Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Bouwrente. Mijnbouwrente. Grondprijs

Daar waar er rente bestaat komt de differentiaalrente overal voor en volgt overal dezelfde wetten als de differentiaalrente in de landbouw. Overal waar natuurlijke krachten te monopoliseren zijn en de industriëlen die ze gebruiken een surpluswinst geeft, of het nu een waterval, een hoogwaardige mijn, een visrijk water of een goed gelegen bouwgrond is, onderschept de eigenaar van deze natuurlijke objecten door zijn aanspraak op een deel van de aarde, een deel van de surpluswinst van het fungerende kapitaal in de vorm van rente. Wat de bouwgrond betreft, heeft A. Smith uiteengezet hoe de basis van de rente, zoals alle niet-agrarische grond, gereguleerd wordt door de eigenlijke landbouwgrond (boek 1, hfst. 11, 2 en 3). Ten eerste wordt deze rente gekenmerkt door de overwegende invloed van de ligging op de differentiaalrente (zeer significant bv. bij de wijnbouw en bouwplaatsen in de grote steden); ten tweede, door de heel duidelijke passiviteit van de eigenaar, van wie de activiteit er enkel uit bestaat (vooral in de mijnbouw), de vooruitgang van de maatschappelijke ontwikkeling uit te buiten, waaraan hij niets bijdraagt en niets riskeert, zoals de industriële kapitalist doet, ten slotte door het dikwijls prevaleren van de monopolieprijs, speciaal de schaamteloze uitbuiting van de ellende (want de ellende is voor de huisrente meer winstgevend dan ooit de Potosi-mijnen voor Spanje[130]) en de enorme macht van het grondeigendom verenigd met het industriële kapitaal in eenzelfde hand, maakt het mogelijk om de arbeiders en hun strijd voor het arbeidsloon praktisch uit te sluiten van de grond als hun woonplaats.[131] Een deel van de samenleving verlangt hier van anderen een tribuut voor het recht om de aarde te bewonen, en het grondeigendom geeft aan de eigenaar van de grond het recht om het materiaal dat het bevat, de lucht, en daarmee de instandhouding en ontwikkeling van het leven te exploiteren. Niet alleen de bevolkingsaanwas en daarmee de groeiende woonbehoeften, maar ook de ontwikkeling van het vast kapitaal, geïncorporeerd in de industriële gebouwen, spoorwegen, magazijnen, dokken, enz., verhoogt onvermijdelijk de bouwrente. Het verwisselen van de huishuur, de rente en de afschrijving van het kapitaal in het huis belegd, met de grondrente, is niet mogelijk, zelfs met Carey’s goede wil, zeker niet als, zoals in Engeland, de grondeigenaar en de bouwspeculant totaal verschillende personen zijn. We hebben hier twee verschillende elementen: enerzijds de exploitatie van de grond voor de reproductie of voor de extractie, anderzijds de ruimte, een onontbeerlijk element van alle productie en menselijke arbeid. En de grondeigendom verlangt van beide zijden een tribuut. De vraag naar bouwgrond verhoogt de waarde van de grond als bouwterrein en ondergrond, terwijl tegelijkertijd de vraag naar het ondergronds materiaal, dat dient als bouwmateriaal, toeneemt.[132]

In snel groeiende steden, vooral daar waar het bouwen industrieel gebeurt, zoals in Londen, is de grondrente en niet het huis het echte doel van de bouwspeculatie, daar is al een voorbeeld van gegeven in boek 2, hoofdstuk 12, met de getuigenis van een grote bouwspeculant in Londen, Edward Capps, voor de Bankcommissie van 1857. Hij zegt daar nr. 5435:

“Ik geloof dat een man die in de wereld wil vooruitkomen, nauwelijks kan verwachten van vooruit te komen met inachtneming van een solide bedrijf (fair trade) ... hij moet onvermijdelijk bouwen met het oog op speculatie, en op grote schaal; omdat de ondernemer zeer weinig winst maakt op de gebouwen, hij maakt zijn belangrijkste winst op de gestegen grondrente. Hij koopt bv. een stuk grond en betaalt er jaarlijks £300 voor, als hij met een zorgvuldig plan de juiste soort huizen bouwt, kan het hem lukken 400 of £440 per jaar te ontvangen, en zijn winst zou veel meer bestaan uit de verhoogde grondrente van 100 of £150 per jaar dan in de winst uit de gebouwen, waar hij dikwijls nauwelijks naar omkijkt.”

