Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

I. Het gedwongen karakter van dit boek

De vraag naar theorie in de partij onder de leiding van het rechtse-centristische blok is de afgelopen zes opeenvolgende jaren beantwoord met antitrotskisme, het enige beschikbare product dat in ongelimiteerde hoeveelheden gratis en voor niks wordt aangeboden. Stalin ging zich voor het eerst met theorie bemoeien in 1924, met zijn onsterfelijke geschriften tegen de permanente revolutie. Zelfs Molotov werd in dat kader tot ‘leider’ omgedoopt. De vervalsingmachine draait op volle toeren. Een paar dagen geleden kwam ik de aankondiging tegen van de uitgave van Lenins werk uit 1917 in het Duits. Uiteraard is dit een geschenk van onschatbare waarde voor de voorhoede van de Duitse arbeidersklasse. Maar men kan zich van te voren al een voorstelling maken van de enorme hoeveelheid vervalsingen in de tekst en vooral in de verklarende noten. Het is al voldoende hier aan te geven dat de voornaamste plek in de inhoudsopgave is ingeruimd voor de brieven van Lenin aan Kollontaj in New York. Waarom? Vooral omdat deze brieven harde opmerkingen aan mijn adres bevatten, gebaseerd op volledig foutieve informatie van Kollontaj, die haar organisch mensjevisme in die periode van een ultralinkse saus voorzag. In de Russische editie waren de dwepers nog gedwongen om toe te geven, al was het schoorvoetend, dat Lenin verkeerd werd geïnformeerd. Maar we mogen aannemen dat deze Duitse editie niet van deze verwijzing zal worden voorzien. We moeten er trouwens aan toevoegen dat in deze brieven ook furieuze aanvallen op Boecharin staan, met wie Kollontaj in die tijd innig samenwerkte. Maar dat aspect wordt op dit moment buiten beschouwing gelaten. Die zullen wel naar buiten worden gebracht wanneer er een openlijke campagne tegen Boecharin zal losbreken. Daar zullen we niet lang op hoeven te wachten.[1] Aan de andere kant is er een groot deel van de brieven, aantekeningen, toespraken en geschriften van Lenin weggelaten, juist omdat ze gericht zijn tegen Stalin en co. en de legende van het ‘trotskisme’ ondermijnen. Er is over de geschiedenis van de drie Russische revoluties, net als over de geschiedenis van de partij, geen enkele zin intact gebleven; theorie, feiten, tradities, de erfenis van Lenin, deze zijn allemaal opgeofferd in de strijd tegen het ‘trotskisme’, welke werd uitgevonden en georganiseerd nadat Lenin ziek was geworden. Eerst als een persoonlijk gevecht tegen Trotski, daarna ontwikkeld tot een gevecht tegen het marxisme.

Wederom wordt bevestigd dat wat een buitengewoon overbodig oprakelen van lang uitgestorven meningsverschillen lijkt te zijn, gewoonlijk een onbewuste sociale behoefte van de dag bevredigt. Een behoefte die op zichzelf los staat van de toenmalige lijn der discussie. De campagne tegen het ‘oude trotskisme’ was in werkelijkheid een campagne tegen de tradities van Oktober, die steeds knellender en verstikkender werden voor de nieuwe bureaucratie. Alles waar ze van af wilden werd bestempeld als ‘trotskisme’. En zo werd de strijd tegen het ‘trotskisme’ langzamerhand de uitdrukking van de theoretische en politieke reactie onder brede lagen van niet-proletariërs en deels zelfs in proletarische kringen alsmede een weerspiegeling van die reactie in de partij. Dat gebeurde onder meer met de karikaturaal geschiedkundig vervalste tegenstelling tussen de permanente revolutie en de Lenin-lijn van een ‘alliantie met de Moezjik’, die in 1923 openlijk uitbrak. Die kwam tegelijkertijd op met de periode van sociale, politieke en partij-reactie, als duidelijkste uitdrukking van de organische tegenstelling tussen de bureaucraat en eigendombezitter aan de ene kant en de wereldrevolutie, met zijn ‘permanente’ ongeregeldheden aan de andere. Er was ook het verlangen van de kleinburgers en de ambtenarij naar rust en orde. Het ferme pak slaag dat de permanente revolutie moest ondergaan zorgde er voor dat de weg was vrijgemaakt voor de theorie van het socialisme in één land, oftewel de nieuwste variant van een nationaal socialisme. Op zichzelf vormen deze nieuwe sociale lagen die in de strijd tegen de theorie van de permanente revolutie werden betrokken, natuurlijk geen enkel nieuw bewijs voor, of tegen, deze theorie. Maar zonder een begrip van de onderliggende stromingen zou deze controverse onvermijdelijk slechts een droog academisch karakter dragen.

Ik zag mijzelf de afgelopen jaren niet in staat los te rukken van de nieuwe problemen om terug te keren naar oude vraagstukken die een rol speelden in de Revolutie van 1905, in zoverre deze vraagstukken voornamelijk waren gericht op mijn verleden en kunstmatig hiertegen werden ingezet. Om een analyse te geven van de oude meningsverschillen en met name van mijn oude fouten, tegen de achtergrond waarin ze ontstonden - een analyse, diepgaand genoeg dat deze controverses en fouten ook begrijpelijk zouden zijn voor de nieuwe generatie, om niet te spreken van de oudjes die in een tweede politieke kindertijd zijn teruggevallen - zou een boekwerk op zich vereisen. Ik gruwde ervan om mijn en andermans tijd hieraan te moeten verspillen, terwijl er dagelijks belangrijke vraagstukken waren; de taken van de Duitse revolutie, de kwestie van de toekomst van Groot-Brittannië, het vraagstuk van de onderlinge verhoudingen tussen de VS en Europa, de problemen die ontstonden door de stakingen van de Britse arbeidersklasse, de taken van de Chinese revolutie en als laatste en belangrijkste, onze eigen binnenlandse economische en socio-politieke tegenstellingen en opdrachten. Al dit rechtvaardigt naar mijn mening dat ik zo’n geschiedkundig polemisch werk over de permanente revolutie voor mij uit heb geschoven. Maar het sociale bewustzijn verafschuwt een vacuüm. In de afgelopen jaren is, zoals gezegd, dit theoretische vacuüm gevuld met het vuil van het antitrotskisme. De epigonen, filosofen en grootaandeelhouders van de partijreactie zakten naar een steeds lager niveau, gingen in de leer bij de niet al te snuggere mensjewiek Martinov, vertrapten Lenin, wentelden zich in het moeras en noemden dat alles het gevecht tegen het ‘trotskisme’. In al die jaren zijn ze er niet in geslaagd om ook maar een werkje te produceren met enige serieuze inhoud of voldoende belang, dat het zonder schaamte hardop kan worden genoemd. Ze hebben geen enkele politieke inschatting naar voren gebracht die stand heeft gehouden, geen enkele prognose die werd bevestigd, geen enkele op zichzelf staande leus die ons ideologisch verder heeft gebracht. Alleen maar knoei- en broddelwerk.

