Leon Trotski
Geschiedenis der Russische Revolutie
Deel 2 - Hoofdstuk 5


De contrarevolutie steekt de kop op

In de eerste twee maanden, toen Goetsjkov en Miljoekov formeel aan de regering waren, was de macht feitelijk geheel in handen van de Sovjet geconcentreerd. In de volgende twee maanden werd de Sovjet zwakker: een deel van de invloed op de massa’s ging op de bolsjewieken over, een klein deel van de macht verschaften de socialistische ministers met hun portefeuilles aan de coalitieregering. Met de aanvang van de voorbereidselen tot het offensief werd vanzelf de betekenis van de generale staf, van de organen van het geldkapitaal en van de kadettenpartij groter. Voordat het Uitvoerend Comité ertoe overging, het bloed van de soldaten te vergieten, verrichtte het een flinke transfusie van zijn eigen bloed in de aderen van de bourgeoisie. Achter de schermen liepen de draden samen bij de gezantschappen en de regeringen van de Entente.

De Westerse vrienden waren vergeten de Russische gezant tot de inter-geallieerde conferentie, die te Londen bijeenkwam, uit te nodigen; pas nadat hij zelf aan zijn bestaan herinnerd had, verzocht men hem te komen, tien minuten vóór de opening van de zitting, zodat er voor hem geen plaats meer was aan de tafel en hij zich tussen de Fransen in moest dringen. De smaad aan de gezant van de Voorlopige Regering aangedaan en het demonstratieve uittreden van de kadetten uit het ministerie – beide gebeurtenissen hadden plaats op de 2de juli – hadden een en hetzelfde doel, nl. de verzoeningsgezinden te kleineren. De gewapende demonstratie, die onmiddellijk daarna tot uitbarsting kwam, moest de Sovjetleiders temeer van streek brengen, daar onder invloed van de dubbele slag, die hen trof, hun gehele aandacht in een gans andere richting ging. Als men dan toch genoodzaakt is het bloedig juk samen met de Entente te dragen, zijn er geen betere tussenpersonen dan de kadetten te vinden. Tsjaikovski, een van de oudste Russische revolutionairen, die gedurende de lange jaren van emigratie een gematigd Engels liberaal geworden was, sprak de vermanende woorden: “Voor een oorlog heeft men geld nodig, maar aan de socialisten zullen de Geallieerden geen geld geven.” Dit argument was een beetje pijnlijk voor de verzoeningsgezinden, maar zij begrepen de betekenis ervan maar al te goed.

De machtsverhoudingen wijzigden zich klaarblijkelijk ten nadele van het volk, maar niemand kon zeggen in hoeverre. De begeerten van de bourgeoisie waren in elk geval veel sterker toegenomen dan de mogelijkheden, die zij had om deze te bevredigen. In deze onzekerheid lag de voornaamste oorzaak van de botsingen, want de krachten van de verschillende klassen worden in de actie zelf gemeten en revolutionaire gebeurtenissen lopen telkens weer op dergelijke krachtmetingen uit. Hoe groot echter de machtsverschuiving van links naar rechts ook zijn mocht, zij ging vrijwel buiten de Voorlopige Regering, die geen macht had, om. De personen, die zich in de kritieke Julidagen voor het ministerie van vorst Lvov interesseerden, zijn te tellen. Generaal Krymov, dezelfde, die indertijd met Goetsjkov over de onttroning van Nicolaas II onderhandeld had – wij zullen deze generaal spoedig voor het laatst tegenkomen – richtte aan het adres van de vorst een telegram, dat eindigde met de vermaning, dat de tijd gekomen was om van het woord tot de daad over te gaan. Deze raad klonk als een hoon en liet maar al te duidelijk zien, hoe de regering was.

“Begin juli,” schreef later de liberaal Nabokov, “leek het een ogenblik, alsof het gezag van de regering weer groter geworden was; dit was het geval na de onderdrukking van het eerste bolsjewistische optreden. De Voorlopige Regering wist dit ogenblik echter niet te benutten en men liet de toenmalige gunstige omstandigheden voorbijgaan. Zij keerden niet weer terug.” Ook andere vertegenwoordigers uit het rechtse kamp lieten zich in dezelfde geest uit. In werkelijkheid hebben de afzonderlijke delen van de coalitie in de Julidagen, evenals in het algemeen op alle kritieke momenten, verschillende doeleinden nagestreefd. De verzoeningsgezinden zouden stellig in een algehele verplettering van de bolsjewieken toegestemd hebben, indien het niet duidelijk geweest was, dat de officieren, Kozakken, ridders van St. George en stormtroepen na de afrekening met de bolsjewieken de verzoeningsgezinden zelf zouden verpletteren. De kadetten wilden de zaak doorzetten, om niet alleen de bolsjewieken, maar ook de Sovjets weg te vagen. Het was werkelijk niet toevallig, dat de kadetten op alle kritieke momenten buiten de regering stonden. Eigenlijk werden zij van daar verdreven door de, ondanks alle verzoeningsgezinde praatjes, onweerstaanbare druk van de massa’s. Ook indien het de liberalen gelukt was, de macht te grijpen, zouden zij deze toch niet hebben kunnen behouden. Uit de loop der gebeurtenissen is dit later overtuigend gebleken. De gedachte, dat men klaarblijkelijk in juli de mogelijkheid had laten voorbijgaan, is een illusie achteraf. In elk geval heeft de Julioverwinning de positie van de regering niet alleen niet versterkt, maar integendeel het tijdperk van een slepende regeringscrisis ingeleid, welke formeel pas op de 24ste juli opgelost werd, maar feitelijk het begin betekende van de doodstrijd van het Februaribewind, die vier maanden duurde.

De verzoeningsgezinden werden heen en weer geslingerd tussen de noodzakelijkheid, om hun halve vriendschap met de bourgeoisie te herstellen en de behoefte om de vijandigheid van de massa’s wat te temperen. Zij zijn genoodzaakt voortdurend te laveren, de zwenkingen worden tot een angstig heen en weer rennen, maar de koers gaat in hoofdzaak scherp naar rechts. Op de 7de juli kondigt de regering een reeks represaillemaatregelen af. In dezelfde zitting stellen de socialistische ministers echter, als het ware in het geheim, doordat zij gebruik maken van de afwezigheid van de “ouderen”, d.w.z. van de kadetten, aan de regering voor, een aanvang te maken met de verwezenlijking van het program van het in juni gehouden Sovjetcongres. Dit leidde direct tot een verdere verzwakking van de regering. De grootgrondbezitter en vroegere voorzitter van het Zemstvobestuur, vorst Lvov, verwijt de regering dat haar agrarische politiek “het rechtsbewustzijn van het volk ondermijnde.” De grootgrondbezitters werden verontrust niet alleen door het feit, dat zij hun erfgoederen misschien zouden verliezen, maar ook dat de verzoeningsgezinden “van plan waren de Constituerende Vergadering voor het voldongen feit van het reeds opgeloste vraagstuk te stellen.” Alle steunpilaren van de monarchistische reactie werden nu ineens fanatieke aanhangers van de zuivere democratie! De regering besloot Kerenski met de post van minister-president te belasten met behoud van zijn portefeuilles van oorlog en marine. Tsereteli, de nieuwe minister van binnenlandse zaken, moest aan het Uitvoerend Comité verantwoording afleggen voor de arrestaties van de bolsjewieken. De in protestvorm opgestelde interpellatie ging uit van Martov, en Tsereteli antwoordde zonder een blad voor de mond te nemen zijn oudere partijgenoot, dat hij er de voorkeur aan gaf met Lenin te doen te hebben dan met Martov: bij de eerste wist hij wat hem te doen stond, terwijl de laatste hem slechts de handen bond... “Ik neem de verantwoordelijkheid voor deze arrestaties op mij,” slingerde de minister uitdagend de gespannen luisterende zaal in.

