Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Begin van de oorlog en Zimmerwald

Op 16 en 17 juli 1914 vergaderde in Brussel het Bureau van de Tweede Internationale, dat er zich voor inspande om een hereniging van de twee socialistische vleugels van de oude Sociaaldemocratische Arbeiderspartij van Rusland tot stand te brengen. Als vertegenwoordiger van de Poolse sociaaldemocraten nam Rosa Luxemburg aan de bijeenkomst deel, Plechanov vertegenwoordigde de mensjewistische fractie, en in opdracht van Lenin was Inès Armand naar Brussel gekomen; zij was uitgerust met een omvangrijk memorandum en met strikte orders hoe ze zich moest opstellen.

Trotski had van niemand een opdracht gekregen; hij kwam als het ware als particulier. Een protocol is er niet gepubliceerd, of misschien is het verloren gegaan.

Daardoor waren de geschiedschrijvers aangewezen op de (bewaard gebleven) rapporten van de Ochrana-spionnen.[41] Maar de gebeurtenissen die elkaar plotseling met grote snelheid opvolgden, deden alle onderhandelingen over de verzoening in het honderd lopen, want in het Bureau van de Tweede Internationale stond de barometer vanaf 24 juli 1914 op storm. De dag tevoren had Oostenrijk om 18 uur in Belgrado een voor achtenveertig uren geldend ultimatum laten overhandigen, waarin het volgende werd geëist: stopzetting van alle propaganda en van alle acties tegen het Oostenrijks-Hongaarse rijksgebied, en een gerechtelijk onderzoek tegen de eventueel in Servië verblijvende daders van de moord – op 28 juni 1914 in Sarajevo (toen nog Oostenrijks grondgebied) – op de Oostenrijkse troonopvolger Franz Ferdinand. De eis dat aan het onderzoek Oostenrijkse ambtenaren moesten meewerken, kwam neer op een aantasting van de soevereine rechten van Servië.

Niet bekend was in Brussel het feit dat deze moord het werk was van de Servische kolonel en hoofd van de geheime dienst Dragoetin Dmitrijevic, die op voorhand de Russische militaire attaché in Belgrado, kapitein Artamanov, op de hoogte had gebracht zonder dat deze of de Russische regering in St.-Petersburg verzet had aangetekend. Evenmin was hun bekend dat een op 25 juli bijeengeroepen vergadering van de kroonraad beslist had ‘Servië te steunen, ook indien men daarvoor zou moeten mobiliseren.’

Hoewel Servië bereid was het Oostenrijkse ultimatum met slechts weinig voorbehoud te accepteren, verliet de ambassadeur van de Donaumonarchie op bevel van zijn regering het land, en op 28 juli verklaarde Wenen de oorlog. Weliswaar had iedereen iets dergelijks al verwacht, maar tegelijkertijd had men gehoopt dat het dreigende onweer zou overtrekken. Daardoor sloeg het nieuws van de oorlogsverklaring in alle hoofdsteden in als een bom. Het Bureau van de Tweede Internationale riep voor de 29ste juli een plenaire zitting bijeen; in 1907 en 1910 was er in Kopenhagen immers besloten ‘als er ooit oorlogsgevaar dreigde, onmiddellijk de nodige stappen te ondernemen om tussen de arbeiderspartijen van de betrokken landen tot een akkoord te komen over een gemeenschappelijk initiatief ter voorkoming van de oorlog’.

De partijen van alle landen gaven gehoor aan de oproep en iedere trein bracht weer nieuwe afgevaardigden naar Brussel. Enkele afgevaardigden, onder wie Rosa Luxemburg, bevonden zich nog in de Belgische hoofdstad, omdat ze daar midden juli hadden deelgenomen aan de zitting van het Bureau die gewijd was aan de SDAPR.

Sinds de dood van Bebel het jaar tevoren, was de Franse socialist Jean Jaurès de grote leider van de Tweede Internationale. Maar ook Victor Adler had een stem in het kapittel. Wat hij op die 29ste juli zegde, maakte op de afgevaardigden een verpletterende indruk: ‘De Partij (SP van Oostenrijk-Hongarije) is machteloos. Ik zou het Bureau beliegen als ik iets anders zou zeggen. Er wordt in de straten gedemonstreerd vóór de oorlog.’ Dientengevolge was het resultaat van de zitting mager; er werd alleen beslist de bijeenkomst van de Tweede Internationale, die voor 2 augustus in Wenen was gepland, reeds op 9 augustus in Parijs samen te roepen en er een duidelijke demonstratie tegen de oorlog van te maken. Een resolutie riep de arbeiders van alle landen op zich met onverminderde kracht te verzetten tegen de oorlog die Europa bedreigde. De enige suggestie die in deze situatie zin zou hebben gehad, zou hebben bestaan in het voorstel dat de arbeiders van alle landen – ook van de landen die waarschijnlijk neutraal zouden blijven – er zich toe zouden verbinden de algemene staking af te kondigen; maar die suggestie werd niet gedaan.

De massavergadering op de avond van dezelfde dag in het Koninklijk Circus vond plaats in een sfeer van euforie. De arbeiders van Brussel stonden bij duizenden voor de deuren omdat er binnen geen plaats meer te vinden was. Na de Belg Emile Vandervelde en de Duitser Hugo Haase sprak dee grote Jean Jaurès, die het publiek in een stormachtige geestdrift wist mee te slepen. De ovaties duurden minutenlang toen bij zei: ‘Wij Fransen, hebben de plicht te blijven eisen dat de Franse regering krachtdadig met de Russische gaat praten om te bereiken dat Rusland zich buiten het conflict houdt; lukt dat niet, dan is het onze plicht te zeggen: “Wij kennen slechts één verdrag, het verdrag dat ons aan de mensheid bindt”.’ Maar concrete voorstellen deed ook hij niet.

