Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

De moord

Omdat de overval van 24 mei 1940 op het huis aan de hoek van de Calle Viena en de Calle Morelos zijn doel had gemist, bracht Eitingon nu zijn tweede pion, Frank Jacson, in het spel. Zonder dat hij er zelf om verzocht had, was het Jacson intussen gelukt toegang te krijgen tot de vesting. Hij had weliswaar Sylvia Ageloff, die in maart terugkeerde naar New York, op zijn woord van eer moeten beloven dat hij Trotski’s huis zonder haar niet zou binnengaan, maar omdat het echtpaar Rosmer, dat Trotski’s kleinzoon Leva Volkov naar Mexico had gebracht, Jacson op een dag vroeg of hij voor hen een paar kleinigheden wilde doen, kwam het vanzelf tot een bezoek in Coyoacán. Later aanvaardden de Rosmers, die al tientallen jaren met de Trotski’s bevriend waren, Jacsons aanbod om hen met de auto naar het schip te brengen waarmee ze Mexico wilden verlaten. Vier dagen na de eerste aanslag, op 28 mei 1940, kwam Jacson voor het huis in Coyoacán voorgereden. Aangezien beide echtparen nog aan de ontbijttafel zaten, werd hij uitgenodigd iets mee te eten. Bij deze gelegenheid ontmoette hij voor het eerst Trotski zelf. In een brief aan Sylvia schreef Jacson zijn verloofde waarom hij zijn belofte had verbroken. Deze correcte houding werkte natuurlijk in zijn voordeel.

Na zijn terugkeer uit Veracruz was hij zo verstandig er niet op aan te dringen de ‘grote oude man’ weer te ontmoeten.

Hij kwam nog maar zelden in Coyoacán, hetgeen onomstootbaar werd bewezen door de aantekeningen in het register dat Trotski’s secretarissen met minutieuze nauwgezetheid bijhielden. Pas op 12 juni dook hij weer in Coyoacán op: hij kwam vertellen dat hij naar New York reed en dat de bewakers gedurende zijn afwezigheid vrijelijk over zijn auto konden beschikken. Ook dat pleitte sterk in zijn voordeel, vooral toen hij zich door een van de wachters tot aan het vliegtuig liet vergezellen.

In New York kreeg hij zijn laatste instructies, en, rekening houdend met de systematische werkwijze van Leonid Eitingon, kunnen we rustig aannemen dat er ook verscheidene ‘generale repetities’ hebben plaatsgevonden. Jacson was er zich zeer goed van bewust hoe riskant de onderneming was: alleen al om die reden moesten alle mogelijkheden die zich konden voordoen, grondig worden besproken.

Na zijn terugkeer stelde hij Trotski voor hem op een bergtocht te vergezellen. Bij wijze van aanbeveling vertelde hij dat hij een ervaren en geoefend bergbeklimmer was. Aangezien men echter niet onmiddellijk op zijn aanbod inging, kwam Jacson er niet meer op terug. Hij was te voorzichtig om iets te forceren. Ook de verschillende wapens die later bij hem werden aangetroffen, wezen erop dat alle mogelijke manieren om Trotski te vermoorden, waren overwogen. In de rechterzak van zijn mantel zat een 35 cm lange en 3 cm brede dolk; als tweede wapen had hij een met acht patronen geladen pistool, kaliber 0.45, bij zich. Het moordwapen, een ijshouweel, had hij echter niet in New York en evenmin in Frankrijk gekocht, zoals hij later beweerde, maar waarschijnlijk had hij het reeds in april ontvreemd in een toeristenhotel waar hij voor zijn reis naar Parijs enige tijd had verbleven. Zijn langste bezoek waarvan het register melding maakt, vond plaats op 29 juli 1940: van 14 uur 40 tot 15 uur 50. Op die dag hadden Trotski en Natalia hem met zijn verloofde uitgenodigd op de thee. Op 8 augustus was hij weer in het huis en bleef er iets meer dan een uur. De ‘generale repetitie’ voor de moord vond plaats bij zijn elfde bezoek. Hij vertelde dat hij een artikel had geschreven en verzocht Trotski om zijn advies. Terwijl Trotski aan het lezen was, ging Jacson op een tafel achter zijn stoel zitten, een situatie die de gastheer als hinderlijk ervaarde.