Waarbij niet te vergeten is, dat na afloop van het huurcontract van meestal 99 jaar, de grond met al de gebouwen en de grondrente, intussen meestal toegenomen met meer dan het dubbele en driedubbele, van de bouwspeculant of zijn erfgenaam terugkeert naar de oorspronkelijke laatste eigenaar van de grond.

De eigenlijke mijnrente wordt net zo bepaald als de landbouwrente.

“Er zijn enkele mijnen waarvan het product nauwelijks voldoende is om de arbeid te betalen en het geïnvesteerde kapitaal te vervangen, met inbegrip van de normale winst. Ze geven de ondernemer wat winst, maar geen rente voor de grondeigenaar. Niemand kan met winst werken, tenzij de grondeigenaar, indien hij zelf de ondernemer is en een normale winst maakt uit zijn geïnvesteerde kapitaal. Veel steenkoolmijnen in Schotland worden op deze manier geëxploiteerd en kunnen niet anders geëxploiteerd worden. De grondeigenaar laat niemand anders toe zonder een rente te betalen, maar niemand kan de rente betalen.” (A. Smith, boek 1, hfst. 11, 2.)

Het is noodzakelijk om te onderscheiden of de rente voortkomt uit een monopolieprijs, omdat er een onafhankelijke monopolieprijs van de producten of de grond zelf bestaat, of dat de producten tegen een monopolieprijs worden verkocht, omdat er een rente bestaat. Wanneer we spreken van een monopolieprijs, dan bedoelen we een prijs die alleen door kooplust en solvabiliteit van de koper bepaald is, onafhankelijk zowel van de prijs bepaald door de algemene productieprijs, als van de prijs bepaald door de waarde van de producten. Een wijngaard die wijn van buitengewone kwaliteit produceert, wijn, die alleen in relatief kleine hoeveelheden kan worden geproduceerd, geeft een monopolieprijs. Als gevolg van deze monopolieprijs zal de wijnboer een aanzienlijk surplus realiseren bovenop de waarde van het product, alleen door de rijkdom en het vermaak van de welgestelde wijndrinker. Deze surpluswinst, die hier voortkomt uit een monopolieprijs, verandert in rente en gaat in deze vorm naar de grondeigenaar, als gevolg van zijn claim op dit stuk grond, begiftigd met speciale eigenschappen. Hier brengt dus de monopolieprijs de rente voort. Omgekeerd zou de rente de monopolieprijs voortbrengen, indien het graan niet alleen boven de productieprijs, maar ook boven zijn waarde wordt verkocht, als gevolg van de limiet die de grondeigendom stelt aan een renteloze kapitaalinvestering op onbebouwde grond. Dat het alleen de claim van een aantal personen op de aarde als eigendom is, die hen in staat stelt zich een deel van de meerarbeid van de maatschappij als tribuut toe te eigenen – en met de ontwikkeling van de productie dit zich in steeds hogere mate toe te eigenen – dat wordt verborgen door het feit dat de gekapitaliseerde rente, precies dit gekapitaliseerde tribuut, verschijnt als een prijs van de grond, die daarom als elk ander handelsartikel verkocht kan worden. Voor de koper lijkt het daarom dat zijn claim op de rente niet kosteloos en zonder arbeid verkregen is, en het risico en ondernemingsgeest van het kapitaal niet gratis is, maar als gelijkwaardig wordt betaald. Zoals reeds vermeld, lijkt de rente hem alleen als de intrest van het kapitaal, waarmee hij de grond kocht en dus zijn claim op de rente. Zo lijkt het ook voor een slavenhouder die een neger heeft gekocht, dat de eigendom van de neger niet door het instituut slavernij als zodanig verworven is, maar door koop en verkoop van waren. Maar de claim wordt overgedragen, en niet voortgebracht door de verkoop. De titel moet er zijn voordat het kan worden verkocht, en net zo min als één verkoop het kan, kan een reeks van dergelijke verkopen, voortdurend herhaald, deze titel niet creëren. Wat het zeker doet, is het scheppen van de productieverhoudingen. Zodra ze op een punt zijn waar ze moeten veranderen, verdwijnen de materiële, economische en historische rechtvaardigingen uit het proces van de maatschappelijke productie, en daarmee alle erop berustende transacties. Vanuit het standpunt van een hogere economische maatschappijformatie lijkt het privaateigendom van afzonderlijke individuen in de wereld net zo zinloos als het privaateigendom van een mens over een andere mens. Zelfs een hele samenleving, een natie, ja alle contemporaine samenlevingen, zijn geen eigenaars van de wereld. Ze zijn alleen bezitters van de aarde, vruchtgebruikers, en moeten die als boni patres familias [goede familievaders] aan de volgende generaties verbeterd achterlaten.