Terwijl hij aan het spreken was, was Rosa Luxemburg op de tribune verschenen. Lang bleef ze daar staan, terwijl ze naar de geestdriftige mensenmassa keek. Haar gezicht leek versteend. Toen ze weer was gaan zitten, verborg ze haar hoofd in haar handen. Er was aangekondigd dat ze het woord zou voeren, maar ze weigerde te spreken, ook toen Jan Jaurès zich persoonlijk tot haar wendde met de woorden: ‘Staat u mij toe deze moedige vrouw te begroeten, Rosa Luxemburg, die het hart van het Duitse proletariaat met de vlam van haar gedachten vult.’ Was ze werkelijk hees, zoals ze zei? Of voelde zij reeds dat alles wat men tot dan toe tegen de oorlog had gedaan, tevergeefs was geweest?

Twee dagen later, bijna op hetzelfde uur, werd Jean Jaurès in Parijs vermoord. ‘Zo bleef hem de schande bespaard’, de oorlogskredieten te moeten goedkeuren. Emile Vandervelde trad in 1916 toe tot het Belgische kabinet en legde voor zijn koning de eed af, en Hugo Haase las in de Rijksdag de memorie van toelichting voor, op grond waarvan zijn partij de oorlogskredieten zou goedkeuren. De Internationale was een farce geworden.

Trotski was nog één keer naar Wenen teruggekeerd. Op de middag van de 15de augustus begaf bij zich, waarschijnlijk in het gezelschap van een leeftijdgenoot, de Oostenrijkse socialist Friedrich Adler, naar Geyer, de chef van de politieke politie; deze gaf hem de raad nog dezelfde dag te vertrekken. Het gezin nam toen de nachttrein naar Zwitserland.

Trotski bleef aanvankelijk in Zürich, en nam daar contact op met de sociaaldemocratische partij en de vakbonden, waarvan hij materiële hulp nodig had. Lenin ontmoette hij niet en voor zover bekend had hij ook geen schriftelijk contact met hem.

Alleen Karl Radek (van wie Lenin later, zoals we nog zullen zien, graag als brievenbesteller en -schrijver gebruik maakte) had met Trotski een onderhoud – of dat in opdracht van Lenin gebeurde, is niet bekend, maar erg waarschijnlijk is het niet.

De Zwitserse socialist F. Brupbacher beschreef jaren later in zijn boek 60 Jahre Ketzer welke invloed indertijd van Trotski uitging: ‘Met de aankomst van Trotski ... keerde in de arbeidersbeweging, althans in een deel ervan, het leven terug. Hij bracht het geloof terug ... dat uit deze oorlog de revolutie zou ontstaan ... Dat waren bij Trotski geen holle woorden, hij sprak daarmee zijn diepste overtuiging uit.’

Slechts twee maanden bleef hij in Zürich. In deze korte tijd ontstond de brochure De oorlog en de Internationale, de eerste stellingname van een socialist die ondanks de ineenstorting van de Tweede Internationale trouw bleef aan de oude idealen. Behalve vele gemeenplaatsen, waarvan bleek – toen de oorlog uitbrak en zo lang duurde – dat het holle frasen waren, bevatte het vlugschrift ook een reeks verbluffende profetieën en raadgevingen; indien deze laatste waren opgevolgd, zouden ze de Tweede Wereldoorlog waarschijnlijk hebben voorkomen. In de inleiding schreef Trotski: De kern van de huidige oorlog is de opstand van de productiekrachten die het kapitalisme in het leven hebben geroepen, tegen de manier waarop ze door de soevereine staten worden uitgebuit ...

Alle beweringen als zou het huidige bloedige conflict een kwestie van nationale zelf verdediging zijn, berusten op huichelarij of blindheid. De objectieve zin van de oorlog bestaat daarentegen in de vernietiging, in naam van de wereldeconomie van de bestaande nationaal-economische centra ...

Voor het proletariaat kan het in de gegeven historische omstandigheden niet gaan om de verdediging van het overjarige nationale ‘vaderland’, dat de grootste hindernis voor de ontwikkeling van de economie is geworden, maar om de schepping van een veel machtiger vaderland met veel meer weerstandsvermogen, de republikeinse Verenigde Staten van Europa, als fundament voor de Verenigde Staten van de Wereld ...

Het merkwaardige van deze brochure was de formulering van algemene ‘oorlogsdoeleinden’, waarbij werd gesteld dat het de ‘plicht van alle socialisten’ moest zijn zich daarvoor in te zetten.

Geen contributies! Zelfbeschikkingsrecht voor ieder land! De Verenigde Staten van Europa – zonder monarchieën, zonder staande legers, zonder feodale regeringen, zonder geheime diplomatie!

De brochure De oorlog en de Internationale verscheen reeds in november 1914 in een Duitse vertaling, die in talrijke exemplaren zowel naar Oostenrijk-Hongarije als naar Duitsland werd gesmokkeld. De justitie zette op de verspreiding ervan ongewoon strenge straffen; naar Franse kranten wisten te melden, veroordeelde een Duits gerechtshof Trotski wegens majesteitsschennis tot verscheidene maanden gevangenis.

