurende de wereldoorlog tussen de soldaten der vijandelijke legers opkwam, was voor een deel gegrondvest in het besef van hun gemeenschappelijk lijden, voor een deel echter in achting voor elkaars dapperheid, standvastigheid en trouw. In de burgeroorlog pleegt de haat der strijdenden groter en feller te zijn, dan in die der volkeren: hij voert vaak van weerskanten, in het bijzonder van de kant der oude heersers wanneer zij voelen dat de macht hun ontzinken gaat, tot beestachtige wraakoefeningen. In het laaien van die haat schijnt het gevoel van menselijke solidariteit verbrand te worden tot as. De trouw van de Russische arbeiders aan de Sovjetrepubliek scheen aan de bourgeoisie aller landen de misdadige hardnekkigheid toe van wilde horden; in de spiegel van haar haat werden de figuren der grote leiders der wereldrevolutie afzichtelijk misvormd. En toch klonk door de grove en felle smaadredenen der burgerlijke schrijvers heen soms een toon van eerbied en bewondering voor de onversaagdheid, de grote volharding, de absolute offervaardigheid der helden en martelaren van het communisme. Verrassend was de wijze waarop een groot deel der burgerlijke pers bij de dood van Lenin niet enkel diens genie eerde, maar ook zijn trouw aan zijn idealen en zijn standvastigheid. De uitingen van burgerlijke zijde, waaruit ontroerde bewondering spreekt voor de morele zuiverheid en innerlijke hoogheid van een Liebknecht en een Rosa Luxemburg, die uitingen zijn niet meer te tellen.

De belangentegenstellingen tussen naties en klassen hebben in de loop der geschiedenis telkens nieuwe kloven voortgebracht tussen hun zedelijke waardeschattingen, – kloven, die zich vaak tot afgronden verdiepten. De verbijzondering van de moraal is een onloochenbaar feit, maar het is de vergissing van het sociaal-rationalistisch-utilitarisme haar als een door niets beperkt en begrensd, als een absoluut feit voor te stellen. In werkelijkheid zijn het verlangen naar de eenheid der mensen, sociaal en geestelijk, als naar het hoogste heil, en het besef van die eenheid als een latente mogelijkheid nooit geheel verdwenen. Machteloos was dit verlangen om allen te verenigen tot eenzelfde handelen, in eenzelfde actieve wil. Het vermocht de tegenstellingen in de empirische realiteit niet op te heffen. Maar die tegenstellingen van hun kant vermochten evenmin het te doden, het was even reëel als zij. De intuïtieve zekerheid van een essentiële eenheid, zich doorzettend alle tegenstellingen ten spijt, waardoor “hij die geofferd wordt één is met hem die offert, hij die verslagen wordt één met die hem versloeg”, – de eenheid, ook in de tijd, die maakt dat “het nieuwe niets anders is, dan het verstoten oude in diens beste waarachtige vorm,”[27] – zij bleef door de eeuwen heen een element van elke moraal en van iedere godsdienst, omdat zij in de menselijke ziel als een half bewuste, half onbewuste onderstroom voortleefde.

Voor de primitieve mens was het leven niet, zoals voor de lateren, in een innerlijke en een uiterlijke sfeer uiteengevallen; zijn eenheidsbesef betrok zich op beide sferen gelijkelijk, hij maakte geen scherp onderscheid tussen materiële werkelijkheid en idee. De dualistische tegenstelling van geest en wereld, zoals wij die in de hoogste graad vinden in het christendom, is een product van de cultuur van de in klassen verdeelde maatschappij. Het christendom leerde de eenheid op geestelijk gebied de hoogste deugd en het hoogste heil achten, zonder zich te bekommeren om de vraag of materieel-sociale scheidsmuren tussen de mensen het bereiken van die eenheid onmogelijk maakten. Het communisme daarentegen heeft tot nu toe voornamelijk zijn aandacht gevestigd op de materieel-sociale voorwaarden van de mensen-eenheid. Het moet daarmee voortgaan, zolang tot die voorwaarden zijn vervuld. Maar tevens moet het, méér dan het tot nog toe deed, het besef van en het verlangen naar die eenheid (die in alle mensen latent aanwezig zijn) tot een bewust verlangen en daarmee tot een actieve kracht in het proces der sociale revolutie weten te maken.