In het volgende onderzoek naar de grondprijs zien we af van alle fluctuaties in de concurrentie, van alle grondspeculaties, ook van de kleine grondeigendom, waar de grond het belangrijkste instrument van de producenten is en daarom tegen elke prijs moet worden gekocht.

I. De grondprijs kan stijgen zonder dat de rente stijgt; namelijk:
1. door het dalen van de rentevoet, waardoor de rente duurder wordt verkocht en daarmee de gekapitaliseerde rente, de grondprijs, stijgt;
2. omdat de rente op het kapitaal, opgenomen in de grond, stijgt.

II. De grondprijs kan stijgen, omdat de rente stijgt.
De rente kan stijgen omdat de prijzen van de landbouwproducten stijgen, in welk geval de voet van de differentiaalrente steeds stijgt, of de rente op de slechtst te bebouwen grond, groot, klein of onbestaande is. Met voet bedoelen we de verhouding van het deel der meerwaarde, dat verandert in rente, tot het voorgeschoten kapitaal dat het landbouwproduct produceert. Dit verschilt van de verhouding van het surplusproduct tot het totale product, want het totale product omvat niet al het voorgeschoten kapitaal, namelijk niet het vast kapitaal dat naast het product blijft bestaan. Daarentegen houdt dit in dat op de grondsoorten die diffentiaalrente geven, een toenemend deel der producten wordt veranderd in een surplusproduct op overschot. Op de slechtste grond zorgt de prijsverhoging van de landbouwproducten eerst voor een rente, vervolgens de grondprijs.

De rente kan echter ook toenemen zonder dat de prijzen van de landbouwproducten stijgen. De prijs kan constant blijven of zelfs dalen.

Blijft het constant, dan kan de rente alleen stijgen (afgezien van de monopolieprijzen), hetzij omdat, bij even grote kapitaalinvesteringen in oude gronden, nieuwe gronden van betere kwaliteit worden bebouwd, maar die slechts voldoen aan het dekken van de toegenomen vraag, zodat de regulerende marktprijs onveranderd blijft. In dit geval stijgt de prijs van de oude gronden niet, maar voor de nieuwe in cultuur genomen grond stijgt de prijs boven die van de oude.