Terwijl zij slagen uitdelen naar links, verschuilden de verzoeningsgezinden zich achter het gevaar van rechts. “Rusland staat voor een militaire dictatuur,” zegt Dan in de zitting van de 9de juli. “Wij moeten de militaire dictatuur de wapens uit handen nemen. En dit kunnen wij slechts, indien wij de Voorlopige Regering als een comité tot redding van de staat erkennen. Wij moeten haar onbeperkte volmachten geven, opdat zij de anarchie van links en de contrarevolutie van rechts met wortel en tak kan uitroeien...” Alsof er andere wapens in handen van de tegen de arbeiders, soldaten en boeren strijdende regering konden zijn dan de wapens van de contrarevolutie! Met twee honderd twee en vijftig stemmen bij zeven en veertig onthoudingen besloot de verenigde vergadering: “1. Het land en de revolutie zijn in gevaar; 2. de Voorlopige Regering wordt tot een regering tot redding van de revolutie uitgeroepen; 3. zij krijgt onbeperkte volmachten.” Het besluit klonk hol. De in de vergadering aanwezige bolsjewieken onthielden zich van stemming, hetgeen ongetwijfeld een bewijs is van de verwarring, die er in de partijleiding heerste.

Massabewegingen laten, ook al zijn zij verslagen, altijd sporen achter. In plaats van de heer met de hoge titels kwam de radicale advocaat aan het hoofd van de regering; de leiding van het ministerie van binnenlandse zaken kreeg iemand, die vroeger met dwangarbeid gestraft was. Het plebejisch karakter van de vernieuwde regering was maar al te duidelijk. Kerenski, Tsereteli, Tsjernov, Skobeljew, de leiders van het Uitvoerend Comité, drukten nu een stempel op de regering. Was dit niet een verwezenlijking van de leus van de Julidagen: “Weg met de tien kapitalistische ministers”? Neen, hieruit bleek slechts de ontoereikendheid van deze leus. De democratische ministers namen de macht slechts over, om deze weer aan de kapitalistische ministers terug te geven. La coalition est morte, vive la coalition!

Dan volgt de schandalige komedie van de ontwapening van de mitrailleurs op het Slotplein. Een aantal regimenten wordt ontbonden. De soldaten worden in kleine afdelingen naar het front overgebracht ter aanvulling van de troepen. Veertigjarigen moeten gehoorzamen en worden de loopgraven in gedreven. Dit zijn allemaal propagandisten tegen het Kerenski-regime. Zij zijn tienduizenden in aantal, en zij zullen tot de herfst goed werk doen. Tegelijkertijd worden de arbeiders ontwapend, doch met minder succes. Onder pressie van de generaals – spoedig zullen wij zien, welke vormen deze aannam – wordt aan het front de doodstraf ingevoerd. Dezelfde dag echter, de 12de juli, wordt een decreet uitgevaardigd, waarin aan het afsluiten van transacties betreffende de grond paal en perk gesteld wordt. Deze halve maatregel, die onder druk van de moezjieks tenslotte genomen wordt, wekte links slechts spot, rechts verontwaardiging. Terwijl hij alle straatdemonstraties verbood – een dreigement aan de linksen – keerde Tsereteli zich ook tegen de eigenmachtige arrestaties – een poging tot terechtwijzing van de rechtsen. De afzetting van de opperbevelhebber van het militaire district werd door Kerenski tegenover de linksen gemotiveerd met zijn vernietiging van de arbeidersorganisaties, tegenover de rechtsen met zijn tekort aan vastberadenheid.

De Kozakken werden nu de ware helden van het burgerlijke Petrograd. “Het kwam meermalen voor,” zo verhaalt de Kozakkenofficier Grekow, “dat wanneer iemand in een openbare gelegenheid, bijvoorbeeld in een restaurant, waar veel publiek was, in kozakkenuniform binnentrad, iedereen opstond en de binnentredende met applaus begroet werd.” Theaters, bioscopen en parken organiseerden weldadigheidsfeesten voor de gewonde Kozakken en de families van hen die gedood waren. Het bureau van het Uitvoerend Comité was genoodzaakt een commissie te kiezen met Tsjcheïdse aan het hoofd, om deel te nemen aan de voorbereidingen voor de teraardebestelling van de “bij het vervullen van hun revolutionaire plicht in de dagen van 3 tot 5 juli gevallen soldaten.” De verzoeningsgezinden moesten de beker van vernedering tot de laatste druppel toe ledigen. De ceremonieën begonnen met een dienst in de Isaakkathedraal. De doodkisten werden door Rodsjanko, Miljoekov, vorst Lvov en Kerenski naar buiten gedragen en in processie naar het Alexandro-Nevskiklooster gebracht om bijgezet te worden. Langs de gehele weg, die de stoet nam, was de militie verwijderd; de Kozakken deden dienst, om de orde te handhaven: de dag van de begrafenis waren zij heer en meester in Petrograd. De door de Kozakken vermoorde arbeiders en soldaten, de broeders van de Februarislachtoffers, werden in alle stilte ter aarde besteld, zoals vroeger onder het tsarisme de slachtoffers van de 9de januari begraven waren.

Aan het Uitvoerend Comité van Kronstadt werd, met de bedreiging, dat anders het eiland geblokkeerd zou worden, door de regering de eis gesteld, Raskolnikov, Rosjal en de vaandrig Remnev onmiddellijk aan de autoriteiten, die met het onderzoek belast waren, uit te leveren. In Helsingfors werden voor het eerst naast de bolsjewieken ook linkse sociaal-revolutionairen gevangen genomen. De afgetreden vorst Lvov beklaagde zich in de dagbladen over het feit, dat “de sovjets op een laag moreel peil stonden en niet de leninisten, die agenten van de Duitsers, uit hun midden verwijderd hadden.” De verzoeningsgezinden deden hun uiterste best om hun betrouwbaarheid te tonen! Op de 3de juli nemen de Uitvoerende Comités in een gemeenschappelijke zitting een door Dan ingediende resolutie aan, luidende: “Alle personen, tegen wie door de justitie een aanklacht is ingediend, worden tot de definitieve rechterlijke uitspraak van deelname aan de werkzaamheden van de Uitvoerende Comités uitgesloten. De bolsjewieken werden daarmee feitelijk buiten de wet gesteld. Kerenski verbood de gehele bolsjewistische pers. In de provincie hadden arrestaties van de landcomités plaats. De “Izvestia” jammerde machteloos: “Enkele dagen geleden nog waren wij getuige van een anarchistische orgie in de straten van Petrograd. Vandaag hoort men in diezelfde straten niets anders dan contrarevolutionaire en Zwarte Honderd-redevoeringen.”