Het werk “Problemen van het leninisme” van Stalin vormt een systematische indeling van deze ideologische troep, een officiële handleiding in bekrompenheid, een overzicht van genummerde banaliteiten (ik moet mijn best doen de meest beschaafde beschrijvingen te hanteren). “Het leninisme” van Zinovjev is ... leninisme à la Zinovjev, niets meer niets minder. Zinovjev handelt bijna zoals Luther dat deed, met dit verschil: waar Luther zei “Hier sta ik. Ik kan niet anders,” daar zegt Zinovjev: “Hier sta ik, maar ik kan ook ergens anders staan.” Om je bezig te moeten houden met de theoretische producten van deze beide epigonen is in beide gevallen even ondragelijk, met een verschil: krijg je bij het lezen van “Het leninisme” van Zinovjev het gevoel dat je in pluizige watten aan het stikken bent, dan krijg je bij Stalins “Problemen...” juist diezelfde sensatie maar dan met fijngehakte borstelharen. Deze twee boeken zijn, ieder op zijn eigen manier, een beeld en bekroning van het tijdperk van ideologische reactie.

Of ze nu van boven of van onderen komen, van links of van rechts, van achter of van voren; alle vraagstukken worden inmiddels omgevormd en aangepast aan het trotskisme. De epigonen hebben inmiddels samengespannen om alle gebeurtenissen in de wereld af te zetten tegen hoe de permanente revolutie er voor Trotski in 1905 uitzag. De legende van het trotskisme, doorspekt van leugens, is in zekere mate al een factor in de hedendaagse geschiedenis geworden. En hoewel het rechts-centristische beleid van de afgelopen jaren zich in alle landen heeft gecompromitteerd door nederlagen van historische omvang, is een gevecht tegen de centristische ideologie in de Komintern inmiddels ondenkbaar, of in ieder geval uiterst moeilijk zonder een evaluatie van de oude geschillen en voorspellingen die begin 1905 zijn ontstaan.

Het herstellen van het marxistisch en dus het leninistische gedachtegoed is onmogelijk zonder een polemiek tegen de ‘ketterij’ in de geschriften van de epigonen, zonder een meedogenloze theoretische executie van de bodes van het partijmachine.[2] Op zich is het helemaal niet moeilijk om zo’n boek te schrijven. Alle ingrediënten zijn aanwezig. Tegelijkertijd is het moeilijk om zo’n boek te schrijven omdat men, in de woorden van de grote satiricus Saltikov, af moet dalen in uitwasemingen over de ABC’s en gedwongen wordt voor langere tijd in deze niet zo welriekende omgeving te vertoeven. Maar de tijd van uitstel is nu voorbij, juist omdat ten aanzien van de problemen in het Oosten, bestaande uit meer dan de helft van de wereldbevolking, de aanval op de theorie van de permanente revolutie de belangrijkste verdedigingslinie van de opportunisten vormt.

Ik stond al op het punt om deze nauwelijks uitnodigende taak van een polemiek met Zinovjev en Stalin aan te gaan en de Russische klassiekers die ik lees ter ontspanning aan de kant te schuiven (ook duikers moeten af en toe naar de oppervlakte om een hap frisse lucht te nemen) toen voor mij totaal onverwacht een artikel van Radek verscheen en ging circuleren, dat was gewijd aan een ‘meer diepgaande’ tegenstrijdigheid tussen de theorie van de permanente revolutie en de kijk van Lenin op dit onderwerp. Eerst wilde ik het artikel van Radek naast me neer leggen, zodat ik niet afgeleid zou worden van de combinatie van de dotten watten en gehakte borstelharen die mijn deel waren geworden. Maar een aantal brieven van vrienden maakten dat ik het artikel van Radek nauwlettender bestudeerde en dat bracht mij tot de volgende conclusie: voor die kleinere kring van mensen die in staat zijn om onafhankelijk te denken in plaats van op commando en serieus het marxisme bestuderen, is het werk van Radek veel gevaarlijker dan de officiële literatuur - net zoals opportunisme in de politiek veel gevaarlijker is naarmate zij beter is gecamoufleerd en mede wordt gesteund door het grote aanzien van desbetreffende persoon. Radek is een van mijn dichtst bijstaande politieke vrienden. Dat heeft de afgelopen periode duidelijk bewezen. De laatste maanden reageerden vele vrienden met misprijzen op de ontwikkeling van Radek, die zich van de uiterst linkervleugel binnen de oppositie naar de rechtervleugel van de oppositie heeft bewogen. Wij, allen intieme vrienden van Radek, kennen zijn briljante politieke en literaire talenten, gekoppeld aan enorme impulsiviteit en voorstellingsvermogen, kwaliteiten die een waardevolle bron van initiatief en kritisch denken zijn bij collectieve arbeid, maar welke volledig tegenovergestelde resultaten kan opleveren onder omstandigheden van isolement. Het laatste werk van Radek - in samenhang met een aantal activiteiten van hem die hieraan vooraf zijn gegaan - leidden tot de opvatting dat hij zijn kompas kwijt is, of dat zijn kompas wordt beïnvloed door een aanhoudende magnetische verstoring. In geen enkel opzicht is Radeks oefening een kort uitstapje in het verleden. Integendeel, het is een ondoordachte, maar daarom niet minder schadelijke bijdrage ter ondersteuning van de officiële lijn, met al zijn theoretische mythologie.

De hierboven geschetste politieke functie van het huidige gevecht tegen het ‘trotskisme’ betekent zeker niet dat er binnen de Oppositie, gevormd als een marxistische stormram tegen de ideologische en politieke reactie, geen interne kritiek mogelijk is, met name over mijn oude meningsverschillen met Lenin. Integendeel, zo’n verduidelijking kan alleen maar nuttig zijn. Maar in dat geval is het absoluut noodzakelijk om alle gebeurtenissen met een zeer nauwgezet behoud van haar historisch perspectief te handhaven, de originele bronnen over de meningsverschillen weer te geven en diepgaand te onderzoeken, juist in het licht van de huidige strijd. Bij Radek is hiervan geen spoor te bekennen. Alsof hij niet weet wat hij doet, wandelt hij simpelweg de gebaande paden van het gevecht tegen het ‘trotskisme’ in, niet alleen gebruikmakend van de eenzijdige vooraf geselecteerde aanhalingen, maar ook inclusief de uiterst onware officiële uitleg ervan. Waar hij zich dan schijnbaar distantieert van de officiële campagne, doet hij dat op zo’n halfslachtige manier dat hij deze in werkelijkheid op tweeërlei wijze ondersteunt, namelijk als ‘kroongetuige’. Zoals het altijd het geval is bij gevallen van ideologisch afglijden, bevat het laatste werk van Radek helaas geen enkel spoor van zijn politieke scherpzinnigheid en schrijfkunst. Het is een werk zonder perspectief, diepgang, een werk puur over aanhalingen. En precies om die reden: plat.

