Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

Trotski keert terug naar Petrograd

Toen Trotski in de voormiddag van de 17de mei aankwam in het Finse station van Petrograd, werd hij reeds op het perron verwelkomd door een grote menigte, die hem op de schouders naar buiten droeg. Op het plein voor het station wachtten duizenden mensen met talloze rode vlaggen. Ik zag het opgewonden gezicht van mijn vrouw en het bleke, ontdane gezicht van de kinderen, die niet wisten ... wat er gebeurde, schreef hij later in Mijn Leven. Na de onvermijdelijke toespraken moest ook Trotski het woord nemen. Zoals verwacht en zoals Miljoekov, minister van Buitenlandse Zaken in de Voorlopige Regering, had gevreesd, riep hij op tot de ‘tweede revolutie’.

Na Lenin, die precies een maand tevoren in de Russische hoofdstad was aangekomen, werd Trotski een tweede vijand waarmee het nieuwe regime kreeg af te rekenen; over het gevaar dat van hem uitging, maakte men zich in de schoot van de Voorlopige Regering geen illusies, hoewel geen van de ministers echt kon overzien hoe groot dat gevaar was. Door de komst van Trotski had de ‘tweede revolutie’ zich immers verzekerd van de diensten van een militair genie; met zijn maatregelen zorgde Trotski er niet alleen voor dat de staatsgreep van de bolsjewieken een succes werd, maar hij stelde ook de overwinning in de driejarige burgeroorlog veilig. Danton en La Fayette, Garibaldi en Washington en zelfs Cromwell kunnen de vergelijking met hem niet doorstaan. Hoewel afgevaardigden van de bolsjewistische fractie hem hadden begroet, bekeek men hem in de partij – naar Angelika Balabanova rapporteerde – met een wantrouwend oog, om maar helemaal te zwijgen van het wantrouwen dat de mensjewieken tegen hem koesterden. Trotski zal wel reeds in de eerste uren na zijn aankomst gevoeld hebben wat het betekende deze keer niet als eerste maar als laatste te zijn thuisgekomen. Dat besef is waarschijnlijk de oorzaak geweest van zijn koortsachtig gedrag van de eerste dagen. Nadat hij zijn gezin met enige moeite in een hotel had ondergebracht, haastte hij zich naar het Smolny Instituut[49], waar de Sovjet van Petrograd zijn nieuw hoofdkwartier had gevestigd.

De ontvangst was verrassend koel. Voorzitter Tsjeidse begroette hem weliswaar met waarderende woorden, maar het Uitvoerend Comité nam hem slechts met adviserende bevoegdheid in zijn rangen op – in het licht van de rol die Trotski twaalf jaar tevoren had gespeeld, was dat een nauwelijks verholen afwijzing. De lidkaart, de kop thee en de snede roggebrood die hij kreeg – een vriendelijke attentie, rekening houdend met de voedselschaarste die in de hoofdstad heerste – konden dat niet doen vergeten. Maar hij was verstandig genoeg om niet te protesteren maar te vertrouwen op zijn redenaarstalent en op het verdere verloop van de gebeurtenissen, die hem ook deze keer naar de top zouden voeren.

Het nieuws van zijn terugkeer verspreidde zicht als een lopend vuurtje door de stad en onmiddellijk schaarde een hele reeks belangrijke figuren zich aan zijn zijde; het waren merendeels aanhangers van de in 1913 gestichte ‘Mesjrayonka’ (Intergewestelijke organisatie), een vereniging van revolutionairen die niet tot de mensjewieken of de bolsjewieken behoorden, en die door Trotski vanuit het buitenland journalistisch en ideologisch gesteund waren. Tijdens een ontvangst op 20 (7) mei vierden ze geestdriftig zijn thuiskomst: ze haalden hem in als één van de hunnen en zelfs als hun leider.