De schaal sloeg, na de ontbinding van de meest revolutionaire troepenafdelingen en de ontwapening van de arbeiders, nog meer naar rechts door. Een groot deel van de werkelijke macht concentreerde zich openlijk in handen van de militaire leiding, van de bankiers, de industriëlen en de kadetten. De rest bleef als tevoren in handen van de Sovjets. Er was duidelijk een dubbele heerschappij, maar niet meer de gelegaliseerde contact- of coalitie-dubbele heerschappij van de voorafgaande maanden, maar de explosieve dubbele heerschappij van twee klieken, de militair-burgerlijke en de verzoeningsgezinde, die elkaar vreesden, maar tegelijkertijd elkaar ook nodig hadden. Wat bleef er nog te doen? De coalitie herstellen. “Na de opstand van 3 tot 5 juli,” zegt Miljoekov terecht, “verdween de coalitiegedachte niet alleen, maar kreeg deze integendeel een tijdlang weer meer kracht en betekenis dan vroeger.”

Het Voorlopig Comité van de Rijksdoema herleefde plotseling en nam een scherpe resolutie tegen de regering tot redding des lands aan. Dit gaf de laatste stoot. Alle ministers overhandigden hun portefeuille aan Kerenski en maakten deze daardoor alleen reeds tot centrum van de nationale soevereiniteit. Dit ogenblik werd zowel voor het verdere lot van het Februaribewind, alsook voor het persoonlijke lot van Kerenski van grote betekenis: er kwam nu in de chaos van groeperingen, aftredingen en benoemingen een centraal punt naar voren, waarom alles draaide. Het aftreden van de minister betekende slechts het begin van onderhandelingen met de kadetten en de industriëlen. De kadetten stelden de volgende voorwaarden: verantwoordelijkheid van de leden van de regering “alleen aan zichzelf”; volkomen overeenstemming met de Geallieerden; herstel van de discipline in het leger; geen enkele sociale hervorming, voordat de Constituerende Vergadering bijeenkwam. Een ongeschreven eis was die tot uitstel van de verkiezingen voor de Constituerende Vergadering. Dit werd een “boven de partijen staand en nationaal program” genoemd. De vertegenwoordigers van handel en industrie, die tevergeefs getracht hadden de verzoeningsgezinden tegen de kadetten uit te spelen, antwoordden in soortgelijke zin. Het Uitvoerend Comité bevestigde opnieuw zijn resolutie, waarin de regering tot redding des lands “met volledige volmachten” voorzien werd: dit betekende, dat men toestemde in de onafhankelijkheid van de regering van de Sovjets. Dezelfde dag verzond Tsereteli, in zijn hoedanigheid van minister van binnenlandse zaken, een circulaire betreffende de urgentie van “definitieve maatregelen, om een einde aan elk eigenmachtig optreden op het gebied van het grondbezit te maken. De minister van voedselvoorziening Pesjechonov eiste van zijn kant, dat er een einde aan “het gewelddadig en misdadig optreden tegen de grondbezitters” zou komen. De regering tot redding van de revolutie diende zich eerst als een regering tot redding van het grootgrondbezit aan. Hierbij bleef het echter niet. De industriemagnaat-ingenieur Paltsjinski volgde in zijn drieledige kwaliteit, als leider van het ministerie van handel en industrie, als commissaris voor brandstoffen- en metaalvoorziening en als leider van de commissie voor de landsverdediging, volkomen de politiek van het trustkapitaal. De mensjewistische nationaaleconoom Tsjerewarin beklaagde zich tegenover de economische afdeling van de Sovjet erover, dat alle goede bedoelingen van de democraten afstuitten op de sabotage van Paltsjinski. De minister van landbouw Tsjernov, wie de kadetten eveneens van het hebben van verbindingen met de Duitsers beschuldigden, zag zich genoodzaakt af te treden, om zich te “rehabiliteren”. Op de 18de juli vaardigt de regering, waarin de socialisten de meerderheid hebben, een manifest naar aanleiding van de ontbinding van de ongehoorzame Finse Sejm met zijn sociaaldemocratische meerderheid uit. In de plechtige nota aan de Geallieerden ter gelegenheid van de driejarige herdenking van het uitbreken van de were1doorlog herhaalt de regering niet alleen de traditionele eed van trouw, maar meldt zij ook de gelukkige onderdrukking van de door vijandelijke agenten op touw gezette muiterij. Een weergaloos kruiperig document. Tegelijkertijd wordt een draconisch strenge wet tegen overtreding van de tucht bij de spoorwegen uitgevaardigd. Nadat de regering derhalve haar rijpheid had getoond, besloot Kerenski eindelijk het ultimatum van de kadettenpartij in deze zin te beantwoorden, dat de door deze gestelde eisen geen hinderpaal voor het toetreden tot de Voorlopige Regering konden vormen. Met een verkapte capitulatie namen de liberalen echter reeds niet meer genoegen. Zij wilden de verzoeningsgezinden op de knieën hebben. Het Centraal Comité van de kadetten verklaarde, dat de na de ontbinding van de coalitie op de 8ste Juli opgestelde regeringsverklaring – een mengelmoes van democratische gemeenplaatsen – voor de kadetten onaannemelijk was. En – brak de onderhandelingen af.

Er volgde een concentrische aanval. De kadetten handelden niet alleen in nauw contact met de industriëlen en geallieerde diplomaten, maar ook met de generaals. Het hoofdbestuur van de officierenvereniging bij het hoofdkwartier stond feitelijk onder leiding van de kadettenpartij. Door middel van de hoogste legerleiding trachtten de kadetten de verzoeningsgezinden op de meest gevoelige plek te treffen. Op de 8ste juli vaardigde de opperbevelhebber van het zuidwestelijk front, generaal Kornilov, een bevel uit, om met mitrailleur- en artillerievuur tegen de terugwijkende soldaten op te treden. Gesteund door de commissaris van het front, Savinkov, de vroegere leider van de terroristische organisatie van de sociaal-revolutionairen, had Kornilov reeds eerder de invoering van de doodstraf aan het front geëist en gedreigd dat hij anders het commando zou neerleggen. Het geheime telegram werd terstond in de pers gepubliceerd. Kornilov had ervoor gezorgd dat het bekend werd. De opperbevelhebber, Brjoessilov, die meer tot voorzichtigheid en tot schipperen geneigd was, schreef op schoolmeesterachtige toon aan Kerenski: “De lessen van de Grote Franse Revolutie, die wij maar al te vaak vergeten, dringen zich als het ware op...” Deze lessen bestonden daarin, dat de Franse revolutionairen, nadat zij tevergeefs getracht hadden het leger “op humanitaire principes” op te bouwen, weer tot de doodstraf gekomen waren, “en hun vaandels zijn zegevierend over de halve aardbol getrokken.” Iets anders hadden de generaals niet uit het boek van de revolutie geleerd. Op de 12de juli voerde de regering de doodstraf weer in “alleen in oorlogstijd voor militairen en voor enkele zeer zware misdrijven.” Alleen de bevelhebber van het noordelijk front, generaal Klembovski, schreef na drie dagen: “De ervaring heeft geleerd, dat die troepen, welke geregeld uit de reserves aangevuld worden, volkomen ongeschikt tot de strijd blijken te zijn.” Het leger kan niet gezond worden, zolang de bronnen, waaruit de reserves geput moeten worden, bedorven zijn.” Deze bedorven reservebron was het Russische volk.