Uit welke politieke noodzaak werd dit geboren? Uit de verschillen van opvatting die zijn ontstaan over de vraagstukken van de Chinese revolutie tussen Radek en de overgrote meerderheid van de Oppositie. Hier en daar klinkt er wel een tegenwerping, bijvoorbeeld dat verschillen van mening over China niet meer relevant zijn tegenwoordig, bijvoorbeeld van Preobrazjinski. Maar zulke tegenwerpingen kunnen niet serieus worden genomen. Het bolsjewisme is juist ontstaan en gevormd op de kritieken en de verwerking van de ervaringen van 1905, toen die ervaringen nog vers in het geheugen lagen van de eerste generatie bolsjewieken. En hoe kon dat ook anders? Van welke gebeurtenissen moeten de nieuwe generatie van revolutionaire arbeiders leren, anders dan de nog verse en ‘warme’, naar bloed ruikende, ervaringen van de Chinese Revolutie? Alleen hooghartige zombies zijn in staat om de vraagstukken van de Chinese Revolutie naar later uit te stellen zodat ze later ter ontspanning en ‘in alle rust’ nog eens bestudeerd kunnen worden. Dat heeft niets meer met bolsjewistisch-leninisme te maken, omdat de revoluties in de landen van het Oosten nog steeds aan de orde van de dag zijn en niemand haar precieze data kent.

Door in de Chinese revolutie de verkeerde kant te hebben gekozen, probeert hij nu met terugwerkende kracht zich te rechtvaardigen met een eenzijdig en vertekend beeld van mijn oude verschillen van mening met Lenin. En hier wordt Radek gedwongen wapens uit een ander arsenaal te lenen en zijn eigen richting te zoeken zonder kompas.

Radek is mij lief, maar de waarheid is mij liever. Ik word gedwongen een uitgebreider werk over het vraagstuk van revolutie aan de kant te schuiven, om Radek te kunnen weerleggen. Er zijn vragen ontstaan die te belangrijk zijn om ze maar te negeren. En ze zijn rechtstreeks gesteld. En ik heb hier een drievoudige rijstebrijberg waar ik me door heen moet slaan; de veelheid en variëteit van fouten in het werk van Radek; de overvloed aan tekstuele en historische feiten die in totaal 23 jaar beslaan, van 1905 tot 1928 en, ten derde, de weinige tijd die ik heb om dit te volbrengen, terwijl de economische problemen van de Sovjet-Unie zich op de voorgrond dringen.

Al die omstandigheden hebben de aard van dit werk mede bepaald. In dit boek worden niet alle vragen beantwoord. Er is veel dat onbesproken zal blijven - gedeeltelijk omdat het een vervolg is op andere werken, in de eerste plaats “Kritiek op het Ontwerpprogramma van de Komintern” (uitgebracht onder de titel “The 3rd International after Lenin”, deel 1 en “What Next”, deel 2, van in totaal 4, New Park Publications, 1971, nt. v.d.vert.). Heel wat materiaal dat ik over dit onderwerp heb verzameld moet onaangeroerd blijven - in afwachting van het schrijven van een weloverwogen aanval op de epigonen, oftewel tegen de officiële theorie van het tijdperk van reactie.

Het werk van Radek over de permanente revolutie is gebaseerd op de volgende conclusie: “De nieuwe sectie van de partij (de Oppositie) dreigt het gevaar te versterken van opkomende nieuwe tendensen die arbeidersrevolutie los zullen scheuren van haar bondgenoot, de boerenbevolking.”

In de eerste plaats zijn we al verbaasd over het feit dat deze conclusie over een ‘nieuwe’ sectie van de partij wordt getrokken in de tweede helft van 1928 en als nieuw wordt gepresenteerd. Wij horen dat al sinds de herfst van 1923. Maar hoe rechtvaardigt Radek zijn overstap naar de officiële partijlijn? Wederom niet op een nieuwe manier: hij keert de theorie van de permanente revolutie de rug toe. In 1924-1925 gaf Radek meer dan eens aan dat hij van plan was een brochure te schrijven die aan zou tonen dat de theorie van de permanente revolutie en Lenins slogan van de democratische heerschappij van de arbeiders en de boeren, op historische schaal bezien - in ons geval de ervaringen van drie revoluties - niet tegenstrijdig zijn maar, integendeel, in essentie overeenkomen. Nu, na de kwestie nog eens ‘opnieuw’ diepgaand beschouwd te hebben - zoals hij aan een van zijn vrienden schrijft - is Radek tot de conclusie gekomen dat de oude theorie van de permanente revolutie een ‘nieuwe’ sectie van de partij doet dreigen met niets meer of minder dan de breuk met de boerenbevolking.

Hoe heeft hij deze kwestie ‘diepgaand’ onderzocht? Gelukkig deelt hij hier informatie over: “Helaas heb ik de teksten die Trotski schreef in het voorwoord van ‘De Burgeroorlog in Frankrijk’ van Marx in 1904 en in ‘Onze Revolutie’ in 1905 niet voorhanden.”

De jaren kloppen niet precies, maar laten we daar niet over zeuren. Het hele punt is dat het enige werk waarin ik mijn opvattingen over de ontwikkeling van de revolutie op een min of meer systematische manier heb gepresenteerd, het nogal uitgebreid artikel “Resultaten en Vooruitzichten” in ‘Onze Revolutie’ is (Petersburg 1906, blz. 224-286). Het artikel in het Poolse orgaan van Rosa Luxemburg en Tiesjko (1909) waar Radek naar verwijst, maar helaas op zijn Kamenjevs interpreteert, is noch volledig, noch geheel begrijpelijk. Theoretisch gezien is dit boek gebaseerd op “Resultaten en Vooruitzichten”. Niemand hoeft dit boek nu opeens te gaan lezen. Sindsdien hebben er zich zulke grote gebeurtenissen voorgedaan en hebben we daar zoveel van geleerd dat, om eerlijk te zijn, ik grote weerzin heb tegen de manier waarop de epigonen nieuwe historische problemen presenteren. Niet in het licht van de levende ervaringen van de revoluties die we al hebben volbracht, maar vooral in het licht van uit het verband gerukte citaten over wat toen nog toekomstige revoluties waren. Uiteraard wil ik Radek niet het recht ontnemen de zaak te beschouwen van de schriftelijke geschiedkundige kant. Maar in dat geval moet je het op de juiste manier doen. Radek is van plan licht te werpen op het lot van de theorie van de permanente revolutie in de loop van bijna een kwart eeuw en zegt dan even in het voorbij gaan, dat hij de stukken waarin ik die theorie uiteen zet ‘niet voorhanden heeft’.