In het groot gezien leidt de evolutie der mensheid zowel tot steeds hechter sociale samenhang op steeds breder economische basis als tot de versterking en verdieping van het kosmische bewustzijn. Echter, die evolutie voltrekt zich niet in eenzelfde tempo in de verschillende sferen des levens. Verre van dien. Integendeel ging snelle vooruitgang in bepaalde levenssferen tot dusver altijd met stilstand of achteruitgang in andere gepaard. Van het einde der middeleeuwen af tot in onze dagen toe is de evolutie in hoofdzaak tot twee gebieden beperkt gebleven: dat van het economisch-staatkundige leven, en dat der experimentele wetenschap. Het is de historische taak van het kapitalisme geweest, om door de omwenteling van het productieproces de materiële grondslagen te leggen tot materiële samenhorigheid, in wederzijdse economische afhankelijkheid gegrondvest, van alle volken en rassen. Verder dan het leggen van de grondslagen van deze samenhorigheid is het kapitalisme niet gekomen: het optrekken van het eigenlijke gebouw, het tot stand brengen van de geestelijke en sociale eenheid, zal het werk van een volgende fase zijn.

Parallel met de economische ontwikkeling liep de natuurwetenschappelijke, die de eenheid van het universum en de betrekkelijkheid aller onderscheidingen en aller begrippen aan een steeds toenemend feitenmateriaal steeds duidelijker demonstreerde. Maar ook voor deze periode van de menselijke evolutie is de wet waarop wij hierboven wezen, geldig: de enorme winsten op het gebied van de techniek en van de natuurwetenschap behaald, gingen gepaard met verlies en achteruitgang op andere gebieden des levens. De sociale organisatie raakte ten achter bij de economische, het sociale gevoel verzwakte, de hoogste geestelijke uitingen, zoals de monumentale kunsten, het gemeenschapstoneel en de filosofie, verdroogden en verschraalden. En zo het verstandelijke inzicht in de eenheid-der natuur sterk toenam, – het intuïtieve gevoel van de samenhang tussen mens en universum ging zo goed als geheel verloren. In dit opzicht moet de mens van de volledig ontplooide “civilisatie” haast alles opnieuw veroveren, wat de primitieve en ook nog de antieke mens door aangeboren intuïtie bezat.[28]

Niet enkel de vorm, ook de inhoud van het sociale eenheidsbesef is gebonden aan economische en sociale voorwaarden. Immers vorm en inhoud hangen onverbrekelijk samen. De vorm echter kan universeel schijnen, terwijl de inhoud in werkelijkheid beperkt is. Dit laatste was bijvoorbeeld het geval in de grote Franse revolutie, toen de bourgeoisie onder het verkondigen van algemene mensheidsidealen de juridische en politieke veranderingen doorzette, die zij tot haar verdere ontplooiing behoefde. Omgekeerd gaat in het proletarische klasse-ideaal een universele inhoud schuil onder een beperkte vorm.

Het eenheidsbesef kán beperkt zijn in deze zin, dat het alle mensen omvattend zich slechts uitstrekt over één enkel levensgebied, één der beide sferen, of zo men wil, een der beide wijzen-van-denken, wier verbinding en vereniging het leven vormt. Dit was, zoals wij hierboven reeds opmerkten, het geval met het christendom. Door het eenheidsbesef enkel op de geestelijke, innerlijke wereld te betrekken, en de uiterlijke, materiële werkelijkheid te beschouwen als iets van lager orde, iets wat men verwaarlozen kon, door dit dualisme heeft het christendom een splitsing van het bewustzijn begunstigd, welker verderfelijke werkingen overgebracht werden van geslacht op geslacht en voortduren tot op deze dag, nu het christelijk dogma reeds lang overwonnen is.