Op de 16de juli riep Kerenski in het hoofdkwartier een vergadering van de oudere legeraanvoerders bijeen, waaraan ook Teresjtsjenko en Savinkov deelnamen. Kornilov ontbrak: de terugtocht aan zijn front was in volle gang en kwam eerst na enkele dagen tot stilstand, toen de Duitsers bij de vroegere grens halt maakten. De namen van de deelnemers aan de bijeenkomst: Brjoessilov, Alexejev, Roesski, Klembovski, Denikin en Romanovski klonken als een echo uit het verleden. Vier maanden lang hadden de hoge generaals zich meer dood dan levend gevoeld. Nu werden zij weer levend en vielen de minister-president, die voor hen de onaangename revolutie belichaamde, ongestraft met boosaardige plagerijen lastig.

Volgens de opgaven van het hoofdkwartier verloor het leger aan het zuidwestelijk front in de tijd van 18 juni tot 6 juli ongeveer zes en vijftig duizend man. Een onbetekenend aantal, vergeleken met de cijfers van de gehele oorlog! De twee revoluties van februari en van oktober hebben echter veel minder gekost. Wat bracht het offensief van de liberalen en de verzoeningsgezinden anders dan dood, vernietiging en ellende. De sociale schokken van het jaar 1917 hebben de aanblik van een zesde deel van de gehele aarde volkomen gewijzigd en nieuwe mogelijkheden voor de mensheid geopend. De gruwelijkheden en verschrikkingen van de revolutie, welke wij niet willen ontkennen en evenmin verkleinen, komen niet uit de lucht vallen: zij zijn onverbrekelijk aan de gehele historische ontwikkeling verbonden.

Brjoessilov meldde aangaande de resultaten van het offensief, dat een maand geleden begonnen was: “Een volledig echec.” De oorzaak is gelegen in het feit, dat “de superieuren, van compagniescommandant tot opperbevelhebber, over geen enkele macht te beschikken hebben.” Hij zegt niet, hoe en waardoor zij deze verloren hebben. Wat de verdere operaties betreft, zo “kunnen wij hiertoe onmogelijk vóór de lente gereed zijn.” Terwijl hij samen met de overigen zich op de genomen represaillemaatregelen beroemde, opperde Klembovski tegelijkertijd twijfel, of zij iets zouden kunnen uitrichten. “De doodstraf? Doch kan men dan gehele divisies terechtstellen? Gerechtelijke strafvervolgingen? Maar dan zou het halve leger in Siberië zitten...” De chef van de generale staf meldde: “Vijf regimenten van het garnizoen van Petrograd zijn ontbonden. De aanvoerders van de rebellen aan het gerecht overgeleverd... In totaal moeten ongeveer negentig duizend man uit Petrograd weggevoerd worden.” Hiervan nam men met voldoening kennis. Niemand dacht erover na welke gevolgen de evacuatie van het Petrogradse garnizoen zou hebben.

“De commissies?” vroeg Alexejev. “Die moeten vernietigd worden... De eeuwenoude geschiedenis van de oorlog heeft haar eigen wetten. Wij wilden tegen deze in handelen en hebben een fiasco geleden.” Deze man verstond onder de wetten van de geschiedenis de reglementen van de dienst. “De oude vaandels,” snoefde Roesski, “volgde men als een heilig iets, en men was bereid daarvoor te sterven. Waartoe hebben de rode vaandels echter geleid? Daartoe, dat de troepen zich nu met hele korpsen tegelijk overgeven.” De aftandse generaal was vergeten, dat hijzelf in augustus 1915 aan de ministerraad meldde: “De moderne eisen van de oorlogstechniek gaan onze krachten te boven; in elk geval kunnen wij tegen de Duitsers niet op.” Klembovski legde er nog eens met enig leedvermaak de nadruk op, dat het eigenlijk niet de bolsjewieken geweest waren, die het leger ten gronde gericht hadden, maar “anderen”, die een ondeugdelijke methode van oorlogvoering toepasten, lieden die van de levens- en bestaansvoorwaarden van het leger geen begrip hadden.” Dit was direct tegen Kerenski gericht. Denikin deed een nog krachtiger aanval op de ministers: “Gij hebt ze door het slijk gesleurd, onze roemvolle oorlogsvaandels, richt ze nu ook zelf weer op, indien gij gewetenswroeging hebt...” En Kerenski? Terwijl hij ervan verdacht werd een gemis aan verantwoordelijkheidsgevoel te hebben, dankte hij de soldaten nederig voor “het openlijk en vrijmoedig uitspreken van hun mening.” De verklaring van de rechten van de soldaat? “Indien ik indertijd. toen deze opgesteld werd, minister geweest was, zou de verklaring nooit afgekondigd zijn. Wie heeft het eerst de Siberische scherpschutters bedwongen? Wie het eerst bloed vergoten, om de weerspannigen neer te slaan? Mijn gevolmachtigde, mijn commissaris.” De minister van buitenlandse zaken Teresjtsjenko troost liefelijk: “Ook al is ons offensief mislukt, zo heeft het toch het vertrouwen van de Geallieerden in ons doen toenemen.” Het vertrouwen van de Geallieerden! Is dat niet het belangrijkste?

“De officieren zijn tegenwoordig de enige steunpilaren van de vrijheid en van de revolutie,” schoolmeestert Klembovski. “De officier is geen bourgeois,” verklaarde Brjoessilov nader, “hij is een rasechte proletariër.” Generaal Roesski voegt hier nog aan toe: “Ook de generaals zijn proletariërs.” De commissies vernietigen, de macht van de vroegere superieuren herstellen, de politiek uit het leger verbannen, d.w.z. de revolutie – dat is het program van die proletariërs met de rang van generaal. Kerenski heeft tegen dit program zelf niets in te brengen; hij maakt zich slechts ongerust over de tijdsduur van de vervulling ervan. “Wat de voorgestelde maatregelen betreft,” zei hij, “zo geloof ik, dat ook generaal Denikin niet er op zal staan, dat zij onmiddellijk uitgevoerd worden...” De generaals waren in het algemeen volkomen onbelangrijke personages. Zij konden het echter niet laten onder elkaar te zeggen: “Zo moet men met deze heren omgaan!”

De bijeenkomst had een wijziging in de hoogste legerleiding tengevolge. De meegaande en soepele Brjoessilov, die benoemd was in plaats van de voorzichtige departementsambtenaar Alexejev, die tegen het offensief geweest was, werd nu door Kornilov vervangen. Deze personenwisseling werd op verschillende gronden gemotiveerd: aan de kadetten beloofde men dat Kornilov een sterke discipline zou invoeren; aan de verzoeningsgezinden verzekerde men, dat Kornilov een vriend van de commissies en van de commissarissen was en dat Savinkov zelf voor zijn republikeinse gevoelens instond. In antwoord op de hoge benoeming zond de generaal een nieuw ultimatum aan de regering: hij, Kornilov, nam zijn benoeming slechts aan onder de volgende voorwaarden: “Verantwoordelijkheid alleen aan zichzelf en aan het volk; geen inmenging in de benoeming van de hogere officieren; wederinvoering van de doodstraf in het achterland.” Het eerste punt bracht moeilijkheden met zich: “Verantwoordelijkheid alleen aan zichzelf en aan het volk,” daarmee was Kerenski reeds begonnen en rivaliteit kon hier niet geduld worden. Het telegram van Kornilov werd in het meest gelezen liberale blad gepubliceerd. De voorzichtige reactionaire politici fronsten de wenkbrauwen. Het ultimatum van Kornilov was het ultimatum van de kadettenpartij, alleen maar in de openlijke bewoordingen van een Kozakkengeneraal. Kornilovs berekening was echter volkomen juist: de onmatige eisen en de vermetele toon van het ultimatum brachten vreugde teweeg bij alle vijanden van de revolutie en vooral bij alle officieren. Kerenski werd woedend en wilde Kornilov direct ontslaan, maar hij vond geen steun bij de regering. Tenslotte stemde Kornilov op aanraden van zijn opdrachtgevers er in toe, in een mondelinge verklaring vast te stellen, dat hij de verantwoordelijkheid aan het volk als een verantwoordelijkheid aan de Voorlopige Regering opvatte. Overigens werd het ultimatum met een klein voorbehoud aangenomen. Kornilov werd opperbevelhebber. Tegelijkertijd werd de militaire ingenieur Filonenko als commissaris aan hem toegevoegd en werd de vroegere commissaris van het zuidwestelijk front, Savinkov, tot leider van het ministerie van oorlog benoemd. De een – een opgekomen willekeurling; de ander – met een groot revolutionair verleden; beide – avonturiers, die, zoals Filonenko, tot alles, of, zoals Savinkov, althans tot heel veel in staat waren. Hun innig bondgenootschap met Kornilov heeft de snelle carrière van de generaal begunstigd en, naar wij zullen zien, in de verdere loop der gebeurtenissen een rol gespeeld.