Laat ik hier gelijk duidelijk stellen dat Lenin, naar mij duidelijk is geworden nu ik zijn artikelen heb herlezen, nooit “Resultaten en Vooruitzichten” heeft gelezen. Zeer waarschijnlijk kwam dit niet alleen omdat het boekwerk “Onze Revolutie”, waar het in stond en in 1906 verscheen, al snel in beslag werd genomen en alle betrokkenen snel in emigratie het land verlieten, maar waarschijnlijk ook omdat het boek voor twee derden uit herdrukken van oude artikelen bestond. Later kreeg ik van veel kameraden te horen dat ze het boek nooit hadden gelezen omdat ze dachten dat er alleen herdrukken van oude artikelen in stonden. Hoe dan ook, de paar verspreide polemische opmerkingen van Lenin over de permanente revolutie zijn bijna uitsluitend gebaseerd op het voorwoord van Parvus bij mijn brochure “Voorafgaand aan de 9e januari”; en dan vooral zijn slogan ‘Geen tsaar!’, welke ik niet kende. En op de interne discussies tussen die van Lenin met Boecharin en anderen. Nooit heeft Lenin ook maar ergens, zelfs niet in het voorbijgaan, een analyse of een aanhaling gedaan uit “Resultaten en Vooruitzichten” en bepaalde tegenwerpingen die hij maakte over de permanente revolutie, slaan absoluut niet op mij en bewijzen voor mij dat hij het stuk nooit heeft gelezen.[3]

Maar het zou wel heel kras zijn om te stellen dat juist dat het ‘leninisme’ van Lenin was. Maar het lijkt er op dat in ieder geval Radek wel die mening is toegedaan. In ieder geval toont het artikel van Radek dat ik hier voorhanden heb om te analyseren duidelijk aan dat hij mijn fundamentele geschriften ‘niet voorhanden had’, maar ook dat hij ze nooit zelfs maar heeft gelezen. En heeft hij dat wel gedaan, dan was dat ver voor de Oktoberrevolutie. In dat geval heeft hij er zich alleszins niet veel van herinnerd.

Maar daarmee is deze kwestie nog niet afgedaan. Het was logisch en zelfs onvermijdelijk in 1905 of 1909 om met elkaar te redetwisten over persoonlijke artikelen die toen actueel waren en zelfs over enkele zinnen in bepaalde artikelen - zeker in de omstandigheden van de splitsing. Maar het is heden ten dage voor iedere revolutionaire marxist ontoelaatbaar, als hij terugblikkend deze enorme historische periode wil heranalyseren, zichzelf niet de vraag te stellen: hoe werden de toenmalig bediscussieerde richtlijnen in de praktijk gebracht? Hoe werden ze geïnterpreteerd en welke actie volgde daaruit? Welke tactieken werden er toegepast? Als Radek de moeite had genomen om even in de twee boeken van “Onze Eerste Revolutie” te bladeren (Deel 2 van mijn verzamelde werk), dan was hij niet eens aan dit huidige artikel begonnen; of in ieder geval een groot deel van al te boude tegenwerpingen hebben weggelaten. Of laat ik zeggen dat ik hoopte dat hij dat zou doen.

Uit deze twee boeken had Radek in ieder geval in de eerste plaats kunnen leren dat in mijn politieke activiteit de permanente revolutie voor mij nooit heeft betekend dat de democratische fase van de revolutie kon worden overgeslagen. Geen enkele stap daarin. Hij had zich er dan van kunnen overtuigen dat, hoewel ik in 1905 illegaal in Rusland woonde en geen enkel contact met de emigranten had, ik de taken van de opeenvolgende fases van de revolutie op precies dezelfde manier benoemde als Lenin dat deed; hij had kunnen leren dat de fundamentele oproepen die aan de boeren werden gedaan in het hoofdorgaan van de bolsjewieken in 1905 door mij zijn geschreven; dat ‘Novaya Zhizn’ (Nieuw Leven), waarvan Lenin hoofdredacteur was, in het Redactioneel mijn artikel over de permanente revolutie dat in ‘Nachalo’ (het Begin) verscheen, resoluut verdedigde en Lenin keer op keer persoonlijk die politieke besluiten van de Sovjet van Afgevaardigden die door mij waren geschreven, steunde en verdedigde, en er negen van de tien keer ook mondeling over rapporteerde; dat, na de nederlaag in December, toen ik in de gevangenis een brochure schreef over tactiek waarin de combinatie van een arbeidersoffensief samen met de agrarische revolutie van de boeren het centrale thema was, Lenin deze brochure liet uitgeven door de bolsjewistische uitgeverij Novaya Volna (Nieuwe Golf) en me via Knoenjants zijn hartelijke steun hiervoor liet overbrengen; dat Lenin op het Congres in Londen van 1907 sprak over mijn ‘solidariteit’ met het bolsjewisme ten aanzien van mijn standpunten over de boeren en de liberale bourgeoisie. Hiervan is geen spoor te ontdekken bij Radek. Blijkbaar had hij die ook ‘niet voorhanden’.

Hoe zit het dan met de kennis van Radek over de werken van Lenin? Niet beter, of niet veel beter. Radek beperkt zich tot die aanhalingen die Lenin tot mij richtte, maar die vaak voor anderen waren bedoeld (bijvoorbeeld, Boecharin en Radek, Radek geeft hier zelf een openlijk voorbeeld van). Radek was niet in staat om maar één nieuwe tegenwerping over mij te vinden; hij maakt simpelweg gebruik van het voorgekookte materiaal dat inmiddels voor bijna iedere burger in de Sovjet-Unie in ruime mate ‘voorhanden’ is. Radek voegt alleen een paar aanhalingen van Lenin toe waarin hij elementaire waarheden uitlegt aan anarchisten en sociaal-revolutionairen over de verschillen tussen een burgerlijke republiek en het socialisme - en daarbij geeft Radek een voorstelling van zaken alsof die aanhalingen ook tegen mij waren gericht. Moeilijk voor te stellen, maar waar!