Achteraf zei Trotski tegen Natalia dat hij die merkwaardige jongeman niet meer wenste te zien; bovendien was het hem opgevallen, zei hij, dat Jacson de hele tijd zijn hoed op het hoofd had gehouden en zijn mantel tegen zich aan had gedrukt.

Zoals later is gebleken, had Jacson daarvoor zijn redenen, want reeds op die dag had hij het gestolen ijshouweel en de andere wapens bij zich. Daarvan vermoedde Trotski natuurlijk niets, maar hij had een onbehaaglijk gevoel. Misschien wilde Jacson de aanslag reeds op die zaterdag uitvoeren, en ontbrak hem alleen de moed. Bepaalde aanwijzingen rechtvaardigen in ieder geval de conclusie dat hij, ondanks zijn gebrek aan scrupules, er zich inwendig tegen verzette dat hij een moordenaar zou worden. Zo viel het in de laatste dagen voor de aanslag niet alleen Sylvia Ageloff op hoe hij er uitzag; ook Trotski en Natalia Sedova verbaasden zich over Jacsons gejaagde manier van doen, dat contrasteerde met zijn vroegere serene rust.

De 20ste augustus begon voor Trotski erg aangenaam. Het was heerlijk weer en hij voelde zich beter dan tevoren. Toen hij om 7 uur opstond, begroette hij Natalia met deze fatalistische woorden: Ze hebben ons vannacht weer niet vermoord. En ik heb me sinds lang niet zo goed gevoeld als vandaag. Ook de morgenpost bracht verheugend nieuws. Trotski kreeg eindelijk het bericht dat zijn archief in de Harvard Universiteit was aangekomen zonder dat de een of andere spionagedienst getracht had dat te verhinderen.

Nadat hij zijn documenten en andere papieren alleen aan de universiteit had afgestaan op voorwaarde dat een deel van het archief tot 1980 ontoegankelijk zou blijven, was het nochtans te verwachten geweest dat men met geweld toegang tot de documenten zou trachten te krijgen.

De hele voormiddag was hij aan het werk met het opnemen van een artikel met de dictafoon. Om 13 uur ontving hij zijn Amerikaanse advocaat, die hem de raad gaf maatregelen te nemen tegen bepaalde lasterpraktijken. Na een rustpauze ging Trotski weer aan zijn schrijftafel zitten. Kort na 17 uur ging hij, zoals iedere dag, naar de stallen in de tuin om de konijnen te voederen. Het verzorgen van de dieren was voor hem een welkome vervanging voor de wandelingen en de langere trektochten in de omgeving of in de bergen, die hij uit veiligheidsoverwegingen had moeten opgeven. Toen Natalia Sedova in de tuin neerkeek, zag ze naast haar man de jonge Jacson staan. Opnieuw viel haar zijn nerveuze manier van doen op. Zijn gezicht had de kleur van iemand die zeeziek is. Jacson groette haar nadrukkelijk beleefd en riep haar toe: ‘Ik heb een verschrikkelijke dorst. Zou ik misschien een glas water kunnen krijgen?’ Ze bood hem een kop thee aan, maar hij antwoordde: ‘Neen, ik heb te laat gegeten en het eten is me wat slecht bevallen. Het blijft steken in mijn keel’. Later verontschuldigde hij zich voor het feit dat zijn verloofde Sylvia er nog niet was. Maar ze kon ieder ogenblik arriveren, en bij wijze van afscheid voegde hij eraan toe dat ze de volgende dag allebei naar New York zouden vertrekken. In feite had hij er met opzet voor gezorgd dat ze er niet zou zijn. Hij had met haar een afspraak gemaakt in een hotel, waar ze op hem wachtte. Aangezien hij tegen zijn gewoonte in niet op tijd was, werd ze van minuut tot minuut ongeruster. Ze werd overvallen door een onverklaarbare angst en ze telefoneerde naar het hotel waar ze samenwoonden. Maar daar wist niemand iets. Op hetzelfde moment was Jacson al met Trotski aan het praten: hij liet hem enkele getypte vellen papier zien, de bewerkte tekst van het artikel dat hij hem drie dagen tevoren al had laten lezen. De oude man bekeek zijn bezoeker onderzoekend, en toen hij merkte dat Jacson er werkelijk slecht uitzag, zei hij medelijdend: U schijnt ziek te zijn. Het bevalt me niet zoals u er uit ziet. U moet beter voor uw gezondheid zorgen.