De verzoeningsgezinden capituleerden over de gehele linie. Tsereteli herhaalde: “De coalitie, dat is het bondgenootschap tot redding.” Ondanks de formele breuk waren de onderhandelingen achter de schermen in volle gang, om de oplossing te bespoedigen neemt Kerenski, klaarblijkelijk in overeenstemming met de kadetten, zijn toevlucht tot een zuiver theatrale, d.w.z. geheel met zijn politiek in overeenstemming zijnde en tevens zeer doeltreffende maatregel: hij treedt af en reist uit de stad weg, de verzoeningsgezinden wanhopig achterlatend. Miljoekov zegt hierover: “Door zijn demonstratief aftreden... liet hij zowel aan zijn tegenstanders, alsook aan zijn mededingers, en ook aan zijn aanhangers zien, dat hij, hoe men ook over zijn persoonlijke eigenschappen mocht denken, eenvoudig door de politieke positie, die hij innam – tussen twee vijandelijke partijen – op dat moment onmisbaar was.” Het spel was, volgens de regels van de kunst, gewonnen. De verzoeningsgezinden stormden met een onderdrukte vloek en openlijke smeekbeden op “kameraad Kerenski” af. Beide partijen, de kadetten en de socialisten, brachten het onthoofd ministerie gemakkelijk tot het besluit, zichzelf te liquideren en aan Kerenski de opdracht te geven, naar eigen goeddunken een nieuwe regering te vormen.

Om de toch een beetje verschrikte leden van het Uitvoerend Comité te intimideren, zet men hun de laatste berichten over de slechter wordende toestand aan het front voor. De Duitsers brengen de Russische troepen in het nauw, de liberalen brengen Kerenski in het nauw en Kerenski brengt de verzoeningsgezinden in het nauw. De mensjewistische en sociaal-revolutionaire fracties beraadslagen de gehele nacht van de 24ste juli, angstig en hulpeloos. Eindelijk stemmen de Uitvoerende Comités met een meerderheid van honderd zeven en veertig tegen zes en veertig stemmen met twee en veertig onthoudingen – een tot nu toe ongekende oppositie! – er in toe, dat de macht zonder enige nadere voorwaarde of beperking overgedragen wordt aan Kerenski. Op de partijdag van de kadetten, die gelijktijdig plaats heeft, gaan stemmen op om Kerenski ten val te brengen. Miljoekov wijst echter de ongeduldigen terecht en geeft de raad, om zich voorlopig tot het uitoefenen van pressie te bepalen. Dit wil niet zeggen, dat Miljoekov zich met betrekking tot Kerenski aan illusies overgaf. Hij zag echter in hem een uitgangspunt tot de inzet van de krachten van de bezittende klassen. De regering zou, eenmaal van de sovjets bevrijd, daarna gemakkelijk van Kerenski bevrijd kunnen worden.

Het dorstte de goden van de coalitie ondertussen naar nog meer. Een bevel tot arrestatie van Lenin was voorafgegaan aan de vorming van de overgangsregering van de 7de juli. Nu ging het er om, door een kordaat optreden te laten zien dat de coalitie hersteld was. Reeds op de 13de juli verscheen er in het blad van Gorki – een bolsjewistische pers bestond er niet meer – een open brief van Trotski aan de Voorlopige Regering. Deze luidde: “Gij hebt geen enkele gegronde reden, om mij uit te zonderen van de werking van het decreet, krachtens hetwelk de kameraden Lenin, Zinovjev en Kamenev gearresteerd moeten worden. Wat de politieke kant van de zaak betreft, gij kunt niet eraan twijfelen of ik een even onverzoenlijk tegenstander van de gehele politiek van de Voorlopige Regering als de bovengenoemde kameraden ben.” ’s Nachts, toen het nieuwe ministerie gevormd was, werden Trotski en Loenatsjarski te Petrograd en de vaandrig Krylenko, de latere opperbevelhebber van de bolsjewieken, aan het front gearresteerd.

De regering, die na een crisis van drie weken het levenslicht aanschouwde, leek een verschrompeld wicht. Zij bestond uit tweederangs en derderangsfiguren, die volgens het principe van het kleinste kwaad uitgekozen waren. Plaatsvervangend voorzitter werd ingenieur Nekrassov, een linkse kadet, die op de 27ste februari voorgesteld had de macht over te geven aan een van de tsaristische generaals, om de revolutie te onderdrukken. De partijloze en onbelangrijke schrijver Prokopovitsj, die tussen de kadetten en de mensjewieken in stond, werd minister van handel en industrie. Een vroegere officier van justitie, later radicaal advocaat, Saroedniy, een zoon van de “liberalen” minister van Alexander II, werd met de leiding van het ministerie van justitie belast. De voorzitter van het Boeren Uitvoerend Comité, Avksentjev, kreeg de portefeuille van binnenlandse zaken. Minister van arbeid werd de mensjewiek Skobeljev, minister van voedselvoorziening de volkssocialist Pesjechonov. Ook van de liberalen kwamen er tweederangsfiguren in het kabinet, die noch voor die tijd, noch later een leidende rol speelden. Op de post van minister van landbouw keerde volkomen onverwacht Tsjernov terug: de vier dagen, die tussen zijn aftreden en zijn herbenoeming verstreken waren, waren reeds voldoende geweest, om zich te rehabiliteren. Miljoekov merkt in zijn “Geschiedenis” gelaten op, dat de aard van Tsjernovs betrekkingen tot de Duitse autoriteiten “onopgehelderd bleef; het is ook mogelijk,” zo voegt hij er aan toe, “dat zowel de mededelingen van de Russische contraspionage, alsook de verdachtmakingen van Kerenski, Teresjtsjenko en anderen in dit opzicht overdreven waren.” De herbenoeming van Tsjernov tot minister van landbouw was slechts een concessie aan het prestige van de regerende sociaal-revolutionaire partij, waarin Tsjernov trouwens steeds meer aan invloed verloor. Tsereteli bleef echter voorzichtigheidshalve buiten het ministerie. In mei heette het, dat hij in de regering nuttig voor de revolutie kon zijn; nu trachtte hij in de sovjet nuttig voor de regering te zijn. Van nu af aan vervult Tsereteli werkelijk de rol van commissaris van de bourgeoisie in het Sovjetstelsel. “Indien de coalitie tegen het belang van het land zou zijn,” zei hij in een zitting van de Sovjet van Petrograd, “dan ware het onze plicht, onze kameraden uit de regering terug te roepen.” Er was nu geen sprake meer van om de liberalen af te matten en ze vervolgens te verdrijven. Zoals Dan kort geleden nog beloofd had, maar om tijdig zelf het stuurrad uit handen te geven, wanneer men zich uitgeput zou voelen. Tsereteli bereidde een volkomen overgave van de macht aan de bourgeoisie voor.