Radek laat die oude verklaringen waarin Lenin, uiterst voorzichtig en spaarzaam maar daarom met des te meer gewicht, mijn solidariteit met het bolsjewisme en de fundamentele vraagstukken van de revolutie uitdrukt, volledig buiten beschouwing. We mogen hierbij geen moment vergeten dat Lenin dit deed toen ik niet tot de bolsjewistische fractie behoorde en Lenin mij meedogenloos (en overigens buitengewoon terecht) aanviel over mijn verzoeningsgezindheid - niet ten aanzien van de permanente revolutie, waar hij zich spaarzaam tegen uitte, maar mijn verzoeningspogingen, mijn bereidheid te hopen op een ontwikkeling naar links van de mensjewieken. Lenin maakte zich veel meer zorgen over de strijd tegen de verzoeningsgezinden, dan de ‘rechtvaardiging’ van op zichzelf staande polemische slagen tegen de ‘verzoener’ Trotski.

In 1924 schreef Stalin om Zinovjevs opstelling in 1917 tegenover mij te verdedigen: “Kameraad Trotski slaagt er niet in om de brieven van Lenin (over Zinovjev, L.T.) te begrijpen, hun belang en hun doel. Lenin rende soms bewust vooruit, bepaalde fouten voor het voetlicht brengend, die misschien gemaakt zouden worden en voorzag deze van kritiek met als doel de partij hiervoor te waarschuwen en ze voor fouten te behoeden. Soms vergrootte hij een kleinigheid, maakte van ‘een mug een olifant’ met hetzelfde pedagogische doel... Maar om uit brieven de gevolgtrekking te maken (en hij schreef vele van zulke brieven) dat er ‘tragische’ meningsverschillen bestonden en deze rond te bazuinen, betekent de brieven van Lenin niet te begrijpen, betekent Lenin niet te begrijpen.” (J. Stalin, ‘Trotskisme of Leninisme’, 1924).[4]

Het centrale idee hierachter wordt nogal bot geformuleerd - ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is - maar in essentie klopt het, al was het dat dit het minste gold in de periode van oktober 1917 omdat dat geen ‘mug’ betrof. Maar als Lenin gewend was gebruik te maken van ‘pedagogische’ overdrijving en preventieve polemieken in relatie tot zijn nauwste medewerkers in zijn fractie, dan zou hij dat nog in grotere mate doen in relatie tot een individu die in die tijd buiten de bolsjewistische fractie stond en verzoening predikte. Helaas is het bij Radek niet opgekomen om deze noodzakelijke correctieve coëfficiënt in de oude aanhalingen te verwerken.

In mijn voorwoord in 1922 van mijn boek ‘1905’, schreef ik dat mijn voorspelling over de mogelijkheid en waarschijnlijkheid van het vestigen van de heerschappij van de arbeiders in Rusland voordat dit in de ontwikkelde landen zou gebeuren, 12 jaar later feitelijk pas werd bevestigd. Radek, met behulp van niet al te fraaie voorbeelden, stelt de zaken voor alsof ik deze prognose tegenover de strategische lijn van Lenin stelde. Maar uit het voorwoord blijkt duidelijk dat ik de kwestie van de permanente revolutie benaderde vanuit die aspecten die samenvallen met de strategische koers van het bolsjewisme. Wanneer ik het in een voetnoot heb over de ‘herbewapening’ van de partij in het begin van 1917, is dat zeker niet in de zin dat Lenin de eerder gevolgde weg als ‘foutief’ zag, maar dat Lenin naar Rusland kwam - hoewel vertraagd, maar ruim op tijd voor het zegevieren van de revolutie – om de partij te leren de overjarige slogan van de ‘democratische heerschappij’ te verwerpen. De slogan waar de Stalins, Kamenevs, Rykovs, Molotovs en anderen zich nog hardnekkig aan vastklampten. Toen de Kamenevs boos werden over de term ‘herbewapening’ was dat begrijpelijk, want het werd tegen hen uitgevoerd. Maar Radek? Hij raakte pas verontwaardigd in 1928, pas nadat de strijd aanving tegen de noodzakelijke ‘herbewapening’ van de Chinese Communistische Partij.

Laat ik er Radek aan herinneren dat mijn boeken ‘1905’ (met haar misdadige voorwoord) en ‘De Oktoberrevolutie’ als standaardwerken over onze revolutionaire geschiedenis golden toen Lenin nog in leven was. En dat zij zowel in het Russisch als in andere talen in ontelbare edities zijn uitgebracht. Nooit heeft iemand mij verteld dat mijn boeken een tegenstrijdigheid van twee opvattingen bevatten, omdat in die tijd geen weldenkend partijlid de ervaringen van Oktober ondergeschikt maakte aan oude zinsneden, maar in plaats daarvan de oude citaten bekeek in het licht van Oktober. Maar dat was voor de revisionistische gedaanteverwisseling van de epigonen.

In verband hiermee is er nog een andere kwestie die Radek op een ontoelaatbare manier misbruikt: Trotski geeft toe, stelt hij, dat Lenin het bij het rechte eind had. Natuurlijk deed ik dat. En in deze erkenning zit geen spatje diplomatie. Ik had de hele historische weg die Lenin heeft afgelegd in gedachten; zijn theoretische opvattingen, zijn strategie, zijn opbouwwerk van de partij. Deze erkenning geldt zeker niet voor alle individuele polemische aanhalingen - die bovendien tegenwoordig worden misbruikt voor doeleinden vijandig aan het leninisme. In 1926, in de periode van het blok met Zinovjev, waarschuwde Radek mij ervoor dat Zinovjev mijn erkenning dat Lenin gelijk had, nodig had om zo enigszins te kunnen verhullen dat hijzelf ongelijk had tegenover mij. Uiteraard wist ik dat maar al te goed. Juist daarom heb ik mij op de zevende plenaire zitting van het Uitvoerend Comité van de Komintern uitgesproken voor de historische juistheid van Lenin en van de partij, maar in geen geval over de juistheid van mijn huidige criticasters, die zichzelf tooien in aanhalingen die uit Lenins werk worden geplukt. En nu ben ik gedwongen deze woorden ook op Radek toe te passen.

Ten aanzien van de permanente revolutie, heb ik het alleen gehad over de tekortkomingen in die theorie, die onvermijdelijk waren omdat het hier over een voorspelling ging. Terecht benadrukte Boecharin op de plenaire zevende zitting van het Uitvoerend Comité van de Komintern dat Trotski niet het hele concept als zodanig wenste op te geven. Over die ‘tekortkomingen’ zal ik in een later, uitgebreider, werk terugkomen, waarin ik in het licht van onze ervaring met drie revoluties de verdere koers van de Komintern zal bespreken, vooral in het Oosten. Maar om aan alle twijfel een einde te maken, wil ik hier kort stellen: ondanks al haar tekortkomingen, is de theorie van de permanente revolutie, zelfs zoals deze werd gepresenteerd in mijn vroegste werken, waaronder ‘Resultaten en Vooruitzichten’ (1906), onmetelijke malen dieper doordrongen van de geest van het marxisme en dientengevolge veel meer in lijn met de historische koers van Lenin en de Bolsjewistische Partij, dan niet alleen de terugblikkende wijsheid van Stalin en Boecharin, maar ook die in het werk van Radek.