Of de rente stijgt omdat de massa van het kapitaal dat de bodem exploiteert groeit terwijl de relatieve vruchtbaarheid en de marktprijs constant blijven. Hoewel de rente verhoudingsgewijs gelijk blijft tot het voorgeschoten kapitaal, verdubbelt bv. de hoeveelheid, omdat het kapitaal verdubbelt. Aangezien er geen prijsdaling is gebeurd, geeft de tweede kapitaalinvestering evengoed als de eerste een surpluswinst, die ook na het verstrijken van de pachttijd ook in rente verandert. Hier stijgt de hoeveelheid rente, omdat de hoeveelheid kapitaal die de rente voortbrengt, stijgt. De bewering dat verschillende opeenvolgende kapitaalinvesteringen in dezelfde stukken grond slechts een rente kunnen opbrengen voor zover de opbrengst ongelijk is en er daarom een differentiaalrente ontstaat, komt neer op de bewering dat als twee kapitalen van elk £1.000 in twee akkers met een gelijke fertiliteit geïnvesteerd zijn, er slechts één rente kan genereren, hoewel beide akkers behoren tot de betere gronden die een differentiaalrente produceren. (De hoeveelheid rentals, de totale rente van een land, groeit daarom met de hoeveelheid van de kapitaalinvestering, zonder dat de prijs van afzonderlijke percelen of de rentevoet of zelfs de hoeveelheid rente op de afzonderlijke percelen noodzakelijk toeneemt; de hoeveelheid rentals neemt in dit geval toe met de ruimtelijke expansie van het in cultuur brengen. Dit kan zelfs samengaan met een rentedaling op de individuele bezittingen.) Anders zou deze bewering leiden tot de conclusie dat de kapitaalinvestering in twee verschillende naast elkaar gelegen gronden andere wetten volgen dan de opeenvolgende kapitaalinvesteringen in dezelfde grond, terwijl men net de differentiaalrente afleidt uit de identiteit van de wet in beide gevallen, uit de toename van de opbrengst van de kapitaalinvestering in dezelfde akkers, of in andere. De enige bestaande modificatie hier – die over het hoofd wordt gezien – is deze, dat de opeenvolgende kapitaalinvesteringen toegepast op ruimtelijk verschillende gronden, op de limieten stuit van de grondeigenaren, wat niet het geval is bij opeenvolgende kapitaalinvesteringen in dezelfde grond. Dit verklaart de tegengestelde tendensen waardoor deze twee verschillende investeringsvormen elkaar in de praktijk inperken. Als de samenstelling van het kapitaal hetzelfde blijft, en ook de meerwaardevoet, dan blijft de winstvoet ongewijzigd, zodat in het geval van een verdubbeld kapitaal de winstmassa verdubbelt. Op dezelfde wijze blijft de rentevoet gelijk onder de veronderstelde voorwaarden. Als een kapitaal van £1.000 een rente van x opbrengt, brengt onder de veronderstelde voorwaarden een van £2.000 een rente op van 2x. Maar berekend met betrekking tot de oppervlakte, die onveranderd gebleven is, daar volgens onze veronderstelling het verdubbelde kapitaal met dezelfde akker werkt, is als gevolg van de toename van de hoeveelheid rente ook haar hoogte gestegen. Dezelfde acre, die £2 rente gaf, geeft nu £4.[133]