De Duitse sociaaldemocraten beschuldigden Trotski ervan dat hij zijn brochure had geschreven in opdracht van de Russische regering en haar bondgenoten, terwijl de socialisten in de geallieerden landen beweerden dat het vlugschrift niets anders was dan een poging om de Duitse ‘Sozialpatrioten’ wit te wassen. Plechanov, die tot de mensjewistische fractie van de SDAPR behoorde, veroordeelde Trotski’s brochure in alle opzichten; hij verdedigde de stelling dat niet de Romanovs maar de Hohenzollern en de Habsburgers de vijanden van de vooruitgang en het socialisme waren. Alleen Martov vond woorden van erkenning. Zoals reeds tevoren tijdens de twee Balkanoorlogen, benoemde de liberale krant Kievskaja Mysl Trotski ook nu tot haar correspondent in Parijs. Hij ging des te liever naar de Franse hoofdstad omdat Martov daar het Russische dagblad Golos (Stem) uitgaf, dat tegen de oorlog gekant was. Zelfs Lenin zag de betekenis van dit blad in en verklaarde: ‘De Parijse Golos is op dit moment de beste socialistische krant van Europa. Hoe vaker en hoe sterker ik me van Martov distantieer, des te categorischer moet ik zeggen dat hij precies doet wat een sociaaldemocraat zou moeten doen’.

Op 19 november 1914 kwam Trotski in Parijs aan. Zijn gezin volgde hem pas enkele maanden later. Hij werkte tot hij op de rand van de totale lichamelijke uitputting stond. Behalve artikelen voor de krant in Kiev schreef hij talrijke (niet bezoldigde) bijdragen voor de Golos, waarvan de publicatie echter reeds half januari 1915 moest worden stopgezet; de censuur maakte het onmogelijk de krant verder te laten verschijnen. Ter vervanging verscheen zes weken later Nasje Slovo (Ons Woord), een bescheiden krantje met twee, maximum vier bladzijden per nummer. Niemand ontving een honorarium, zelfs de zetters moesten vaak maanden op hun loon wachten. De aanvankelijke godsvrede tussen de uitgever Martov en Trotski veranderde in de loop van het jaar 1915 in open vijandschap zonder dat Trotski de weg naar de bolsjewieken had gevonden. Een tijdlang zag het er zelfs naar uit dat de kloof tussen hem en Lenin nog zou verbreden; dat was vooral het geval op de ‘conferentie van Zimmerwald’, die op 5 september 1915 in het kleine dorp bij Bern bijeenkwam op initiatief van de Italiaanse socialist Ordino Morgari – een initiatief dat het resultaat was van de door Angelika Balabanova in het Italiaans vertaalde boeken van Trotski.

Onmiddellijk nadat Italië zich in mei 1915 in de oorlog had gemengd, had Morgari getracht eerst de eerst de Britse en Franse, dus de geallieerde socialisten, voor een conferentie te interesseren. Op een vergadering in Bern, op 11 juli, waaraan ook Lenin deelnam, werd besloten uit alle landen zoveel mogelijk socialisten die nog altijd internationalistisch dachten, uit te nodigen op een conferentie in Zimmerwald, in het Berner Oberland. Op 5 september 1915 reden in vier door paarden getrokken janpleziers achtendertig afgevaardigden uit elf landen Bern uit. Aan een bocht in de weg wees Trotski naar de andere drie omnibuskoetsen en riep: Een halve eeuw na de stichting van de Eerste Internationale volstaan vier wagens om er alle internationalisten in onder te brengen.

Lenin, die tegen de aanvaarding van Trotski als afgevaardigde had gestemd, vormde volgens het beproefde procedé onmiddellijk een ‘fractie’ van acht ‘linksen’. Trotski vroeg hij niet om tot deze groep toe te treden, hoewel hij de eerste was geweest, die de vlag van het internationalisme weer had opgenomen. Of werd hij misschien juist om die reden niet gevraagd? ‘Links’ kwam voor de dag met een door Lenin opgesteld manifest, waarvan de formulering onmiddellijk aanleiding gaf tot betwisting door de verschillende groepen. In dat manifest stond onder andere het volgende: ‘Alle sociaaldemocratische afgevaardigden moeten tegen de oorlogskredieten stemmen en de socialistische ministers (in België en Frankrijk) moeten uit de regering treden. De socialisten hebben de plicht het kapitalistische en antisocialistische karakter van de oorlog op de tribunes van de parlementen en in de kolommen van de legale en illegale pers aan de kaak te stellen. Alle volksbewegingen die zijn ontstaan als gevolg van de ellende en het bloedvergieten, moeten in straatbetogingen tegen de regeringen worden veranderd, en in de loopgraven moet er propaganda worden gevoerd voor de internationale verbroedering.’ Reeds tijdens de voorbereidende besprekingen in Bern hadden sommige afgevaardigden Lenin erop gewezen dat, indien zij een dergelijke radicale oproep ondertekenden, zij het gevaar liepen ter dood te worden veroordeeld, terwijl hij toch maar veilig in Zwitserland zat. Ook in Zimmerwald rees bij de meeste afgevaardigden protest. Georg Ledebour, die uit Berlijn was gekozen, riep Lenin toe: ‘Het is maar al te gemakkelijk revolutionaire oproepen tot de massa’s te richten nadat men zelf naar het buitenland is gevlucht.’ Dit verwijt was raak, nog meer dan Ledebour kan hebben vermoed.

De leider van de bolsjewieken heeft zich inderdaad nooit zelf aan het gevaar blootgesteld, in tegenstelling met Trotski, die reeds in 1905 blijk had gegeven van moed en dat in 1917 opnieuw zou doen.