Hiermee wil ik helemaal niet beweren dat mijn opvattingen over de revolutie in al mijn geschriften één rechte lijn vormen. Ik hield mijzelf nooit bezig met het verzamelen van oude aanhalingen - nu word ik daartoe gedwongen als gevolg van de dweperij en partijreactie – maar ik deed mijn best, zo goed en kwaad als dat ging, de processen van het dagelijkse leven te analyseren. In de 12 jaren van mijn journalistieke revolutionaire activiteit (1905-1917), zijn er een aantal artikelen waarin de tijdelijke omstandigheden en zelfs tijdelijke polemische overdrijvingen, zoals dat in zo’n gevecht gaat, de algemene strategische lijn wel eens naar de achtergrond duwen of tegenspreken. En dus zijn er artikelen waarin ik twijfels uitspreek over het toekomstige revolutionair potentieel van de boerenbevolking als geheel, als stand. En hiermee in verband, mijn voorbehoud om de toekomstige revolutie in Rusland als ‘nationaal’ te bestempelen, omdat ik vond dat die karakterisering wel eens overdreven zou kunnen zijn. Maar laten we vooral niet vergeten dat het historische proces ons het meeste interesseert, inclusief de ontwikkelingen onder de boerenbevolking en dat die nu veel duidelijker zijn, nu ze zijn voltrokken, dan in de dagen toen ze zich nog moesten ontwikkelen. Laten we hier ook opmerken dat Lenin - die het agrarische vraagstuk in heel haar reusachtige omvang altijd scherp in het oog hield en waar we met z’n allen van hebben geleerd - het zelfs na Februarirevolutie nog twijfelachtig vond of we er in zouden slagen de boerenbevolking los te rukken van de burgerij en haar achter de arbeidersklasse te laten scharen. In zijn algemeenheid durf ik tegenover mijn scherpe criticasters wel te stellen dat het makkelijker is om in een uurtje formele tegenstellingen over om het even welk persoon uit de artikelen van een voorbije kwart eeuw op te diepen, dan het is om eenheid in koers tussen personen te behouden, al is het maar voor één jaar.

In dit inleidende hoofdstuk is er nog een compleet rituele overweging die aan de orde moet worden gesteld; als de theorie van de permanente revolutie juist was geweest - zo stelt Radek - dan had Trotski op die basis een grote fractie kunnen opbouwen. Maar dat is niet gebeurd. En daarom... deugt de theorie dus niet. Dit argument van Radek, bevat geen greintje dialectiek. Op dezelfde wijze kun je stellen dat de opstelling van de Oppositie ten aanzien van de Chinese revolutie, of de insteek van Marx ten aanzien van Engeland niet deugde, of de positie van de Komintern ten aanzien van de reformisten in Amerika of Oostenrijk - of, als je dat zou willen - ten aanzien van alle reformisten in alle landen niet deugt.

Als we dit argument van Radek dus maar even uit zijn historisch-filosofische context halen en alleen toepassen op de kwestie onder discussie, dan raakt het vooral Radek zelf. Er had nog een vleugje waarheid in dit argument kunnen zitten als de gebeurtenissen hadden aangetoond dat de lijn van de permanente revolutie in tegenspraak was met de bolsjewistische koers, ermee botste en er steeds verder van afweek. Dan was er een basis geweest voor twee verschillende stromingen of fracties. Dat is wat Radek probeert te bewijzen. Terwijl ik juist aantoon, daar tegenover, dat ondanks alle factionele polemische overdrijvingen en conjuncturele beschuldigingen rond dit vraagstuk, de fundamentele strategische koers een en dezelfde was. Waar zou dus die andere fractie vandaan moeten komen? In werkelijkheid komt naar boven dat ik in de eerste revolutie met de bolsjewieken samenwerkte en dat ik later dit gezamenlijke werk in de internationale pers heb verdedigd, tegen de kritiek van de mensjewistische afvalligen. In de revolutie van 1917 vocht ik samen hand in hand met Lenin tegen het democratische opportunisme van de ‘oude bolsjewieken’, diegenen die op de toppen van de reactionaire golven nu zijn opgetild en wier enige bewapening bestaat uit het bekritiseren van de permanente revolutie.

Om er een punt achter te zetten: ik heb nooit een poging ondernomen een aparte groepering rond de theorie van de permanente revolutie op te zetten. In de partij had ik de positie van verzoener ingenomen en als ik al naar de vorming van groeperingen zocht, was dat op die basis. Mijn verzoeningsgezindheid kwam voort uit een soort van sociaal-revolutionair fatalisme. Ik geloofde dat onder de logica van de klassenstrijd beide fracties gedwongen zouden worden een revolutionaire koers te volgen. Het grote geschiedkundige belang van Lenins werk was mij toen nog niet geheel duidelijk; zijn beleid van een onverzoenlijk ideologisch onderscheid en, indien noodzakelijk, zelfs een splitsing, met als doel een gestaalde kern van een werkelijk revolutionaire partij te smeden. In 1911 schreef Lenin hierover: “Verzoeningsgezindheid is de optelsom van die opvattingen, stromingen en stemmingen die onlosmakelijk verbonden zijn met de kern van de historische taak waar de Russische Sociaal Democratische Arbeiders Partij voor stond in de periode 1908-1911. Het is juist daarom dat in die periode een aantal sociaaldemocraten, komend vanaf verschillende zienswijze, tot verzoeningsgezindheid vervielen. Trotski drukte zich hierin het meest consistent uit. Hij was waarschijnlijk de enige die deze tendens een theoretisch fundament probeerde te geven.”[5]

Door koste wat het kost naar eenheid te blijven streven, vergoelijkte ik ongewild maar onvermijdelijk, centristische tendensen in het mensjevisme. Ondanks drie herhaalde pogingen, slaagde ik er niet om een gezamenlijk programma met de mensjewieken te bereiken en dat had ik ook nooit gekund. Tegelijkertijd bracht de verzoeningsgezinde lijn mij in steeds heftigere botsingen met het bolsjewisme omdat Lenin, in tegenstelling tot de mensjewieken, onophoudelijk de verzoeningsgezinde lijn bestreed en bovendien ook nog terecht. Het is overduidelijk dat er op basis van ‘verzoening’ geen gezamenlijk platform gevormd kon worden.