De relatie van een gedeelte van de meerwaarde, van de rente in geld – want geld is de onafhankelijke uitdrukking van waarde – tot de grond is op zich absurd en irrationeel; want het zijn onderling onmeetbare grootten die men hier aan elkaar wil meten, een bepaalde gebruikswaarde, een perceel van zo en zoveel vierkante meter aan de ene kant, en een waarde, met name meerwaarde, aan de andere kant. Dit drukt in feite niets anders uit dan dat onder de gegeven verhouding de eigendom van de vierkante meters grond, de grondeigenaar het recht geeft een bepaalde hoeveelheid onbetaalde arbeid af te romen, gerealiseerd door het kapitaal, woelend in de vierkante meters, zoals een zwijn in de aardappels {hier staat in het manuscript tussen haken, maar doorstreept: Liebig}. Prima facie echter, is de uitdrukking dezelfde alsof men spreekt van de verhouding van een vijfpondbiljet tot de diameter van de aarde. De bemiddeling van de irrationele vormen waarin bepaalde economische verhoudingen verschijnen en zich praktisch groeperen, dat gaat de praktische vertegenwoordigers van deze verhoudingen in hun handel en wandel niets aan; en daar ze gewend zijn zich daarin te bewegen, is er geen conflict in hun denken. Een totale contradictie heeft voor hen geen enkele geheimzinnigheid. Ze voelen zich als een vis in het water, in deze vreemde, geïsoleerde manifestaties, met een innerlijk gebrek aan samenhang. Hier geldt wat Hegel zegt over bepaalde wiskundige formules, dat wat het gewone mensenverstand irrationeel vindt, rationeel is, en het rationele, irrationeel.

Met betrekking tot de oppervlakte zelf, wordt de toename van de hoeveelheid rente op dezelfde wijze uitgedrukt als het stijgen van de rentevoet, en vandaar de verlegenheid, als de voorwaarden die het ene geval zouden verklaren, bij het andere falen.

De grondprijs kan echter ook stijgen, zelfs als de prijs van het landbouwproduct daalt.
In dit geval kan door differentiatie de differentiaalrente, en dus de grondprijs, van de betere gronden hoger zijn. Of, als dit niet het geval is, kan bij een verhoogde arbeidsproductiviteit de prijs van het landbouwproduct gedaald zijn, zodat de verhoogde productie dit compenseert. Nemen we aan dat het quarter 60 sh. heeft gekost. Worden op dezelfde acre met hetzelfde kapitaal 2 qrs. in plaats van 1 geproduceerd, en het qr. daalt naar 40 sh., dan geven 2 qrs. 80 sh., zodat de waarde van het product van hetzelfde kapitaal op dezelfde acre is gestegen met een derde, hoewel de prijs per qr. met een derde is gedaald. Hoe dit mogelijk is zonder dat het product boven zijn productieprijs of waarde wordt verkocht, dat werd bij de differentiaalrente ontwikkeld. Het is maar op twee manieren mogelijk. Of de slechte grond wordt uit concurrentie genomen, maar de prijs van de betere grond stijgt, als de differentiaalrente groeit, d.w.z. dat de algemene verbetering een ongelijk effect heeft op de verschillende soorten grond. Of eenzelfde productieprijs (en dezelfde waarde, als er een absolute rente betaald wordt) komt van de slechtste grond door een grotere massa producten, wegens een grotere arbeidsproductiviteit. Het product vertegenwoordigt nog steeds dezelfde waarde, maar de prijs per eenheid is gedaald, terwijl het aantal is toegenomen. Als hetzelfde kapitaal wordt gebruikt, is dit onmogelijk; omdat in dit geval dezelfde waarde altijd in elke hoeveelheid product voorkomt. Het is echter mogelijk, indien een bijkomend kapitaal voorzien is voor kalk, guano, enz., kortom, voor verbeteringen waarvan het effect zich over meerdere jaren uitstrekt. De voorwaarde is dat de prijs van de individuele qr. daalt, maar niet in dezelfde verhouding als de toename van het aantal qrs.

III. Deze verschillende omstandigheden van de rentestijging en derhalve van de grondprijs, of voor sommige soorten grond, kunnen ten dele concurreren, of gedeeltelijk elkaar uitsluiten en zij kunnen alleen beurtelings actief zijn. Uit het voorgaande volgt dat een stijging van de grondprijs niet noodzakelijk tot een rentestijging leidt en dat uit een rentestijging, die altijd een stijging van de grondprijs inhoudt, niet zonder meer te concluderen is dat de prijs van de landbouwproducten stijgt.[134]