De conferentie dreigde uiteen te spatten, en even zag het er zelfs naar uit dat het tot handtastelijkheden zou komen; tenslotte ging men als vijanden mt elkaar. ’s Anderendaags diende Trotski een ontwerp van een manifest in. Er werd een zevenkoppige redactiecommissie aangesteld, die het ontwerp moest bewerken. Van die commissie maakte ook Lenin deel uit. Maar ook met zijn voortdurend vitten en bezwaren opperen lukte het hem niet de grootste conceptie van het geheel te bederven, dat als het ‘Manifest van Zimmerwald’ wereldberoemd zou worden. Terloops weze hier opgemerkt dat de huidige Sovjet-Russische geschiedenis boeken zwijgen over Trotski’s essentiële medewerking aan het manifest en dat ze zelfs vaak niet eens zijn naam vermelden bij de deelnemers aan de conferentie.

Toen de voltallige vergadering stemde over de vraag of men het manifest wel of niet moest aanvaarden, gaf uiteindelijk ook Lenin zijn goedkeuring, hoewel met voorbehoud. Hij voelde wel dat, als hij het manifest ronduit zou afwijzen, hij nog sterker geïsoleerd zou raken dan tot dan toe al het geval was. In het manifest staat onder andere het volgende:

Proletariërs van Europa!

Reeds meer dan een jaar duurt de oorlog. Miljoenen lijken bedekken de slagvelden. Miljoenen mensen zijn voor hun hele leven kreupel gemaakt. Europa lijkt op een gigantisch abattoir voor mensen. Onze cultuur, die het werk is van vele generaties, is gedoemd volledig te gronde te gaan. De meest wilde barbaarsheid viert vandaag triomf over alles wat tot nu toe de trots van de mensheid was. Wat ook de waarheid mag zijn over de directe verantwoording van de oorlog – één zaak staat vast: de oorlog die deze chaos heeft veroorzaakt, is het gevolg van het imperialisme, van het feit dat de kapitalistische klasse in ieder land er naar streeft haar honger naar winst te stillen door uitbuiting van de menselijke arbeid en van de natuurlijke rijkdommen van de hele aarde ... Arbeiders! Uitgebuit, beroofd van alle rechten, geminacht noemde men u toen de oorlog uitbrak; toen het erop aankwam u naar de slachtbank te leiden en u de dood in te jagen, ‘waren jullie’ broeders en kameraden. En nu, nu het militarisme u kreupel maakt, u verminkt, u vernedert en vernietigt, nu eisen de heersende klassen van u dat gij uw belangen, uw doelstellingen, uw idealen prijsgeeft, in één woord: uw slaafse onderwerping aan de godsvrede ...

In deze onduldbare situatie zijn wij bijeengekomen, wij, de vertegenwoordigers van de socialistische partijen, vakbonden en minderheden, wij Duitsers, Fransen, Italianen, Russen, Polen, Letten, Roemenen, Bulgaren, Zweden, Noren, Nederlanders en Zwitsers, wij zijn bijeengekomen, niet op grond van de nationale solidariteit met de uitbuitersklasse maar op grond van de internationale solidariteit met het proletariaat en van de klassestrijd, wij zijn bijeengekomen om de gebroken draden van de internationale betrekkingen weer aaneen te knopen en om de arbeidersklasse op te roepen tot zelfbezinning en tot de strijd voor de vrede ... Het komt er op aan opnieuw met alle macht naar de vrede naar te streven, naar een vrede zonder annexaties en herstelbetalingen. Een dergelijke vrede is echter alleen mogelijk indien iedere gedachte aan een schending van de rechten en van de vrijheden der volkeren wordt veroordeeld. De bezetting van hele landen mag er evenmin als de bezetting van landsgedeelten toe leiden dat die gebieden met geweld worden ingelijfd. Geen annexatie, openlijk of gecamoufleerd, en ook geen economische annexatie onder dwang, die door de beroving van politieke rechten alleen maar nog ondraaglijker wordt. Het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren moet de onaantastbare grondregel zijn bij de regeling van de internationale betrekkingen. Proletariërs! Sedert het uitbreken van de oorlog hebt gij uw energie, uw moed, uw uithoudingsvermogen in dienst gesteld van de heersende klasse. Nu gaat het erom op te komen voor uw eigen zaak, de onverbiddelijke proletarische klassenstrijd te beginnen voor de heilige doelstellingen van het socialisme, voor de bevrijding van de onderdrukte volkeren en van de verknechte klassen ... Arbeiders en arbeidsters! Moeders en vaders! Weduwen en wezen! Gewonden en kreupelen! U allen die aan de oorlog en door de oorlog lijdt, u roepen wij toe: Over de grenzen, over de dampende slagvelden, over de verwoeste steden en dorpen heen: Proletariërs aller landen, verenigt u![43]

Bij de namen op dit manifest stond ook die van Lenin. En toch was en bleef hij ook de volgende jaren geïsoleerd. Dit ‘erbuiten-staan’ moet hem diep gekrenkt hebben. Uit iedere zin van wat hij spoedig daarna over Trotski schreef, was zijn ergernis over de nederlaag die hij kort tevoren in Zimmerwald had geleden, duidelijk af te lezen: ‘Van zijn brochure De oorlog en de Internationale tot in zijn artikelen in Nasje Slovo beschouwt Trotski de leiders van het opportunisme en het opportunisme zelf in zekere zin als ‘slachtoffers van het regime’. Maar in de politiek geldt allesbehalve het principe: begrijpen betekent verontschuldigen. Op grond van Trotski’s geschriften komen wij tot de overtuiging dat zijn politieke gedragslijn erop gericht is het niet tot een volledige breuk met de socialistische chauvinisten en opportunisten te laten komen. De lessen van de oorlog hebben in dit opzicht Trotski niets bijgebracht. Hij blijft ‘trotskist ...