Vandaar de les: het is ontoelaatbaar en dodelijk om een politieke lijn te verzwakken of te breken met het doel van platte verzoeningsgezindheid; ontoelaatbaar om het centrisme te prijzen als ze in hun zigzag koers weer eens naar links sturen; het is ontoelaatbaar tijdens het najagen van de centristische dwaallichten, de meningsverschillen tussen de gewone revolutionaire samenwerkenden te overdrijven, dan wel met de mantel der liefde te bedekken. Dat zijn harde de lessen van de echte fouten van Trotski. Dat zijn zeer belangrijke lessen. Ze hebben nog niets aan hun kracht ingeboet en precies daarom zou juist Radek erover moeten mediteren.

Met zijn kenmerkend ideologische cynisme zei Stalin: “Trotski zou moeten weten dat Lenin tot aan zijn dood heeft gevochten tegen de theorie van de permanente revolutie” (Pravda, nr. 262, 12-11-1926).[6] Dit is een botte en schandalige, oftewel een pure stalinistische, karikatuur van de werkelijkheid. In een van zijn geschriften aan buitenlandse communisten, legde Lenin uit dat meningsverschillen tussen communisten onderling heel anders zijn dan meningsverschillen tussen sociaaldemocraten. Zulke meningsverschillen, zo schreef hij, hebben we binnen het bolsjewisme ook meegemaakt in het verleden. Maar... “op het moment dat zij de macht greep en de Sovjetrepubliek uitriep, toonde het bolsjewisme zich verenigd en wist de beste van alle dicht bij haar staande socialistische stromingen rond zich te verzamelen.” (Lenin, Verzamelde Werken, deel 16, blz. 333).[7]

Over welke dicht bij haar staande socialistische stromingen had Lenin het toen hij die zinnen opschreef? Martinov of Kuusinen? Of juist Cachin, Thälmann en Smeral? Vertegenwoordigden zij misschien die ‘beste en dicht bij haar staande stromingen’? Welke tendens, anders dan de mijne, stond het dichtst bij het bolsjewisme, zelfs ten aanzien van het boerenvraagstuk? Zelfs Rosa Luxemburg deinsde in eerste instantie terug van het agrarische beleid van de bolsjewistische regering. Maar bij mij was daar helemaal geen twijfel over. Ik zat samen met Lenin aan tafel, pen in de hand, toen hij de wetgeving rond het agrarische vraagstuk op papier zette. En in onze uitwisselingen van mening hierover zijn misschien maar een dozijn woorden gevallen, waarin de kern op het volgende neerkwam: deze stap lijkt een tegenstrijdige, maar ze is historisch onvermijdelijk. Onder het regime van de arbeidersheerschappij en op de schaal van de wereldrevolutie zullen deze tegenstellingen worden opgelost - maar daar hebben we dus tijd voor nodig. Als er een fundamentele tegenstrijdigheid over het boerenvraagstuk bestond tussen de theorie van de permanente revolutie en de dialectiek van Lenin, hoe verklaart Radek dan het feit dat ik zonder de uitgangspunten over de loop van de revolutie te moeten herroepen, in het geheel niet struikelde over het boerenvraagstuk in 1917? Hetgeen wel het geval was bij de meerderheid van de bolsjewistische leiding in die periode? Hoe verklaart Radek het feit dat na de Februarirevolutie alle huidige theoretici en politici van het antitrotskisme - Zinovjev, Kamenev, Stalin, Rykov, Molotov, enz. - tot de laatste man de vulgair democratische in plaats van de arbeidersstelling innamen? Nogmaals: over wie en wat had Lenin het toen hij sprak over de beste van de dichtst bij ons staande socialistische stromingen? En zit niet juist in deze evaluatie van Lenin, waarin hij de balans opmaakt van de voormalige meningsverschillen, het bewijs dat hij in ieder geval geen onverenigbare strategische opvattingen zag?

In dit opzicht is de toespraak van Lenin op 1 (14) november 1917 in de zitting van het Comité van Petrograd vermeldenswaardig.[8] Daar werd gediscussieerd of we een overeenkomst met de mensjewieken of met de sociaal-revolutionairen moesten sluiten. Een aanhanger van zo’n verbond, maakte een voorzichtige hint op “trotskisme”. En wat was de reactie van Lenin hierop? “Overeenkomst? Daar kan ik niet eens serieus op ingaan. Trotski heeft lang geleden al gezegd dat eenheid onmogelijk is. Trotski heeft dit begrepen en sindsdien is er geen betere bolsjewiek geweest.”

Niet de permanente revolutie, maar verzoeningsgezindheid scheidde mij van het bolsjewisme volgens de mening van Lenin. Om de ‘beste bolsjewiek’ te worden, naar bleek, hoefde ik alleen te snappen dat een overeenkomst met de mensjewieken een onmogelijkheid was.

Maar hoe kunnen we nu het abrupte karakter van Radeks ommezwaai, juist over het vraagstuk van de permanente revolutie, verklaren? Ik denk dat ik een element van een verklaring weet. In 1916 was Radek het eens met de ‘permanente revolutie’, zoals hij in zijn artikel schrijft; maar zijn overeenstemming gold voor de interpretatie die Boecharin er aan gaf, volgens welke de burgerlijke revolutie in Rusland was volbracht - niet alleen de revolutionaire rol van de burgerij, en zelfs niet alleen de historische rol van de leuze van een democratische heerschappij, maar de burgerlijke revolutie als geheel - en daarom moest de arbeidersklasse overgaan tot de machtsovername onder een puur socialistisch vaandel. Radek interpreteerde mijn positie in die tijd ook op de wijze van Boecharin, anders had hij nooit tegelijkertijd zijn solidariteit met het standpunt van Boecharin en het mijne uit kunnen spreken. Dit verklaart ook waarom Lenin tegen Boecharin en Radek polemiseerde, terwijl hij met hen samenwerkte, door ze achter het pseudoniem van Trotski in de schijnwerpers te plaatsen (zoals Radek toegeeft in zijn artikel). Ik herinner me dat ook M. N. Pokrovski, medestander van Boecharin en een niet te vermoeien constructeur van historische schema’s die hij zeer kunstig als “marxisme” voorstelde, me alarmeerde toen hij in een gesprek dat ik met hem had in Parijs zijn dubieuze ‘solidariteit’ met mij over deze kwestie uitsprak. Politiek gezien was en is Pokrovski een overtuigde anti-Cadet, waarvan hij oprecht gelooft dat dit het bolsjewisme is.