In plaats van terug te gaan naar de echte natuurlijke oorzaken van de uitputting van de grond, waarmee overigens alle economen, die over de differentiaalrente hebben geschreven, onbekend waren vanwege de toestand van de agrochemie in hun tijd, werd de oppervlakige opvatting gebruikt, dat men niet naar believen een massa kapitaal in een ruimtelijk beperkt gebied kan investeren; zoals bv. de “Edingburgh Review” [1e oplage: “Westminster Review”], die tegen Richard Jones zei, dat men niet heel Engeland kan voeden door het in cultuur brengen van Soho Square. Wanneer dit gezien wordt als een specifiek nadeel van de landbouw, is net het omgekeerde waar. Opeenvolgende kapitaalinvesteringen kunnen allemaal vruchtbaar in de landbouw worden geïnvesteerd, omdat de aarde zelf als productiemiddel fungeert, wat bij een fabriek niet, of sterk begrensd, het geval is, omdat die alleen als basis, als een plaats, als een ruimtelijke operationele basis fungeert. Men kan wel in een kleine ruimte – en dit is wat de grootindustrie doet – een grote productie concentreren, vergeleken met het ambachtelijk bedrijf. Maar gezien het ontwikkelingsniveau van de productiekracht, is altijd een bepaalde ruimte nodig, en het bouwen in de hoogte heeft ook zijn praktische grenzen. Daarnaast vereist uitbreiding van de productie ook uitbreiding van de oppervlakte. Het vast kapitaal geïnvesteerd in machines, enz., wordt niet beter door het gebruik ervan, maar verslijt daarentegen. Als gevolg van nieuwe uitvindingen kunnen hier ook verbeteringen worden aangebracht, maar gezien de ontwikkeling van de productiekracht als gegeven, kan de machine alleen verslechteren. Met een snelle ontwikkeling van de productiekracht, moet de hele oude machinerie vervangen worden door betere, dat wil zeggen teloorgaan. De grond daarentegen, goed behandeld, verbetert zich voortdurend. De eigenschap van de grond dat opeenvolgende kapitaalinvesteringen een voordeel kan geven, zonder verlies van het voorgaande, omvat tegelijk de mogelijkheid van het verschil in opbrengst van deze opeenvolgende kapitaalinvesteringen.

_______________
[130] Laing, Newman.
[131] Crowlington Strike. Engels, Lage der arbeitenden Klasse in Engeland, s. 307 (oplage van 1892, p. 259).
[132] “De bestrating van Londen heeft de eigenaars van sommige kale rotsen aan de Schotse kust het mogelijk gemaakt een rente te trekken uit vroeger absoluut nutteloze stenen.” A. Smith Book I, chap. XI, 2.
[133] Het is een van de verdiensten van Rodbertus – op dit belangrijke boek over de rente komen we terug in boek 4 – dit punt te hebben ontwikkeld. Hij begaat alleen de fout om te veronderstellen dat bij kapitaal de winstgroei zich altijd uitdrukt als de groei van het kapitaal, zodat de verhouding bij een stijgende winstmassa hetzelfde blijft. Dit is echter fout, aangezien bij veranderingen in de samenstelling van het kapitaal, ondanks een gelijk blijvende exploitatie van de arbeid, de winstvoet kan stijgen, juist omdat de proportionele waarde van het constante deel van het kapitaal, vergeleken met het variabele, daalt. – Ten tweede begaat hij de fout de verhouding van de geldrente tot een kwantitatief bepaald stuk grond, een acre bv., als iets te behandelen dat door de klassieke economie behandeld moet worden bij het onderzoek naar stijgende of dalende rente. Dit is weer verkeerd. Het behandelt de rentevoet steeds, voor zover ze de rente in de natuurlijke vorm beschouwt, in verhouding tot het product en voor zover het als geldrente wordt beschouwd, in verhouding tot het voorgeschoten kapitaal, omdat dit feitelijk de rationele uitdrukking is.
[134] Over de feitelijke dalende grondprijs bij rentestijging, zie Passy.