Er was één afwezige: Lenin, die nochtans was uitgenodigd. Pas drie dagen later ontmoetten ze elkaar.[50] Lenin bood Trotski een leidende functie aan in het CC of in de Pravda (die onder leiding van Stalin stond) op voorwaarde dat hij zich met zijn groep (de ‘Mesjrayonka’) bij de bolsjewieken zou aansluiten.

Trotski weigerde de uitgestoken hand, hoewel er tussen de twee revolutionairen geen tegenstellingen meer bestonden; vrienden hadden Trotski immers zeker al verteld dat Lenin intussen zijn (Trotski’s) opvattingen was bijgetreden en zich ook akkoord had verklaard met zijn ideeën over de te volgen tactiek.

Over het verloop van de conferentie op 23 mei verstrekte Deutscher verdere gegevens aan de hand van de nog voorhanden zijnde notities van Lenin: ‘Wij beschikken slechts over fragmentarische maar zeer verhelderende aantekeningen, die Lenin voor eigen gebruik tijdens deze conferentie heeft gemaakt.’ Trotski herhaalde wat hij al had gezegd tijdens de ontvangst te zijner ere: dat hij zijn vroeger standpunt had opgegeven, dat hij zich niet meer bekreunde om de eenheid tussen bolsjewieken en mensjewieken en dat alleen degenen die radicaal met het socialistisch patriottisme hadden gebroken, nu samen moesten opstappen onder de vlag van een nieuwe Internationale. Toen heeft hij blijkbaar de vraag gesteld of Lenin nog altijd geloofde dat de Russische revolutie een louter burgerlijk karakter had en dat het resultaat ‘een democratische dictatuur van het proletariaat en de boerenstand’ zou zijn.

Het is nauwelijks te geloven dat het gesprek is verlopen zoals Lenin het ‘fragmentarisch’ heeft vastgelegd aan de hand van notities die hij waarschijnlijk voor het CC van de bolsjewieken heeft gemaakt. (Trotski gaat in Mijn Leven op deze ontmoeting niet in.)

De grote discussie die tussen de twee revolutionairen klaarheid heeft geschapen, had inderdaad reeds in de herfst van 1915 in Parijs plaatsgevonden: anders zou het nauwelijks te begrijpen zijn dat Lenin Trotski aanbood lid te worden van het CC van de bolsjewieken. Anderzijds was er Lenin veel aan gelegen de situatie zo te kunnen voorstellen alsof Trotski zijn ideeën had overgenomen, terwijl deze nochtans in september 1914 in zijn brochure De oorlog en de Internationale als eerste de nieuwe doelstellingen had geformuleerd, de stichting van een nieuwe Internationale had geëist en het zelfs al in 1915 voor mogelijk had gehouden dat de socialisten bij een revolutie een leidende rol zouden spelen. Maar toen men Lenin vroeg waarom Trotski geen lid wilde worden van de bolsjewistische groep, luidde het antwoord: ‘Eerzucht, eerzucht en nog eens eerzucht!’[51]

Geloofde hij dat echt? Of was hij bang dat Trotski’s ‘revolutionaire groep officieren zonder soldaten’ (de ‘Mesjrayonka’) even snel terrein zou winnen als de bolsjewieken?

In januari 1915 telden ze in heel Rusland slechts ongeveer 23.000 aanhangers; in de eerste weken van mei sprak men van 80.000 en op het Zesde Partijcongres in augustus reeds van 200.000 aanhangers. Toen hij weigerde lid te worden van de bolsjewistische fractie, heeft Trotski er waarschijnlijk op gerekend dat hij snel ‘massa’s’ achter zich zou krijgen; dat is alleen al uit zijn fysieke activiteit af te leiden. Hij haastte zich van de ene vergadering naar de andere en vaak hield hij op één dag acht toespraken.