In 1924-25 baseerde Radek zich dus waarschijnlijk nog steeds op de ideologische herinneringen aan de opvattingen van Boecharin in 1916. Uiteraard gedesillusioneerd met deze hopeloze positie maakte Radek, op basis van een vluchtige studie van Lenins geschriften, zoals dat vaak gebeurd in dit soort gevallen, een boog van 180 graden, precies over mijn hoofd. Dit is het meest waarschijnlijk, omdat het typisch is in dit soort gevallen. En dus schuift Boecharin, die zichzelf in 1923-25 binnenste buiten keerde van ultralinks naar opportunist, mij constant zijn oude ideologische verleden in de schoenen, dit bestempelend als “trotskisme”. In de eerste periode van de tegen mij gerichte campagne vroeg ik me regelmatig af: waar haalt hij het toch vandaan? Maar ik raadde al snel dat hij een blik had geworpen in zijn eigen oude agenda. En nu vraag ik me af of diezelfde psychologische gronden ten oorsprong liggen aan de overgang van Radek van de ‘Paulus’ naar de ‘Saul’ van de permanente revolutie. Ik ben niet van plan deze veronderstelling al te zeer te benadrukken. Maar ik heb nog geen betere verklaring gevonden.

Enfin, zoals de Fransen zeggen: “Als de wijn is uitgeschonken, moet zij worden gedronken.” We worden gedwongen een uitstap te maken in wereld van oude aanhalingen. Ik heb mijn best gedaan deze tot het uiterste te beperken. Helaas zijn het er toch nog veel. Laat het dan als mijn rechtvaardiging dienen dat ik mijn gedwongen gewroet in deze oude teksten zal gebruiken om verbanden te leggen met de brandende vraagstukken van het heden.

_______________
[1] Deze voorspelling is inmiddels uitgekomen. L.T.
[2] In 1909 noemde Lenin inderdaad ‘Resultaten en Vooruitzichten’ in een polemiek met Martov. Het zal niet moeilijk zijn te bewijzen dat Lenin die aanhalingen uit tweede hand overnam van Martov zelf. Dat is namelijk de enige manier waarop zijn tegenwerpingen aan mij gericht, gebaseerd op duidelijke misvattingen, kunnen worden verklaard.
In 1919 heeft de Staatsuitgeverij mijn ‘Resultaten en Vooruitzichten’ opnieuw uitgegeven als losse brochure. De annotatie bij de Verzamelde Werken van Lenin, dat de theorie van de permanente revolutie met name nu, na de Oktoberrevolutie buitengewoon belangwekkend is, stamt ongeveer uit die periode. Heeft Lenin mijn ‘Resultaten en Vooruitzichten’ ook werkelijk gelezen of er vluchtig ingekeken? Daarover kan ik niets met zekerheid zeggen, ik was toen constant onderweg en kwam slechts voor korte periodes naar Moskou. En tijdens mijn bijeenkomsten met Lenin in die periode - middenin het hoogtepunt van de burgeroorlog - kwam het ophalen van oude obscure meningsverschillen nooit bij ons op. Maar A.A. Joffe heeft in die periode wel met Lenin over de theorie van de permanente revolutie gesproken. Hij deed hier verslag van in zijn afscheidsbrief, vlak voor zijn zelfmoord (zie Mijn Leven, Querido 1930, blz. 462-464) Kan uit de verklaring van Joffe worden afgeleid dat Lenin pas in 1919 voor het eerst kennis nam van ‘Resultaten en Vooruitzichten’ en de juistheid van de historische voorspellingen er in vervat, herkende? Hierover kan ik slechts in vermoedens spreken. En de kracht van die vermoedens zijn gebaseerd op de evaluatie van de kern van ter discussie staande vraagstuk zelf. De verklaring van A.A. Joffe, dat Lenin stelde dat mijn prognoses juist waren, moeten wel onbegrijpelijk toeschijnen aan diegenen die opgegroeid zijn in de theoretische margarine van de post-leninistische periode. Aan de andere kant, eenieder die terugkijkt op de ontwikkeling van de ideeën van Lenin in samenhang met de ontwikkeling van de revolutie zelf, zal begrijpen dat Lenin in 1919, onvermijdelijk, wel een nieuwe evaluatie van de theorie van de permanente revolutie moest maken, die verschilde van degene die hij zelf had geponeerd, onsamenhangend, in het voorbijgaan en soms zelfs tegenstrijdig ten opzichte van elkaar, in de periode voor de Oktoberrevolutie, op basis van op zichzelf staande zinsneden, zonder mijn werk in zijn geheel te beschouwen.
Maar om mijn prognose als juist te bestempelen in 1919 hoefde Lenin zijn opvattingen niet tegen over de mijne te stellen. Het was voldoende om beide posities in zijn historische ontwikkeling te beschouwen. Het is hier niet nodig te herhalen dat de concrete inhoud die Lenin altijd aan de formule van de ‘democratische heerschappij’ gaf en die minder voortkwam uit een hypothetische formule dan uit de analyse van de werkelijke veranderingen in de klassenverhoudingen – dat deze tactische en organisatorische inhoud voor eens en altijd naar de analen van de geschiedenis was verwezen als een klassiek voorbeeld van revolutionair realisme. In bijna alle gevallen, in ieder geval in alle belangrijke gevallen waarin ik mij tactisch of organisatorisch tegenover Lenin plaatste, was het gelijk aan zijn zijde. Daarom vond ik het ook niet belangrijk om mijzelf uit te spreken over mijn gelijk in die oude historische voorspelling, zeker voor zover het gewoon een oude voorspelling uit de geschiedenis was. Ik zag mijzelf pas gedwongen hier op terug te komen op dat moment dat de kritiek van de epigonen op de theorie van de permanente revolutie niet alleen broedplaats werd van de theoretische reactie in de Komintern maar ook werd omgezet in een middel tot rechtstreekse sabotage van de Chinese revolutie. L.T.
[3] Londen Editie, pagina’s 456, 458.
[4] Werken, Stalin. Engelse editie, deel 6, blz. 355.
[5] De nieuwe stroming van Verzoeners of Deugdzamen, 4e uitgave, Deel 16, blz. 227; en Geselec-teerde Werken, Engelse uitgave, Deel 4, blz 93. [6] Werken, Stalin. Engelse uitgave, Deel 8, blz. 350.
[7] Groet aan de Italiaanse, Franse en Duitse Communisten, 4e editie, Deel 30, blz. 37.
[8] Zoals bekend is, zijn de uitgebreide notulen van deze historische zitting weggelaten uit het Jubileumboek, op speciale opdracht van Stalin en tot op de dag van vandaag worden ze verborgen gehouden aan de partij. L.T.