Uit de juiste en belangrijke stelling dat het lot van de Russische revolutie thans nog nauwer samenhangt met het lot van de wereldrevolutie van het proletariaat, trekken zij [de trotskisten] de absoluut verkeerde conclusie dat de tijd niet rijp is voor een burgerlijk-democratische revolutie in Rusland. In Rusland zou er geen burgerlijke democratie voorhanden zijn, de boeren zouden geen revolutionaire rol kunnen spelen, het Russische proletariaat zou moeten afwachten tot het samen met het proletariaat van andere landen in staat zou zijn de internationale revolutie te bewerkstelligen. Een nieuwe variatie op het oude trotskistische liedje! ... Reeds tien jaar geleden [1905] stelde de revolutionaire sociaaldemocratie zich de democratische revolutie in Rusland voor als voorspel tot de socialistische revolutie in het Westen. De ontwikkeling beeft een reuzenstap vooruit gezet ...’[40]

Deze zinnen waren van een ongeëvenaarde eerloosheid: ze zetten de zaken op hun kop of weerlegden iets wat Trotski nooit had gezegd; en wat hij wel had gezegd, legde Lenin bewust verkeerd uit. Het tegendeel was waar: Lenin was nu pas voorstander geworden van datgene wat Trotski reeds in 1905 had geëist en zich al die jaren telkens weer tot doel had gesteld. Enkele weken voor de conferentie van Zimmerwald, toen hij Trotski trachtte te lijmen voor medewerking aan zijn tijdschrift, dacht de leider van de bolsjewieken nog helemaal anders over de opsteller van het ‘Manifest’. Ongetwijfeld was hij intussen te weten gekomen dat het aanbod, dat hij op 4 mei 1915 door Radek had laten doen, Trotski nooit bereikt had: de brief werd door de censuur onderschept en verdween in de dossiers van de Franse vreemdelingenpolitie. Pas kortgeleden dook hij weer op. Vandaag berust hij in Sovjetarchieven, even onbereikbaar als toentertijd in Parijs. Voordat hij echter door Sovjetagenten werd afgekocht, konden er toch nog fotokopieën van gemaakt worden. Hier volgt de tekst, die voor zichzelf spreekt:

‘Beste kameraad Trotski!

Gisteren vertelden Lenin en Zinovjev mij het nieuws dat ze eerstdaags een revue gaan uitgeven. Ze moet in het buitenland verschijnen, 10 vel groot. Ze nodigen mij en u uit er onmiddellijk aan mede te werken. In het manifest van de redactie willen ze zich tot alle rev. [olutionaire] intern. [ationalisten] wenden met de oproep tot medewerking ondanks de organisatorische en andere verschillen.

Ik vroeg hen waarom ze Martov niet uitnodigen. Ze antwoordden: omdat hij geen strijd voert tegen Potressov: niet om redenen die met de fractievorming te maken hebben. Het bewijs: Kollontaj hebben ze uitgenodigd.

Ik vroeg hoe ze zich onze rol in het blad voorstellen, of ze de vrijheid van discussie garanderen: ze antwoordden: binnen het antipacifistische revolutionaire standpunt recht op discussie over afzonderlijke kwesties: de Ver.[enigde] St.[aten] van Europ.[a] enz. Het orgaan zou een strijdorgaan zijn ergo over de algemene en organisatorische koers is er geen discussie mogelijk.

Ik antwoordde hen dat ik mijn medewerking aan het blad niet als een persoonlijke aangelegenheid beschouw, dat ik eerst, uit politieke solidariteit en uit solidariteit met de ‘borba’, met u ruggespraak wil houden. Tegelijkertijd schrijf ik mijn Duitse en Hol.[landse] vrienden, wier medewerking ook wordt gevraagd, dat ze op onze beslissing wachten.

Nu ben ik van mening dat we alles moeten doen om een versplintering van de internationale krachten tegen te gaan. Wat kunnen we dan doen: ik heb een slechte kijk op de toestanden, weet weinig over de houding van Martov enz. Ingeval de scheuring niet te voorkomen is, voor wie kiezen (voorlopig neutraal blijven?) En als ik voor deze of gene ... kies, op welke voorwaarden? Dat zijn allemaal vragen waarop ik graag uw antwoord zou vernemen voordat ik zelf een beslissing neem. Verwacht per omgaande uw antwoord: wanneer schrijft u iets voor ons? Uw Radek.’

In de brief van Radek staat veel dat van Trotski had kunnen stammen: ‘... dat we alles moeten doen om een versplintering van de internationale krachten tegen te gaan ...’ of: ‘... de Verenigde Staten van Europa ...’ Maar we vragen ons af wat Lenin, die Radek vast opdracht had gegeven deze brief te schrijven, met zijn voorstel beoogde. Het kon zeker niet in zijn bedoeling hebben gelegen Trotski een tribune te bezorgen, want die had hij al in de Nasje Slovo, een blad dat door alle Russische emigranten werd gelezen. Wilde Lenin er misschien voor zorgen dat hij zelf een breed platform kreeg en wilde hij Trotski als een soort sierstuk gebruiken? Of hoopte hij deze keer de man die indertijd ‘de jonge Adler’ werd genoemd, nu te kunnen ‘kopen’, wat hem in 1905 en ook later niet was gelukt? Een andere vraag die meestal niet wordt gesteld, is nog veel belangrijker: waar haalde Lenin het geld vandaan om zo’n ‘revue’ uit te geven? In Bern waren er in die tijd maar weinig Russische emigranten die bereid zouden zijn geweest een tijdschrift in het Russisch te zetten, te drukken en te financieren. Lenin moet dus over bronnen van inkomsten hebben beschikt, die voor anderen niet toegankelijk waren: hoogstwaarschijnlijk was het geld afkomstig van de Duitse rijksregering, die het uitbetaalde aan de uit Estland stammende Alexander Eduard Kesküla.[45]

Na de conferentie van Zimmerwald, die reeds op 8 september 1915 beëindigd was, bezocht Lenin Parijs; naar deze reis wordt door Trotski slechts indirect verwezen.