Terwijl hij traag zijn handschoenen uittrok, die hij placht te dragen bij het voederen van de huisdieren, liep Trotski zijn werkkamer in. Jacson volgde hem. Twee of drie minuten later, kort na 18 uur, hoorde Natalia Sedova een vreselijke schreeuw. Ze liep naar buiten – daar lag haar man, met bloed overdekt in de eetkamer aan de deur van het balkon. Jacson, kreunde Trotski, en onmiddellijk daarna: Natasja, ik hou zoveel van je. Terwijl ze met haar zwaargewonde man bezig was, klonken kreten vanuit de werkkamer. De bewakers sloegen met de kolf van hun pistolen in op de moordenaar. Deze trachtte zich te verweren en jammerde: ‘Ze hebben mij in hun macht, ze houden mijn moeder gevangen. Sylvia heeft er niets mee te maken ...’ Ondanks zijn dodelijke hoofdwonde verstond Trotski wat Jacson zei, en aan een van zijn lijfwachten gaf hij het bevel: Nee! Nee! Hij mag niet gedood worden! Je moet hem aan het spreken krijgen! De wachten lieten nu de moordenaar, die zijn zelfbeheersing al had teruggevonden, met rust. Aan de politie, die enkele minuten na 18 uur arriveerde, overhandigde hij een brief; identiteitspapieren en andere zaken waarmee men hem had kunnen identificeren, bezat hij niet; hij beweerde dat hij die tevoren had vernietigd. De brief, die in het Frans was gesteld, was waarschijnlijk al enkele dagen geleden op de schrijfmachine getypt; de datum en de handtekening ‘Jac’ daarentegen had de moordenaar er met potlood bijgeschreven.

Jacson verklaarde in de brief eerst dat hij uit een oude Belgische familie stamde en dat hij door een kennis was aangeworven om voor de Vierde Internationale naar Mexico te reizen. Daarna ging hij verder: ‘Na enkele gesprekken vertelde hij – Trotski – mij eindelijk heel duidelijk wat er van mij werd verlangd. Op dat moment waren mijn illusies vervlogen en ik voelde een groot wantrouwen tegenover die man in wie ik tot dan toe had geloofd. Ik moest naar Rusland gaan en daar een reeks aanslagen op verscheidene personen en op de eerste plaats op Stalin organiseren. Dat was principieel in tegenspraak met de strijd die tot nu toe open en eerlijk was geweest, en dat deed mijn hele geloof ineenstorten. Toch reageerde ik er niet op, want ik wilde weten hoe ver de laagheid en de haat van die man zouden reiken ...’ Dat was helemaal de terminologie van de NKVD.