In de eerste, op de 6de mei gevormde coalitie waren de socialisten in de minderheid; in werkelijkheid waren zij echter heer en meester; in het ministerie van de 24ste juli waren de socialisten in de meerderheid, doch zij waren slechts een afschaduwing van de liberalen “Bij... een klein numeriek overwicht van de socialisten,” erkent Miljoekov, “hadden de overtuigde aanhangers van de democratie in werkelijkheid ongetwijfeld het overwicht in het kabinet.” Het ware juister te zeggen: de aanhangers van de privaateigendom. Hoe het met de democratie gesteld was, was minder duidelijk. Op dezelfde wijze, maar met enigszins onverwachte argumenten, vergeleek minister Pesjechonov de coalitie van juli met die van mei: toentertijd had de bourgeoisie een steun van links nodig gehad; momenteel, nu de contrarevolutie dreigde, had men een steun van rechts nodig: “Hoe meer krachten wij van rechts tot ons trekken, des te minder zullen er overblijven voor hen die de regering zouden kunnen aanvallen.” Een onvergelijkelijke stelregel van politieke krijgskunst: om het beleg van een vesting te doen eindigen, is het ’t beste – om de poorten binnen de vesting zelf te openen. Dit was de tactiek van de nieuwe coalitie.

De reactie viel aan, de democratie week terug. De in de eerste tijd van de revolutie verschrikte klassen en groepen staken het hoofd weer op. Wensen welke gisteren nog geheim gehouden werden, werden nu geopenbaard. Kooplieden en speculanten eisten de uitroeiing van de bolsjewieken en – vrijheid van handel; zij verhieven hun stem tegen alle handelsbeperkingen, zelfs tegen die, welke reeds onder het tsarisme ingevoerd waren. Levensmiddelencommissies, die de speculatie trachtten tegen te gaan, werden als schuldig aan het levensmiddelengebrek aangewezen. De haat richtte zich behalve tegen de levensmiddelencommissies ook tegen de Sovjets. De mensjewistische economist Gromann deelde mee dat de campagne van de kooplieden “vooral na de gebeurtenissen van 3 tot 4 juli sterker werd.” De Sovjets werden verantwoordelijk gesteld voor de nederlagen, de duurte en de nachtelijke plunderingen.

Verontrust door de monarchistische kuiperijen en beducht voor een afweeractie van links, voerde de regering op de 7ste augustus Nicolaas Romanov met zijn familie weg naar Tobolsk. De volgende dag werd het nieuwe blad van de bolsjewieken “Rabotsjij I Soldat” (Arbeiders en soldaten) verboden. Van alle kanten kwamen er berichten over massa-arrestaties van troepencomités. De bolsjewieken konden einde juni slechts half illegaal hun partijdag houden. Legercongressen werden verboden. Congressen werden slechts gehouden door hen, die tevoren stilletjes thuis zaten: grondbezitters, kooplieden en industriëlen, leiders van de Kozakken, geestelijkheid en ridders van St. George. Op al deze congressen werd hetzelfde gezegd en er was slechts een gradueel verschil wat driestheid betreft. De kadettenpartij had kennelijk, hoewel niet openlijk, de leiding.

Op het congres van handel en industrie, waar begin augustus ongeveer driehonderd afgevaardigden van de voornaamste organisaties van de beurs en de ondernemers bijeenkwamen, werd de openingsrede gehouden door de textielmagnaat Rjaboesjinski, die zijn licht niet onder de korenmaat zette. “De Voorlopige Regering had slechts schijnbaar de macht... In werkelijkheid deed een troepje politieke charlatans alleen maar wat gewichtig... De regering oefent belastingdruk uit en belast vooral de klasse van handelaars en industriëlen sterk... Doet men verstandig met iets aan een verkwister te geven? Is het niet beter de verkwister onder curatele te stellen, om het vaderland te redden?...” En hij eindigde met het dreigement: “De magere arm van de honger en de ellende van het volk zal de vrienden van het volk bij de keel grijpen!” De passage over de magere arm van de honger, welke een algemene formulering van de politiek van uitsluitingen was, is sindsdien in het politieke vocabularium van de revolutie overgegaan. Zij kwam de kapitalisten duur te staan.

In Petrograd werd het congres van de gouvernementscommissarissen geopend. De agenten van de Voorlopige Regering, die eigenlijk pal voor haar hadden moeten staan, sloten zich in werkelijkheid tegen haar aaneen en hadden het, onder leiding van de kern van kadetten, op de ongelukkige minister van binnenlandse zaken, Avksentjev, gemunt. “Men kan niet op twee gedachten hinken: de regering moet regeren, en niet slechts een marionet zijn.” De verzoeningsgezinden verdedigden zich en protesteerden zachtjes, uit angst, dat de bolsjewieken hun ruzie met de bondgenoten zouden horen. De socialistische minister had het bij het congres verbruid en verliet dit.

De sociaal-revolutionaire en de mensjewistische pers begon meer en meer te jammeren en te weeklagen. Verrassende onthullingen begonnen in haar kolommen te verschijnen. Op de 6de augustus publiceerde het sociaal-revolutionaire blad “Djelo Naroda” (Het Volksbelang) een brief van een groep linkse “jonkers”, welke deze, op weg naar het front, verstuurd hadden: de schrijvers “waren verbaasd over de rol, welke de “jonkers” speelden... voortdurende kastijdingen, deelname van de “jonkers” aan strafexpedities, die gepaard gingen met fusillades zonder voorafgaand gerechtelijk onderzoek, louter op bevel van een bataljonscommandant... De verbitterde soldaten schieten “jonkers” in de rug... “ Zo werd het leger gesaneerd.

De reactie viel aan, de regering week terug. Op de 7de augustus werden de meest populaire leiders van de Zwarte Honderd, die tot de kringen van Raspoetin behoorden en aan pogroms op de joden deelgenomen hadden, uit de gevangenis ontslagen. De bolsjewieken bleven in de Krestygevangenis, waar de gearresteerde arbeiders, soldaten en matrozen met een hongerstaking dreigden. De arbeiderssectie van de Sovjet van Petrograd zond die zelfde dag een groet aan Trotski, Loenatsjarski, Kollontaj en de andere gevangenen.

De industriëlen, de gouvernementscommissarissen, het Kozakkencongres in Novotsjerkassk, de patriottische pers, generaals, liberalen, allen waren van mening dat het volslagen onmogelijk was om de verkiezing voor de Constituerende Vergadering in september te houden; het zou het beste zijn, deze tot het einde van de oorlog uit te stellen. Hierop kon de regering echter niet ingaan. Maar er kwam een compromis tot stand: de bijeenroeping van de Constituerende Vergadering werd uitgesteld tot de 28ste november. Morrend accepteerden de kadetten deze datum: zij rekenden er vast op, dat er belangrijke gebeurtenissen in de tussenliggende drie maanden zouden plaats hebben, waardoor de kwestie van de Constituerende Vergadering vanzelf een andere betekenis zou krijgen. Steeds openlijker werd de naam van Kornilov aan deze verwachtingen vastgeknoopt.