In Mijn Leven schrijft hij: De bijkomstige meningsverschillen die mij in Zimmerwald nog van Lenin hadden gescheiden, werden in de eerstvolgende maanden volkomen uit de weg geruimd. Hoe en waar werden ze uit de weg geruimd? Door brieven? Of door persoonlijke gesprekken? Welk mysterie hangt rond Lenins verblijf in Parijs in september 1915? Wat heeft Lenin er hoegenaamd toegebracht naar de Franse hoofdstad te reizen, die in het tweede oorlogsjaar haar vroegere glans had verloren en waar de bureaucratie de emigrant het leven echt moeilijk maakte? En wie liep achter wie aan?

Om daarvoor een verklaring te vinden, moeten we ons in de positie van de twee revolutionairen indenken. Na Zimmerwald stond Trotski bij alle ‘internationalisten’ - en dat was het merendeel van de Russische emigranten – zeer hoog oog in aanzien; Lenin daarentegen was in Brussel, en een tweede keer in Zimmmerwald, in een geïsoleerde positie gedrongen. Zijn aanhangers kon je op de vingers van één hand tellen. Verdere opheldering geven twee op het eerste gezicht onschuldige brieven, die hun bestemming nooit hebben bereikt, en in mei 1915 door de censuur werden onderschept.

Blijkens de datum van het postmerk op de omslag werd de eerste in het Russisch gestelde brief op 30 september 1915 per huispost aangeboden. De vertaling van de twee brieven luidt als volgt:

Beste L.D.

Heb de Iljinski’s niet ontmoet en ben bij u aangelopen. Heb gisteren Kipir ontmoet. Een heel fatsoenlijke kerel en niet [onleesbaar]. Komen vrijdag[46] om 7.45 bij u. Ik moest hem uitnodigen voor het middageten, anders had ik pas na 9 uur kunnen komen.

Groeten aan u, Natalia Ivanovna en kinderen. Iljitsj.

Beste L.D.

Tegelijkertijd met uw brief ontving ik ook een brief van Pressem. Hij zal vandaag niet in Parijs zijn en vraagt de vergadering tot volgende week uit te stellen. Ik wil trachten hem te ontmoeten en zodra hij komt de vergadering met Morgari vandaag op dezelfde plaats en op het afgesproken uur te houden, d.w.z. vandaag om 8 1/2 u bij Mll. Sjestakovitsj[47], en wel alleen voor Russen. Aangenomen dat u en M. akkoord gaan, verwittig ik ook de anderen.

Druk u de hand. Iljitsj.

De toon van deze brieven is in krasse tegenspraak met die uitlating van Lenin vlak na de conferentie van Zimmerwald, waarbij hij Trotski uitschold voor ‘trotskist’, wie ‘de lessen van de oorlog ... niets bijgebracht’ hadden. Het tegendeel was waar: Trotski had uit de ineenstorting van de Tweede Internationale lering getrokken en hij had de stichting van een nieuwe Internationale geëist. Hij had ook in Zimmerwald een juister inzicht gehad in de toestand dan Lenin, en met zijn manifest had hij nieuwe doelstellingen geformuleerd.

Vele van Trotski’s belangrijkste eisen waren intussen programmapunten van de bolsjewieken geworden of zouden het nog worden vóór 1917. Maar dat kon Lenin niet beletten in 1917 nog te schrijven: ‘Zo’n zwijn is die Trotski – linkse frasen en blok vormen met rechts tegen links in Zim. [merwald]’.

In het licht van de twee hiervoor afgedrukte brieven en van de hartelijke toon die de schrijver in 1915 aansloeg, wordt het duidelijk wie in de herfst van 1915 contact zocht: Lenin, dat is een onbetwistbaar feit, ook al schreef Trotski in Mijn Leven bescheiden dat de ‘meningsverschillen’ in de jaren 1915 en 1916 waren ‘uit de weg geruimd’. Twintig jaar later vroeg de auteur van deze monografie in Parijs aan een Russische generaal: ‘Op welke militaire school is die Trotski eigenlijk geweest?’ Wel, de generalissimus van het Rode Leger, dat zijn bloedeigen schepping was, is geboren in de leeszaal van de Bibliothèque Nationale in Parijs en aan de ronde marmeren tafels van de kleine bistrots, waar hij de verlofgangers die van het front kwamen, uitvroeg; van hen kreeg hij nieuws over de loopgravenoorlog. Hoewel hij nooit toelating heeft gekregen om de voorste stellingen te bezoeken, behoorden zijn reportages in de Kievskaja Mysl tot de beste van de Eerste Wereldoorlog; als er niet de strijd tussen Trotski en Stalin was geweest, zouden die reportages vandaag gebundeld en in talrijke talen vertaald zijn en zouden ze in de bibliotheken van alle militaire scholen staan; meer dan één generaal zou intussen lering hebben getrokken uit de kleurrijke beschrijvingen.