Waarschijnlijk had Eitingon de brief geschreven toen Jacson in New York was. De enige fout die in de brief van de generaal was geslopen, was het feit dat hij de tijd die men nodig heeft om iemand te overreden, te kort had geschat. Waarschijnlijk had Jacson hem verkeerd ingelicht over de lengte van zijn gesprekken met Trotski, ofwel Eitingon wist niet dat van iedere bezoeker stipt boek was gehouden. Jacson was de dag van de aanslag elf keer in Coyoacán geweest, in het totaal 4 uur en 27 minuten. In die tijd had hij met Trotski hoogstens vijftien minuten onder vier ogen gesproken, en zo snel raakt men met iemand niet vertrouwd, dat men hem in die korte tijd het voorstel doet een moord te plegen. Tijdens het verhoor verklaarde Jacson bovendien dat Trotski in dienst van het ‘Amerikaanse imperialisme’ had gestaan, en dat hij dus door de regering in Washington werd betaald; in 1940 onderhield de Sovjet-Unie nog vriendschappelijke betrekkingen met Hitler-Duitsland. Maar op het proces dat pas drie jaar later plaatsvond, was Trotski niet langer een ‘Amerikaans agent’, maar een ‘fascistische bloedhond’ in dienst van de Gestapo: intussen had het Derde Rijk immers de oorlog verklaard aan de Sovjet-Unie, die nu de bondgenoot was van de ooit zo verachte ‘Amerikaanse plutocraten’.

Van Jacsons versie over de toedracht van de aanslag werd het volgende proces-verbaal opgemaakt: ‘Na mijn gesprekken met Trotski koesterde ik een onmetelijke haat tegen hem. Het werd me duidelijk dat ik behoorde tot de mensen die hij voor zijn persoonlijke belangen wilde misbruiken, want zonder enige vorm van scrupules dwong hij zijn aanhangers zich voor zijn eigen belangen op te offeren. Daarom besloot ik hem te doden en pas zelfmoord te plegen als hij niet meer in leven zou blijven.

Op de dag van de aanslag kwam ik rond half zeven naar zijn huis. Harold liet mij binnen. In de tuin trof ik enkele secretarissen van Trotski aan. Zij zeiden iets tegen mij dat ik echter niet verstond. Ik vroeg Harold of Sylvia hier was, want ze had te kennen gegeven dat ze de ‘oude’ eens wilde opzoeken. Maar hij zei dat ze er niet was. Ik zei: ‘Dan zal ze waarschijnlijk later nog komen.’ Toen ik bij Trotski kwam, was hij zijn konijntjes aan het voederen ... Toen ... vroeg hij me mee te gaan naar zijn werkkamer. Daar nam hij mijn papieren en ging in zijn stoel voor de schrijftafel zitten. Ik stond links van hem, en hij keerde me de rug toe. Hij was helemaal niet wantrouwig.

Ik legde mijn jas op het een of ander meubel – ik weet niet meer waarop; in de voering van de rechterzak was een dolk ingenaaid en aan de linkerkant zat het ijshouweel. Ik weet nu dat het aan de oostkant van de plaats achter Trotski was. Terwijl hij het artikel las, nam ik het ijshouweel uit mijn regenjas, sloot de ogen en sloeg op zijn hoofd. Ik sloeg nog een keer toe. Hij stootte een schrille schreeuw uit, wierp zich tegelijkertijd op mij en beet in mijn linkerhand. U kunt daarvan nog altijd de sporen zien.

Daarna strompelde hij achteruit. Na zijn schreeuw dook eerst Harold op, die mij bewerkte met zijn pistool, daarna Charles en Hansen. Ik was al door mijn daad verdoofd en ik deed geen enkele poging om te vluchten. Of er nog iemand anders in de kamer is gekomen, weet ik niet meer. Later kwam de politie, die mij hierheen heeft gebracht ...’

De Belgische consul, die met Jacson werd geconfronteerd, trok zijn verklaring, als zou hij eigenlijk Mornard Vandendreschd zijn, in twijfel. Hij zei dat er geen diplomaat bestond die zo heette, dat er in Diksmuide ook geen militaire academie was en in Brussel geen jezuïetencollege die de moordenaar naar zijn zeggen zou hebben bezocht. Maar Jacson-Mornard hield voet bij stuk. Het was onmogelijk alles te controleren, hoewel men in het bezette België zijn best deed om inlichtingen te verstrekken.