Iedere keer scheen het mij toe dat ik niet meer opgewassen zou zijn tegen deze nieuwe vergadering. Maar de een of andere zenuwreserve ontsloot zich en ik sprak één, twee uur lang, en tijdens mijn toespraak verzamelde zich rond mij een dichte kring van delegaties uit fabrieken of districten. Zij vertelden dat op drie, vijf andere plaatsen duizenden arbeiders wachtten ... (Uit: Mijn Leven).

Dat was geen eigen lof. Tijdgenoten hebben in hun memoires hetzelfde verteld, ook over de regelmatige vergaderingen in het Circus Modern. Uit Trotski’s beschrijving van zo’n meeting blijkt eens te meer welk voortreffelijk journalist hij was: onder het lezen van deze passus in zijn boek krijgt men de indruk dat men er zelf bij is geweest. Daar ontmoette hij zelfs af en toe zijn twee dochters uit zijn eerste huwelijk. Uit het Circus te komen, was nog moeilijker dan er in te geraken. De massa wilde haar aaneengeslotenheid niet prijsgeven. Ze ging niet uiteen. In bijna bewusteloze uitputting dreef ik op de handen van de massa over de hoofden naar de uitgang. Vaak herkende ik de gezichten van mijn twee dochtertjes. Ze woonden daar met hun moeder vlak in de buurt. De oudste was vijftien, de jongste veertien. Ik had nauwelijks de tijd hun ontroerde blikken te beantwoorden of een hete, zachte hand te drukken. Reeds had de massa ons weer gescheiden.

Maar zelfs het indrukwekkende relaas van Trotski vermag niet de stemming weer te geven die onder de deelnemers aan die meetings heerste; ze kan alleen worden gereconstrueerd aan de hand van wat derden erover hebben geschreven. Zoals indertijd Jean Jaurès kon Trotski als geen ander revolutionair leider van zijn tijd de massa’s meeslepen in een roes. Maar juist daarom blijft het onbegrijpelijk waarom hij niet heeft getracht deze massa te organiseren; al zijn tijdgenoten zijn het erover eens dat hij een ongehoord succes zou hebben geoogst en dat hij alle andere partijen van de kaart zou hebben geveegd. Alleen al het feit dat die vraag, die vandaag niet meer met volledige zekerheid te beantwoorden is, kan worden opgeworpen, wijst erop dat het tussen Lenin en Trotski reeds in 1915 te Parijs tot een verzoening moet zijn gekomen. Van de andere kant zal ook wel niemand met zekerheid kunnen zeggen waarom Trotski in mei 1917 dan komedie speelde en nog enige tijd bleef weigeren tot de bolsjewistische partij toe te treden. Waarschijnlijk lag de reden hierin – naast het feit dat hij niet ‘met lege handen’ wilde komen – dat hij intussen tot de overtuiging was gekomen dat revoluties in de 20ste eeuw anders verlopen dan in 1871 nog het geval was geweest met de Parijse Commune; vanaf de eerste dag na zijn verlate thuiskomst was zijn hoofddoel inderdaad niet geweest een eigen partij op te bouwen – wat zonder enige twijfel mogelijk was geweest – maar in plaats daarvan een goed gedrilde burgergarde te rekruteren.

Natuurlijk valt het niet te ontkennen dat Lenin – nadat hij met het merendeel van zijn aanhangers Trotski’s opvattingen was bijgetreden – door zijn ideologische scholing van de bolsjewieken een essentiële bijdrage heeft geleverd tot de revolutie van 7 november; maar het is Trotski geweest, die het revolutionaire elan heeft overgebracht bij de arbeiders in de fabrieken, op de vrouwen in de queues voor de kruidenierswinkels, op de matrozen van Kroonstad en op de soldaten in de kazernen. Hij speelde met hun wensen, hun verlangens en hun verwachtingen zoals een virtuoos zijn instrument bespeelt, en uit hun midden selecteerde hij zijn ‘garde’.