De reclamecampagne voor de figuur van de nieuwe “opperbevelhebber” stond van nu af aan in het middelpunt van de burgerlijke politiek. De biografie van “de eersten volksopperbevelhebber” werd met medewerking van het hoofdkwartier in talloze exemplaren verspreid. Wanneer Savinkov als leider van het ministerie van oorlog tot journalisten zei: “Wij zijn van mening,” dan betekende dat “wij” niet Savinkov en Kerenski, maar Savinkov en Kornilov. Het rumoer om Kornilov noopte Kerenski goed op te letten. Steeds hardnekkiger liepen er geruchten over een samenzwering, waarvan het bestuur van de Officierenvereniging bij het hoofdkwartier het centrum vormde. De samenkomst van de leider van de regering en de leider van het leger in begin augustus deed hun antipathie slechts toenemen. “Deze ijdele zwetser wil mij commanderen,” moest Kornilov wel bij zich zelf zeggen. – “Wil deze bekrompen en domme Kozak Rusland redden?” moest Kerenski wel denken. Beiden hadden vanuit hun standpunt gezien gelijk. Het program van Kornilov, dat een militairisering van de bedrijven en de spoorwegen, een uitbreiding van de doodstraf tot het achterland en een onderschikking van het militaire district Petrograd met inbegrip van het garnizoen van de residentie aan het hoofdkwartier inhield, werd inmiddels in de verzoeningsgezinde kringen bekend. Het was niet moeilijk, om achter het officiële program het andere, weliswaar niet openlijk uitgesproken, maar des te meer reële program te vermoeden. De linkse pers sloeg alarm. Het Uitvoerend Comité stelde een nieuwe kandidaat voor de post van opperbevelhebber in de persoon van generaal Tsjeremissow. Men begon openlijk over een spoedig ontslag van Kornilov te spreken. De reactie werd onrustig.

Op de 6de augustus besloot de Sovjet van de bond van twaalf Kozakkenlegers, van de Don-, de Koeban-, de Tersk- en andere Kozakken, met medewerking van Savinkov “luide en beslist” ter kennis van de regering en het volk te brengen, dat hij bij voorbaat elke verantwoordelijkheid voor de houding van de Kozakkentroepen aan het front en in het achterland in geval van een afzetting van de “heldhaftige leider”, generaal Kornilov, afwees. Het congres van het Verbond van de ridders van St. George dreigde de regering nog krachtiger: indien Kornilov afgezet zou worden, zou het verbond onmetelijk “een oproep tot alle ridders van St. George richten tot een gemeenschappelijk optreden met de Kozakken.” Geen van de generaals protesteerde tegen deze overtreding van de krijgstucht en de ordelievende pers drukte vol geestdrift de besluiten af, waarin met burgeroorlog gedreigd werd. Het hoofdbestuur van de Officierenvereniging van leger en vloot verzond een telegram, waarin het al zijn verwachtingen “op de geliefde leider, generaal Kornilov,” stelde en “alle weldenkende mensen” opriep, hun vertrouwen in hem uit te spreken. Het terzelfder tijd in Moskou bijeengekomen congres van “vooraanstaande personen” in de rechtse partijen zond een telegram aan Kornilov, waarin het met het koor van officieren, ridders van St. George en Kozakken instemde: “Het gehele denkende Rusland richt zijn blikken vol verwachting en vertrouwen op u.” Duidelijker kon het niet gezegd worden. Aan het congres werd door industriëlen en bankiers, als Rjaboesjinski en Tretjakov, de generaals Alexejev en Brjoessilov, vertegenwoordigers van de geestelijkheid en van de hoogleraren en de leiders van de kadettenpartij, met Miljoekov aan het hoofd, deelgenomen. Als dekmantel deden vertegenwoordigers van de voor een groot deel fictieve “Boerenbond” dienst, die de kadetten tot steun moesten zijn bij de leiders van de boeren. Uit de voorzitterszetel rees de monumentale figuur van Rodsjanko op, die de delegatie van een Kozakkenregiment dank betuigde voor het neerslaan van de bolsjewieken. Zo was Kornilov door de meest gezaghebbende vertegenwoordigers van de bezittende en ontwikkelde klassen van Rusland openlijk kandidaat gesteld voor de rol van redder van het land.

Na deze voorbereidende maatregelen verschijnt de opperbevelhebber voor de tweede maal bij de minister van oorlog, om met deze te onderhandelen over het door hem ingediend program tot redding van het land. “Na zijn aankomst in Petrograd,” vertelde de chef van de staf van Kornilov, generaal Loekomski over diens bezoek, “begaf hij zich vergezeld van de Tekiners met twee machinegeweren naar het Winterpaleis. Deze machinegeweren werden van de auto afgeladen, zodra generaal Kornilov het Winterpaleis betreden had, en de Tekiners hielden voor het portaal van het paleis de wacht, om de opperbevelhebber zo nodig te hulp te komen.” Men rekende erop, dat de opperbevelhebber deze hulp tegen de minister-president misschien nodig zou hebben. De machinegeweren van de Tekiners waren de machinegeweren van de bourgeoisie, gericht op de verzoeningsgezinden, die hen in de weg liepen. Zo zag de – van de Sovjets onafhankelijke – regering tot redding van het land eruit!

Terstond na het bezoek van Kornilov verklaarde Kokosjkin, een lid van de Voorlopige Regering, aan de minister-president Kerenski, dat de kadetten zouden aftreden, “indien niet vandaag nog Kornilovs program aanvaard werd.” Al was het ook niet met machinegeweren, zo spraken de kadetten toch op een even sommerende toon tot de regering als Kornilov. En dit hielp. De Voorlopige Regering haastte zich, het rapport van de opperbevelhebber te bestuderen en kwam tot het resultaat, dat het in principe mogelijk was, de voorgestelde maatregelen door te voeren, “met inbegrip van de doodstraf voor het achterland.”

De mobilisatie van de reactionaire krachten sloot op natuurlijke wijze aan bij de Al-Russische kerkvergadering, welke officieel eigenlijk tot taak had een volledige bevrijding van de orthodoxe kerk uit de bureaucratische handen door te voeren, maar in werkelijkheid deze tegenover de revolutie moest beschermen. De kerk had met de val van de monarchie haar officieel hoofd verloren. De verhouding van de kerk tot de staat, welke laatste van oudsher haar beschermer en begunstiger geweest was, was nog niet geregeld. De Heilige Synode had zich weliswaar gehaast, in een boodschap van de 9e maart de omwenteling, die zich voltrokken had, te zegenen en het volk opgeroepen om “zich achter de Voorlopige Regering te scharen.” De toekomst was echter vol gevaren. De regering was, evenals over alle andere kwesties, ook over de kerk blijven zwijgen. De geestelijkheid was volslagen het hoofd kwijt. Van tijd tot tijd kwam er uit een of ander ver verwijderd gebied, bijvoorbeeld van de geestelijkheid in de stad Werny aan de Chinese grens, een telegram binnen, waarin aan vorst Lvov verzekerd werd, dat zijn politiek volkomen in overeenstemming was met de geboden van het Evangelie. Terwijl zij zich aanpaste aan de revolutie, had de kerk niet durven ingrijpen in de gebeurtenissen. Dit was het duidelijkst gebleken aan het front, waar de invloed van de geestelijkheid tegelijk met de oude, op angstaanjagend gebaseerde discipline verdween. Denikin erkent: “Terwijl het officierenkorps althans een tijdlang vocht, om zijn macht en militair gezag te handhaven, verstomde de stem van de zielenhoeders direct in de eerste dagen van de revolutie, en zij namen in het geheel geen deel meer aan het leven van de troepen.” Congressen van de geestelijkheid in het hoofdkwartier en in de generale staven bleven onopgemerkt.