Men beschikte alleen over de diplomatieke jaarboeken. Het raadsel werd opgelost toen in 1950 in het hoofdkwartier van de politie van Madrid de vingerafdrukken werden ontdekt van Ramon del Rio Mercader, die in 1935 in Barcelona was veroordeeld wegens communistische agitatie, en toen een vergelijking met de afdrukken van Jacson Mornard het bewijs leverde dat Jacson en Mercader een en dezelfde persoon waren.

Jaren later kwam aan het licht dat hij maar iets had verzonnen toen hij in schijnbare doodsangst had uitgeschreeuwd dat men hem tot de aanslag had gedwongen door zijn moeder vast te houden. Op het ogenblik dat de aanslag plaatsvond, wachtte zij, samen met haar vriend Eitingon, 500 m van Trotski’s huis, op haar zoon, in de hoop dat het hem zou lukken na de moord te ontsnappen. Ook over de voorbereidselen was ze nauwkeurig geïnformeerd. Aan haar Spaanse partijgenoot Jesús Hernandez, die tijdens de Burgeroorlog minister van Onderwijs was geweest (in 1950 distantieerde hij zich van de communisten), vertelde Caridad Mercader later dat ze met Stalin en Beria zelf de moord op Trotski had besproken.

Reeds enkele minuten na de aanslag hadden zich voor het huis van Trotski honderden mensen verzameld. Er waren reporters aangekomen, en samen met de politie was tegelijkertijd ook een ziekenauto gearriveerd. Maar de secretarissen weigerden toe te staan dat hun chef weggevoerd werd zolang politiegeneraal José Nuñez niet ter plaatse was gekomen. Ze vreesden dat er nog meer moordenaars konden wachten om de zwaargewonde onderweg af te maken. Ze hoopten nog altijd dat zijn leven kon gered worden. Pas nadat men hem naar het hospitaal had overgebracht, werd ook de door de secretarissen halfdood geslagen moordenaar weggevoerd. Het toeval wilde dat hij in de kamer naast die van zijn slachtoffer werd ondergebracht. Twee uur na de aanslag lag de zwaargewonde Trotski, die intussen het bewustzijn had verloren, op de operatietafel. De artsen beseften dat zijn toestand hopeloos was. Ze deden wel een poging om hem te redden, maar alles was tevergeefs. Op 21 augustus 1940, om 19 uur 25, 25 uur en 35 minuten na de moordaanslag, overleed hij.

Het nieuws van zijn dood verdrong de oorlogsberichten van de frontpagina’s van de Mexicaanse kranten. Voorbij zijn lijk, dat lag opgebaard in de Grote Zaal van het Alcazar, in het centrum van de Mexicaanse hoofdstad, defileerden honderdduizenden mensen in zwijgende rouw. Bij zijn begrafenis volgde een enorme massa mensen de lijkstoet, en weldra werd in de straten de ‘Gran Corrida’ gezongen over Lev Davidovitsj Trotski. Dit treurige volkslied, waarvan niemand de auteur kent, werd na enkele tijd door iedereen gezongen:

Trotski is dood – doodgeslagen
Tussen morgen en nacht.
Wie van hem hielden, klagen
Wie het bevel gaf, lacht.

Op zoek naar gastvrijheid en vrede
Na jaren van strijd en nood
Kwam Trotski bij ons in Coyoacán
En vond hier de dood.

Als een vriend die je van harte vertrouwt
Kwam de moordenaar in het huis
Dat Trotski bij ons heeft gebouwd
En achter zijn rug greep hij een bijl.

Hij vermoordde zijn gastheer en vriend
Die hem geen kwaad had gedaan! Heel Mexico weent nu om hem,
En er is rouw in heel Coyoacán!