De Nasje Slovo werd op 15 september 1916 verboden en de dag daarop kreeg Trotski, als gevolg van de pressie die door de Ochrana op de Franse autoriteiten was uitgeoefend, het bericht dat hij Frankrijk moest verlaten en zich ‘naar een land van zijn keuze’ moest begeven. Tegelijkertijd werd hem meegedeeld dat Italië en Engeland geweigerd hadden hem op hun grondgebied toe te laten en dat deze landen hem niet eens een doorreisvergunning wilden verlenen. Op 30 oktober 1906 werd Trotski afgehaald door twee politiemannen, die hem naar het station brachten en hem op de sneltrein naar Irun zetten. De beambten van de Sûreté die hem vergezelden, brachten hem tot aan de Spaanse grens en vertelden hem dat hij de tram naar San Sebastian kon nemen.

Hij geraakte tot in Madrid, maar ook hier ondervond hij hoe lang de arm van de Ochrana was; na een verblijf van tien dagen werd hij gearresteerd en naar de prefectuur gebracht. Nog drie dagen later werd hij naar Cadiz getransporteerd, waar hij moest inschepen op een stoomschip dat klaar lag om naar Havanna te vertrekken. Trotski weigerde aan boord te gaan en trachtte overal waar hij kon hulp te vinden. Hij mocht voorlopig blijven en verder Spaans leren; deze kennis van het Spaans zou hem twintig jaar later van groot nut blijken te zijn. Intussen waren ook zijn vrouw Natalia Sedova en haar twee zonen gearriveerd. Pas op 25 december 1916 deed zich de mogelijkheid voor een passage naar New York te boeken. Samen met zijn gezin ging hij in Barcelona aan boord. Toen het schip door de Straat van Gibraltar voer, schreef hij aan zijn vriend Alfred Rosmer: ‘Dit is de laatste keer dat ik het oude canaille Europa een blik toewerp.’ Maar na zijn aankomst in New York op 13 januari 1917 was zijn woede bedaard. In een artikel voor de aldaar verschijnende Novy Mir schreef hij: Met een diep geloof in de nakende revolutie heb ik het met bloed bedekte Europa verlaten. En zonder enige ‘democratische’ illusie heb ik voet aan wal gezet in deze sterk verouderde Nieuwe Wereld.

Toen begin maart 1917 in New York het bericht bekend werd dat er in Rusland een revolutie was uitgebroken en dat er op 12 maart een Voorlopige Regering was gevormd, bereidde Trotski zich onmiddellijk voor op zijn terugkeer naar Rusland. Op 17 maart 1917 scheepten Trotski, Natalia Sedova, de twee kinderen en een kleine groep emigranten in op het Noorse stoomschip Christianiafjord met bestemming Europa. Voor de eerste keer in zijn leven reisde Lev Davidovitsj met een eigen, niet vervalste of ‘bewerkte’ pas, die hem door het Russische consulaat-generaal in New York was uitgereikt; hij was ook in het bezit van een Brits doorreisvisum. Maar in Halifax (Canada) werd hij met zijn gezin op 3 april door de Britse havenpolitie met geweld van boord gehaald, hoewel hij zich volgens het internationale recht op Noorse bodem bevond. Na een golf van protestvergaderingen vonden de Britten het echter geraadzamer Trotski verder te laten reizen.

Hartelijk uitgeleide gedaan door de 800 Duitse krijgsgevangenen van het kamp Amhurst, met wie hij intussen goede contacten had gelegd, scheepte hij op 29 april onder de klanken van de Internationale opnieuw in. Na een zeereis van twee weken met een Deens stoomschip bereikte hij de havenstad Esjberg, op de Atlantische kust van Jutland. Zonder verder oponthoud stapte hij daar op de trein en reisde via Zweden en Finland door naar Petrograd.[48]