De vorm, die het besef van de sociale eenheid in het proletariaat aanneemt, is die van de internationale klassesolidariteit. In de revolutionaire voorhoede uit deze solidariteit zich intensiever en tevens op veel systematischer wijze dan in de brede massa, zij is de reëel-ideële factor bij uitnemendheid, die de voorhoede bezielt. In de politieke gedachte van de voornaamste leiders der wereldrevolutie is zij een element van niet minder betekenis dan in het geestdriftig elan, dat de Russische arbeiders en de soldaten van het Rode Leger in staat stelde heldhaftige daden te volbrengen en weergaloze ontberingen standvastig te verdragen. Gepoogd te hebben waarachtige samenhang te brengen tussen de onderdrukten en uitgebuiten van alle volken en rassen, recht tegen eeuwenoude vooroordelen en waanvoorstellingen in, – gepoogd om hun miljoenen heen het vaste band te slaan niet enkel van één hoop en één verwachting, maar ook van eenheid van handelen, dit gepoogd en tot op zekere hoogte volbracht te hebben is de grootste verdienste van de Derde Internationale, – de verdienste om de wille waarvan alleen reeds zij in de dankbare herinnering van toekomstige geslachten zal voortleven. Hier, in de internationale revolutionaire solidariteit, vloeien redelijke berekening en gevoels-impuls ineen, doelbewust inzicht en intuïtief elan verenigen zich tot één stroom, die het willen aanzet en voortzweept. Vandaar de geestdrift en de innerlijke zekerheid, die alle acties kenmerken, waarin de internationale solidariteit op de voorgrond staat, de triomfantelijke blijheid, het geluksgevoel dat dergelijke acties in de massa’s plegen op te wekken. Men bespeurt, hoe in hen de stroom van de psychische energie vrij en onbelemmerd uitstroomt, zonder op innerlijke weerstanden te stuiten.

De kracht van het sociale eenheidsbesef, tot uiting komend in de vorm van de internationale proletarische solidariteit, is de sterkste kant van de levens- en wereldbeschouwing die de arbeidersklasse tot richtsnoer strekt in de strijd. De zwakke zijde van die wereld- en levensbeschouwing is de bijna volkomen afwezigheid in haar van kosmisch bewustzijn. Het collectieve bewustzijn van het proletariaat is haast een eeuw lang uitsluitend naar het sociale leven gericht geweest. Het marxisme leerde aan de arbeidersklasse zich rekenschap te geven van maatschappelijke feiten, maatschappelijke verhoudingen, maatschappelijke voorwaarden, het werd voor haar tot het voornaamste werktuig van haar maatschappelijke bewustwording. Het is niet verwonderlijk dat het proletariaat weinig aandacht over had voor het innerlijke geschieden, voor de feiten van de innerlijke wereld: het kwam tot besef van zichzelf en zijn taak door middel van zijn interpretatie van de geschiedenis, niet door middel van een eigen filosofie en psychologie. Het zal deze pas in de loop van zijn verdere ontwikkeling kunnen voortbrengen, – wellicht zelfs pas dan, wanneer het in enige landen zijn heerschappij reeds gevestigd zal hebben en aan de opbouw van de nieuwe samenleving begonnen zal zijn. En evenmin is het verwonderlijk dat, waar het sociale eenheidsbesef door de werkelijkheid zozeer op de voorgrond werd gedrongen en de verwezenlijking der eenheid van de sociale groep, de klasse, zozeer tot de voornaamste van alle klassenormen werd, het besef van kosmische samenhang weinig gelegenheid tot ontwikkeling kreeg. Elke wereldbeschouwing echter, elke moraal, waaraan het kosmische element ontbreekt, mist de diepe klankbodem, die aan al onze gevoelens pas hun volle sonoriteit geeft. In haar is iets schraals en vlaks, op den duur kan zij de mens niet ten volle bevredigen. Voornamelijk de onbewuste zielskrachten zijn het, die honger lijden; in het onbewuste toch leeft het verlangen naar kosmische eenwording onverzwakt voort. Aan het sociaal-rationalistisch utilitarisme ontbreekt het kosmische eenheidsbesef te enenmale; zijn horizon omvat niet meer dan de mensheid: met de natuur kent en erkent het alleen een rationalistisch-utilitarisch verband; het universum is voor hem een voorwerp van kennis; de delen van het universum bestaan om door de mens te worden gebruikt. Deze geborneerdheid van het gevoel, dit gemis aan kosmisch besef bracht Preobrazhensky tot de verbazingwekkende uitspraak, dat enkel aan handelingen die mensen tot nut of schade kunnen zijn, een morele waardemeter aangelegd kan worden. Het gehele rijk-der-dieren is van zijn sympathie uitgesloten; al die levende schepselen, als wij begaafd met de gave des levens, schijnen voor hem gelijk te staan met een steen of een ander dood voorwerp. Het gevoel van de gemeenschappelijke oorsprong van de mens en de dieren uit de schoot der Almoeder Natuur, – het gevoel van verwantschap met hen, een gevoel in de primitieve mensheid algemeen, en dat nog in het tijdperk der beschaving in enkele persoonlijkheden, boven de gewone maat begiftigd met de gave van het kosmische eenheidsgevoel, krachtig herleefde, – dat gevoel schijnt de rationalistische communist volkomen te ontbreken. Franciscus van Assisi vond, alle spitsvondigheden van de theologische hoogmoed die aan de dieren een ziel ontzegde ten spijt, voor dit zachte en innige verwantschapsgevoel woorden en ritmen, die ons nog heden aandoen als de openbaring van een oneindig geluk. In het communisme zal, vertrouwen wij, dit verwantschapsgevoel, als onderdeel van het eenheidsbesef met het universum, herleven, het zal een element in het algemene bewustzijn worden. Een eerste voorwaarde hiertoe is echter, dat de arbeidersklasse zich het gemis van dit besef bewust worde en dat het verlangen ernaar in haar ontsta. Zij moet leren beseffen hoe arm en onvolledig de huidige mensheid, ondanks al het grote dat op natuurwetenschappelijk en technisch gebied bereikt werd, door het gebrek aan kosmisch gevoel en kosmisch bewustzijn is. En daartoe weer moet het communisme zijn eenzijdig toegekeerd zijn naar sociale waarden corrigeren, het moet zijn overmatig rationalisme temperen en zijn verstandelijke hoogmoed matigen. Dan zullen de irrationele krachten der persoonlijkheid, die in het eenzijdig gerichte communisme van nu al te vaak hetzij verdrongen worden in het onderbewuste of zich uitleven op een wijze die de beweging schaadt en verzwakt (bijvoorbeeld in seksuele losbandigheid) zich weer bewust kunnen ontwikkelen en tezamen met de redelijke zielsvermogens een harmonische eenheid vormen.