De moordenaar, die zich van de schok en van de slagen snel had hersteld, werd ononderbroken verhoord. Hij wist voor alles een verklaring, en als hij verstrikt raakte in zijn eigen tegenstrijdige verklaringen, deed hij alsof hij aan geheugenverlies leed. Slechts één keer verloor hij volledig zijn zelfbeheersing: toen hij werd geconfronteerd met zijn vriendin Sylvia Ageloff, die eveneens was gearresteerd.

Nadat ze op de 20ste augustus tot omstreeks 19 uur in haar hotel Montyo tevergeefs op haar vriend had gewacht, telefoneerde ze naar Coyoacán en hoorde op die manier wat er gebeurd was. Ze haastte zich onmiddellijk naar de plaats van de misdaad en stelde zich ter beschikking van de politie. Men geloofde haar wel toen ze zei dat ze met de aanslag niets te maken had gehad, maar de onderzoeksrechter was van mening dat het beter was haar voorlopig vast te houden.

Op het moment dat zij werd gearresteerd, was de dader zelf al weggevoerd. Toen ze hem nu voor zich zag, schreeuwde ze: ‘Breng de moordenaar weg! Dood hem! Hij heeft Trotski vermoord! Slaat hem dood!’ Een van de ambtenaren wendde zich tot Sylvia en vroeg: ‘Jacson beweert dat u zijn enig levensdoel bent en dat hij Trotski om uwentwille heeft gedood: omdat u het slachtoffer van zijn intriges dreigde te worden!’

‘Allemaal leugens!’ protesteerde Sylvia. ‘Hij is een huichelaar, hij is een moordenaar! Dood hem!’

In haar aanwezigheid waagde Jacson Mornard het niet zijn beweringen te herhalen. Sylvia Ageloff kon bewijzen dat hij op vele punten loog, en iedereen die bij deze confrontatie aanwezig was, was ervan overtuigd dat ze de waarheid sprak toen ze in de grootste opwinding uitriep: ‘Hij is een verrader in de liefde, in de vriendschap, in alles; ik weet nu dat ik het werktuig van die schoft ben geweest!’ Ze spuwde naar hem en toen hij weggeleid werd, riep ze hem na: ‘Canaille! Canaille! Canaille!’

Voor de gerechtelijke politie en de advocaten bleven ondanks de verklaringen van Sylvia Ageloff talloze vragen onbeantwoord, want omdat het oorlog was kon van talrijke beweringen niet worden gecontroleerd of ze klopten – een omstandigheid waarop de moordenaar en zijn opdrachtgever Eitingon zeker hadden gerekend. Daarom kon geen grondig onderzoek plaatsvinden.

Hoe langer het onderzoek duurde, hoe draaglijker het leven in de gevangenis voor de moordenaar werd.

Hij had de beschikking over onbeperkte geldmiddelen, hij kon zich een grammofoon permitteren, een radiotoestel, boeken, kranten, dure genotsmiddelen, wijn en zelfs bezoek van vrouwen. Toen het proces in 1943 eindelijk plaatsvond – na de slag om Stalingrad – had de internationale sympathie voor Stalin een nooit voor mogelijk gehouden hoogtepunt bereikt. Zelfs westerse historici begonnen de stelling van Trotski ‘verraad’ over te nemen.[84] Het vonnis werd uitgesproken op 16 april 1943: Ramon del Rio Mercader, alias Frank Jacson, werd veroordeeld tot de maximumstraf die het Mexicaanse strafrecht voor moord kende: twintig jaar gevangenis. In de motivering van het vonnis stond het volgende: ‘Vanaf het begin van zijn reis naar Mexico tot het moment waarop hij met Trotski in persoonlijk contact trad, en ook nadien steekt Mornards gedrag vol leugenachtigheid en boosaardigheid.

Het gerecht moet daaruit concluderen dat Frank Jacson of Jacqes Mornard zijn reis enkel en alleen heeft ondernomen om Trotski te vermoorden ...’