De kerkvergadering, die voornamelijk een aangelegenheid van de kaste der geestelijken zelf, en wel vooral van de hogere geestelijkheid, was, bleef echter niet tot de kerkelijke bureaucratie beperkt: de liberale wereld klampte er zich krampachtig aan vast. De kadettenpartij, die politiek niet wortelde in het volk, hoopte vaag, dat de hervormde kerk de partij tot schakel met de massa’s zou kunnen dienen. Bij de voorbereiding van de kerkvergadering speelden behalve de kerkvorsten, en eigenlijk nog meer dan deze, diverse wereldlijke politici, als vorst Troebetzkoi, Graaf Olssoefjew, Rodsjanko, Samarin, liberale professoren en schrijvers, een rol. De kadettenpartij trachtte tevergeefs een atmosfeer van kerkelijke hervorming om de vergadering te scheppen, waarbij zij tegelijkertijd echter bang was, door een of ander onvoorzichtig gebaar het vermolmde gebouw aan het wankelen te brengen. Over scheiding van kerk en staat werd niet gesproken, noch door de geestelijkheid, noch door de wereldlijke hervormers. De kerkvorsten wilden natuurlijk gaarne de inmenging van de staat in hun interne aangelegenheden verzwakken, maar zij wilden tevens, dat de staat als vanouds niet alle en hun bevoorrechte positie, hun landerijen en inkomsten zou waarborgen, maar ook in het vervolg het grootste deel van hun uitgaven zou dekken. De liberale bourgeoisie van haar kant was bereid, om aan de orthodoxe kerk haar positie van heersende kerk te verzekeren, maar onder voorwaarde, dat deze leerde op moderne manier voor de belangen van de heersende klassen onder het volk te waken.

De grootste moeilijkheden beginnen echter pas hier. De reeds eerder genoemde Denikin merkt boetvaardig op, dat de Russische revolutie “geen enkele godsdienstige beweging van belang onder het volk teweeggebracht heeft.” Het ware juister te zeggen, dat, naarmate nieuwe bevolkingsgroepen in de revolutie betrokken werden, deze groepen bijna vanzelf aan de kerk de rug toekeerden, ook indien zij vroeger met deze verbonden waren. Op het platteland was het nog aan enkele geestelijken mogelijk persoonlijke invloed uit te oefenen, al naar gelang van hun houding in het agrarisch vraagstuk. In de steden kwam het niet alleen onder de arbeiders, maar ook in kleinburgerlijke kringen bij niemand op, zich voor een oplossing van de door de revolutie opgeworpen kwesties tot de geestelijkheid te wenden. De voorbereiding van de kerkvergadering ging geheel buiten het volk om. De belangen en begeerten van de massa’s vonden hun uitdrukking in socialistische leuzen, maar niet in theologische teksten. Het Rusland met zijn vertraagde ontwikkeling maakte zijn geschiedenis in een beknopte leerschool door: het zag zich genoodzaakt, niet alleen de periode van de hervorming, maar ook die van het burgerlijk parlementarisme over te slaan.

De in de eerste maanden van revolutionaire vloed beraamde kerkvergadering viel samen met de weken van revolutionaire eb. Het reactionair karakter van de vergadering werd hierdoor nog versterkt. Haar samenstelling, de door haar behandelde kwesties, zelfs de openingsceremonies – alles getuigde van de grote veranderingen die er in de verhouding van de verschillende klassen tot de kerk plaats gegrepen hadden. Bij de godsdienstoefening in de Oespensski-Sobor (de Maria Hemelvaartskathedraal) waren behalve Rodsjanko en de kadetten ook Kerenski en Avksentjev aanwezig. De eerste burgemeester van Moskou, de sociaal-revolutionair Roednjev, zei in zijn begroetingsrede: “Zolang als het Russische volk zal bestaan, zal het christelijk geloof in zijn hart gloeien.” Gisteren nog hadden deze lieden zichzelf als directe volgelingen van de Russische vrijdenker Tsjernysjewski beschouwd.

De kerkvergadering zond gedrukte oproepen rond, riep om een sterke regering, ontmaskerde de bolsjewieken en bezwoer in overeenstemming met de minister van arbeid Skobeljew: “Arbeiders, werkt met inspanning van al uw krachten en dient het vaderland.” Buitengewone aandacht schonk de bijeenkomst aan het agrarisch vraagstuk. De metropolieten en bisschoppen waren niet minder dan de grootgrondbezitters verschrikt van en vertoornd over de kracht van de boerenbeweging, en bezorgdheid om de landerijen van kerken en kloosters hield hen veel meer bezig dan de democratisering van de kerkelijke gemeenten. Onder bedreiging met goddelijke toorn en kerkelijke ban werd in de boodschap geeist, “aan de kerken, kloosters, priesters en privaateigenaren onverwijld de aan deze ontroofde landerijen, bossen en oogsten terug te geven.” Men zou hier aan de stem van de prediker in de woestijn kunnen herinneren! De kerkvergadering sleepte zich van week tot week voort en bereikte haar voornaamste resultaat, nl. het herstel van het door Peter de Grote twee eeuwen geleden opgeheven patriarchaat, eerst na de Oktoberrevolutie.

Einde juli nam de regering het besluit, om op de 13de augustus te Moskou een bijeenkomst van vertegenwoordigers van alle klassen en openbare instellingen in het gehele land bijeen te roepen. Volkomen in strijd met de uitslag van alle democratische verkiezingen, die in het land plaats gehad hadden, nam de regering maatregelen, om reeds bij voorbaat voor deze bijeenkomst een even groot aantal vertegenwoordigers aan de bezittende klasse als aan het volk te verzekeren. Slechts met behulp van een dergelijk kunstmatig evenwicht hoopte de regering tot redding van de revolutie zichzelf nog te kunnen redden. Bepaald omschreven rechten kreeg dit concilie niet. “De bijeenkomst... kreeg,” zoals Miljoekov zegt, “hoogstens een adviserende stem”: de bezittende klassen wilden aan de democratie een voorbeeld van zelfverloochening geven, om later des te zekerder de gehele regeermacht tot zich te trekken. Officieel werd als doel van deze bijeenkomst verkondigd: “De eenheid tussen de staatsmacht en alle georganiseerde krachten van het land.” In de pers werd van de noodzakelijkheid gesproken, om zich aaneen te sluiten, zich te verzoenen, elkaar op te monteren, elkaar te bemoedigen. Met andere woorden, deels wilde men niet en deels kon men niet openlijk uitspreken, waartoe de bijeenkomst eigenlijk gehouden werd. Ook hier kregen de bolsjewieken de taak, de dingen bij hun naam te noemen.