_______________
[41] Balabanova, t.a.p., p. 61. De Malinovski over wie het daar gaat, was een agent van de Ochrana, die zelfs in de Doema kwam als afgevaardigde van de bolsjewistische fractie. Over hem schrijft Louis Fischer in zijn biografie van Lenin (Keulen 1964) op p. 108 e.v. het volgende: ‘Malinovski klom uit de laagste rangen van de partij snel naar de top. Op Lenins verzoek werd hij aangewezen als lid van de twaalfkoppige delegatie op de conferentie van Praag in 1912, die de leiding van de partij aan zich trok en de verzoening definitief onmogelijk maakte. Op deze conferentie werd Roman Malinovski gekozen in het zeven leden tellende bolsjewistische Centraal Comité, waarin hij zijn invloed sterk liet gelden. In 1912 slaagden de bolsjewieken erin hem als een van hun zes afgevaardigden in de vierde rijksdoema binnen te loodsen ... Op 8 mei 1914 legde Malinovski zijn mandaat in de Doema neer en reisde naar Duitsland, zonder Krakau aan te doen. Nu kwam aan het licht dat hij gedurende de hele periode, aanvankelijk in de laagste rangen en daarna in de hoogste leiding van de bolsjewistische partij, een agent was geweest van de tsaristische politie, die hij op de hoogte had gehouden van de activiteiten en schriftelijke verklaringen van Lenin. Malinovski was altijd voorstander geweest van het extremisme en van de splitsing tussen bolsjewieken aan de ene kant en de mensjewieken (de ‘liquidateurs’) aan de andere kant. Aangezien Lenin die politiek goedkeurde, tolereerde hij ook Malinovski. Ook de tsaristische politie billijkte deze politiek omdat ze de subversieve beweging verzwakte ... Wilde Malinovski bij zijn terugkeer naar Rusland in het jaar 1918 zich gewoon op genade of ongenade aan Lenin overleveren? Hij was gedurende de Eerste Wereldoorlog in Duitsland als buitenlander uit een vijandige staat geïnterneerd geweest. Lenin en Kroepskaja ... stuurden hem ... voedsel en kleren ... Heeft Malinovski daarom in 1918 verwacht dat Lenin hem vriendelijk zou ontvangen? Tijdens het proces beweerde Malinovski dat Lenin weet moest hebben gehad van zijn, Malinovski’s politieopdracht, en hij vroeg dat hij met Lenin zou worden geconfronteerd. De bolsjewistische leider kwam niet opdagen. Het is moeilijk definitieve conclusies uit deze feiten te trekken. Het kan niet meer worden ontkend dat Lenin en de bolsjewieken tijdens de oorlog belangrijke geldsommen van de Duitse regering hebben ontvangen: minstens 50 miljoen mark; maar dat maakte hem nog niet tot een ‘agent’ van de Duitse regering. Bij Stalin daarentegen kan worden aangetoond dat hij directe contacten onderhield met de Ochrana: ’... opnieuw was alleen het politiedepartement met zijn onuitputtelijke geldbronnen in staat hem op een dergelijke manier te helpen. Alleen de Ochrana kon men het reisgeld (van Georgië naar Tammersfors in december 1905 voor de eerste partijconferentie) laten beschikken, hem op staande voet een valse pas bezorgen en er ook voor zorgen dat hij negentien controleposten kon passeren. Zo reisden Stalin en de “arbeider” Telia met de hulp van de Ochrana naar Tammersfors (in Finland).’ S. Edward Ellis Smith, Der junge Stalin. München 1969, p. 153.
[42] Bulgarije; Duitsland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Polen, Roemenië, Rusland, Zweden, Zwitserland en Hongarije.
[43] Angelika Balabanova, Die Internationale und der Weltkrieg, Leipzig 1928, p. 17 e.v.
[44] Müller, t.a.p., p. 108 e.v.
[45] Volgens Werner Hahlweg (Lenins Rückkehr nach Russland 1917. Leiden 1957, p. 8-10, 39-41 en 43) nam de Duitse gezant in Berlijn, Freiherr Gisberg van Romberg, reeds in september 1914 via zijn vertrouwensman, de Est Alexander Eduard Kesküla, contact op met ‘Russische revolutionairen’. Volgens Fritz Fischer (Griff nach der Weltmacht. Düsseldorf 1964, p. 182) gaf de Duitse rijksregering ’40, subsidair 80 miljoen mark uit voor het propageren van de Duitse politiek in Rusland’, die voor het overgrote deel in de kas van de bolsjewieken terechtkwamen. Dat wordt ook beweerd door Stefan Possony, Jahrhundert des Aufruhrs, München 1956, p. 85) en David Schub (Lenin, Wiesbaden 1962).
[46] Het is niet bekend over wie het hier gaat. Het is mogelijk dat Iljinski, Kipir, Pressem en Sjestakovitsj schuilnamen zijn.
[47] Waarschijnlijk 1 oktober 1915.
[48] Tijdens zijn terugreis ontmoette Trotski op de trein in Finland de Belgische socialisten Vandervelde en de Man. Aan die toevallige ontmoeting wijdt hij in Mijn Leven de volgende paragraaf: ‘In Finland zat ik toevallig in dezelfde trein met Vandervelde en de Man, die naar Petrograd reisden. “Herkent u ons?” vroeg de Man. “Ja”, antwoordde ik, “al zijn de mensen in de oorlog erg veranderd”. Met deze niet zeer beleefde toespeling eindigde ons gesprek. In zijn jeugd trachtte de Man marxist te zijn en heeft hij Vandervelde goed bestreden. Gedurende de oorlog liquideerde hij politiek de dweperij uit zijn jeugd, na de oorlog deed hij dat theoretisch. Hij werd eenvoudig een agent van zijn regering, meer niet. Wat Vandervelde betreft (...) Voorzitter werd hij alleen omdat men noch een Duitser noch een Fransman kon kiezen. Als theoreticus was Vandervelde slechts een compilator. Hij manoeuvreerde tussen de geestelijke stromingen van het socialisme zoals zijn land tussen de grote mogendheden. Bij de Russische marxisten heeft zijn woord nooit gezag gehad. Als spreker verhief hij zich nooit boven het middelmatige. In de oorlog verwisselde hij de post van voorzitter van de Internationale voor het ambt van koninklijk minister. In mijn Parijse krant heb ik een onverbiddelijke strijd tegen hem gevoerd. Als antwoord daarop nodigde Vandervelde de Russische revolutionairen uit, zich met het tsarisme te verzoenen. Nu was hij op weg om de Russische revolutie uit te nodigen, in de rangen van de geallieerden de plaats van het Russisch tsarisme in te nemen. Wij hadden elkaar niets te zeggen.’ Tijdens de uitbundige ontvangst die men hem in het station van Petrograd bereidde, ving Trotski op het perron nog even een glimp op van Vandervelde en de Man: ‘Ze hielden zich opzettelijk achteraf, ze waagden het niet zich in de menigte te begeven. De nieuwe minister-socialisten hadden hun Belgische collega’s geen ontvangst bereid. De rol die Vandervelde pas onlangs had gespeeld, lag ieder nog te vers in het geheugen.’ (Mijn Leven, Ned. vertaling Amsterdam 1930, p. 249-251).