De Amerikaanse trotskisten verzochten de regering in Washington om de toelating voor het overbrengen van het lijk van Leon Trotski naar de Verenigde Staten. Het State Departement weigerde echter ook de dode een visum; tijdens de ambtsperiode van president Franklin D. Roosevelt had men er veel voor over om te voorkomen dat men ‘good old uncle Joe’ in Moskou zou krenken.

De overleden Leon Trotski, die op 27 augustus 1940 was verast, kreeg zijn laatste rustplaats in de tuin van zijn huis. Een witte, driehoekige steen waarop een rode vlag wappert, toont de bezoeker de plaats waar de urn is geplaatst.

De kamer waarin Trotski dodelijk werd gewond, heeft men in haar oorspronkelijke staat gelaten. Zijn vrouw Natalia Sedova, die nog twintig jaar in het huis is blijven wonen, stelde er prijs op dat er niets werd veranderd.

Rond haar was het eenzaam geworden; buiten haar kleinzoon Leva Volkov was haar alleen de herinnering gebleven, en die mocht niet vervagen, niet worden uitgewist. Iedere morgen groette ze de grafsteen van haar man, die ze boven alles lief had gehad.

Ramon del Rio Mercader had in de gevangenis een goed leven, beter dan hij het als vrij man had kunnen hebben. Hoofd van de gevangeniscommissie ter voorkoming van misdaden, waaronder ook de gevangenis ressorteerde, was geruime tijd de communiste dr. Esther Chapa. Zij legde contacten met een groep die Mercader wilde bevrijden. Maar hij wilde niet; in de gevangenis voelde hij zich het veiligst. Hij wist wel waarom! Het was immers niet ondenkbaar dat men hem uit de weg zou ruimen.

Mercader zat zijn twintig jaar tot de laatste dag uit. Toen hij in het geheim uit de gevangenis ontslagen werd, werd hij aan de poort opgewacht door Tsjechische communisten, die hem geruststelden. Stalin was intussen een natuurlijke dood gestorven en zijn opvolgers hadden er geen belang meer bij Mercader om het leven te brengen.

Met een vliegtuig transporteerde men Mercader naar Cuba en van daar naar Tsjecho-Slowakije. Daar heeft men hem uit het oog verloren. Maar het staat vast dat hij in een klein dorpje in de buurt van Praag woonde, waar hij van een Russisch staatspensioen leefde. Daarna vestigde hij zich in België, waarvan hij ooit had gezegd dat het zijn vaderland was. Hij zou later in de omgeving van Brussel een natuurlijke dood gestorven zijn, maar bevestigd is dat niet. In Moskou heeft men het nieuws van het overlijden van Trotski’s moordenaar vast met voldoening ontvangen. Doden spreken niet meer en ze schrijven ook geen memoires.

Toen Natalia Sedova na de onthullingen van Chroesjtsjov op het Twintigste Partijcongres de Sovjet-Unie verzocht ook Lev Davidovitsj Trotski te rehabiliteren, de overwinnaar van de revolutie in november 1917, de stichter van het Rode Leger en de overwinnaar in talrijke veldslagen van de Burgeroorlog, kreeg ze niet één keer antwoord. Uit het oogpunt van de Sovjets was dat zelfs te begrijpen. De rehabilitatie van Trotski zou hebben betekend dat de complete Sovjetgeschiedenis opnieuw moest worden geschreven, en dat naast het monument voor Lenin een tweede monument moest worden opgericht. Het zou echter ook betekend hebben dat de as van de man die de machtsovername van de bolsjewieken zo omzichtig had georganiseerd, en de revolutie in vier en een half jaar burgeroorlog met succes had verdedigd, in het mausoleum aan de muur van het Kremlin moest worden bijgezet. Maar op dat moment ‘rustte’ Stalin nog naast Lenin. Pas na het Tweeëntwintigste Partijcongres werd de kist van Stalin in het geheim weggehaald – naar het heette ‘in het kader van een vernieuwing’ – en in het Kremlin zelf zonder enig plechtig vertoon bijgezet.