_______________
[24] Mens en maatschappij, voordrachten van Clara Meyer-Wichmann, p. 9 e.v.
[25] Deze opmerking wordt ook door Victor Stern gemaakt in zijn bespreking van Preobrazhenskys boekje in de Int. Presse Korrespondenz.
[26] In de werken van de jonge generatie van Russische schrijvers die aan de revolutionaire strijd hebben deelgenomen zijn vele voorbeelden hiervan te vinden. Ziehier als voorbeeld een passage uit Larissa Leissners boekje Het Front, dat enkele episoden uit de burgeroorlog in beeld brengt. “Broeders! – een verbruikt ongelukzalig woord. Maar soms komt het in ogenblikken van het uiterste gevaar en de uitersten nood – dan is het heilig, groot en onaantastbaar. En niemand heeft geleefd en weet wat het leven is, die niet ’s nachts, in lompen vol ongedierte, op de smerige grond heeft gelegen en bedacht dat de wereld oneindig heerlijk is. Dat het oude in elkaar gestort is, en het leven met naakte handen om zijn diepste waarheden strijdt, om de witte zwanen van zijn opstanding, om iets onvergelijkelijk veel groters en beters, dan dit stuk van de sterrenhemel, dat door het zwartfluwelen vensterkozijn waarvan de ruit stuk geslagen werd, zichtbaar is – om de toekomst der gehele mensheid.” (Swiaschensk. p. 46.)
[27] Clara Meyer- Wichmann: Mens en Maatschappij.
[28] Ed. Carpenter zegt in zijn werk Pagan and Christian Creeds dat z.i. “het besef van het gemene leven” niet enkel, waarschijnlijk zelfs niet in hoofdzaak door de ontwikkeling der wetenschap versterkt zal worden, maar door “de groei en de expansie van het menselijk gemoed en een verandering in zijn wijze van perceptie. De ontwikkeling tot het uiterste van het zelfbewustzijn zal plaats maken voor de groei van het kosmische bewustzijn.”