Bijna geen enkele vrouw in de geschiedenis heeft meer leed moeten dragen dan Natalia Sedova. Hoewel zij haar leven aan de kunst had willen wijden, volgde zij als jonge vrouw de ‘jonge Adler’, die pas uit zijn ballingschap was ontsnapt; in onwankelbare trouw is ze op alle hoogte- en dieptepunten van zijn leven aan zijn zijde gebleven. De prijs die zij voor het geluk aan zijn zijde heeft moeten betalen, was hoog: een zoon verdween met zijn gezin in de Sovjet-Unie dat wil zeggen, zijn vrouw en zijn kinderen werden ergens ‘geliquideerd’. Een andere zoon heeft Stalin in Parijs laten vermoorden. Van haar kleinkinderen is alleen Leva Volkov blijven leven. Niet dank zij Stalin maar alleen door een toeval ontkwam hij op 24 mei 1940 aan de voorlaatste moordaanslag, want niet alleen Trotski zelf maar zijn hele familie moest worden uit de weg geruimd. Maar ook de familieleden van Natalia Sedova zelf zijn spoorloos verdwenen, evenals de kinderen uit Trotski’s eerste huwelijk: twee dochters, met hun man en hun kinderen. Stalin vergat niemand.

Op hoge leeftijd heeft Natalia Sedova Mexico verlaten om bij Franse vrienden genegenheid en bescherming te zoeken. Nadat ze voor het laatst voor de urne van haar man had gestaan, liep ze snel naar de auto, zonder nog één keer om te kijken. Niemand weet of het in haar bedoeling heeft gelegen nog terug te keren naar het tot een vesting omgebouwde huis in Coyoacán.

Zij overleed op 23 januari 1962 in Parijs, in de ouderdom van 79 jaar, in de hele wereld betreurd door de vrienden van haar man, die twintig jaar na zijn dood talrijker in aantal waren dan toen hij zelf nog leefde. Dat studenten de foto van Trotski in demonstraties meedroegen, heeft ze niet meer beleefd, maar dat men hem op een dag zou erkennen als de echte overwinnaar van de revolutie van 1917 – dat geloof heeft Natalia Sedova nooit verloren.

_______________
[83] Ontleend aan het boek van Sanchez Salazar en Julian Gorkin: Mord in Mexiko (Frankfort a.d.M. 1952, p. 165), dat ook als basis heeft gediend voor de beschrijving van belangrijke gedeelten van de gebeurtenissen in Mexico/Coyoacán.
[84] Zelfs in 1950 nog wist Stalin de burgerlijke pers te laten schrijven dat ‘Trotski geld heeft gekregen van Hitler’; zo meldden de Deutsche Tagepost in Würzburg en de Tat in Zürich: ‘Het schijnt onbetwistbaar vast te staan dat Trotski geld heeft gekregen van de nazi’s, aangezien men er klaarblijkelijk in die tijd al voor wilde zorgen de grote tegenspeler van Stalin in reserve te houden. Het Kremlin, dat zich toen al van het toekomstige dodelijke gevaar voor de Sovjet-Unie bewust was, had er enorm veel belang bij zijn gevaarlijkste tegenstander te laten verdwijnen! Hoewel de Russische machthebbers er altijd vol trots op gewezen hebben dat er in hun eigen land geen Vijfde Colonne bestond, moest voor het begin van het grote conflict toch iedere man uit de weg worden geruimd, die zich aan het hoofd van een nieuwe Russische regering had kunnen stellen...!’ Inderdaad bestond er in geen enkel land dat door de nationaalsocialisten was bezet, een zo grote ‘Vijfde Colonne’ als in de Sovjet-Unie. Daar beliep haar aantal in de miljoenen.