We moeten ons afvragen of hij, zoals het merendeel van zijn aanhangers meent te moeten aannemen, al een duidelijk omlijnd plan voor ogen had toen hij in Petrograd aankwam. Het zal wel meer een revolutionair instinct geweest zijn, dat hem in staat stelde onmiddellijk te profiteren van gunstige situaties, zoals bijvoorbeeld bij de matrozen in Kroonstad.

Bemanningen van oorlogsschepen neigen overal ter wereld tot opstandigheid; het baksvolk[52] in de enge scheepsruimten bezit een sterker saamhorigheidsbesef dan soldaten in een kazerne, en de matrozen van Kroonstad vormden geen uitzondering op die regel. Dat ze in 1917 tot de voorhoede van de revolutie behoorden, was te danken aan Trotski; toen het eind mei tussen hen en de Voorlopige Regering tot een conflict kwam, sprong Trotski voor hen in de bres, hoewel hij het gebrek aan discipline principieel veroordeelde. De matrozen vergaten niet wat hij voor hen had gedaan: ‘Sindsdien waren ze trouwe aanhangers van Trotski, ze beschermden hem, aanbaden hem bijna en gehoorzaamden hem, of hij hen nu aanspoorde tot de daad over te gaan ofwel hen vermaande hun geestdrift in toom te houden’.[53] Zij werden de basis van de revolutionaire macht waarmee hij Petrograd in één enkele nacht veroverde en stand hield tegen alle aanvallen van buiten de stad. Die nauwe banden werden pas in 1921 verbroken door het drama van de opstand in Kroonstad.

Van de sympathie die Trotski in enkele weken tijd had verworven, profiteerde ook Lenin. Toen de regering aan de kranten bewijzen leverde waaruit bleek dat de bolsjewieken van de Duitse rijksregering voortdurend financiële steun moesten hebben gekregen en dat ze die steun nog steeds kregen, was het Trotski, die deze (naar later is gebleken: terechte) verwijten onder tafel veegde, ongetwijfeld in de eerlijke overtuiging dat het om handige vervalsingen ging – hoewel hij van vroeger wist dat Lenin over geldzaken buitengewoon lakse opvattingen had.

Maar de ‘expropriaties’ van indertijd waren ‘onteigeningen van Russische kapitalisten’ geweest, terwijl er deze keer werd gezegd dat Lenin gelden had aanvaard van de keizerlijk-Duitse rijksregering; de Britse ambassadeur, sir George William Buchanan, had overigens ten onrechte beweerd dat ook Trotski zelf dat had gedaan.[54] Dergelijke praktijken kwamen volgens de algemeen geldende revolutionaire moraal hoogstens voor bij de politiespionnen van de Ochrana, en wie zich daarmee bezighield, sloot zichzelf uit.

Voor het Eerste Groot-Russische Sovjetcongres, dat begin juni in Petrograd bijeenkwam, speelde zich de volgende scène af: Op de 5de juni was de zaal tot in de nok gevuld. Ik nam aan het einde van de zitting het woord voor een persoonlijke verklaring. Met deze woorden beschreef de volgende dag de krant van Gorki, die de bolsjewieken vijandig was gezind, mijn slotwoorden evenals de gehele episode:

‘Milioekov beschuldigt er ons van dat wij betaalde agenten van de Duitse regering zijn. Van deze tribune der revolutionaire democratie wend ik mij tot de eerlijke Russische pers (Trotski keert zich naar de tafel van de journalisten) met het verzoek mijn woorden te noteren: “Zolang Miljoekov deze beschuldiging niet terugneemt, blijft hij gebrandmerkt als een eerloze lasteraar.”

Deze met nadruk en waardigheid uitgesproken verklaring van Trotski werd door de hele zaal als één man toegejuicht. Het hele congres zonder onderscheid van fracties bracht hem minutenlang een stormachtig applaus[55]

Deze beschrijving klopt niet helemaal met de situatie zoals ze toen in werkelijkheid bestond en zoals ze tot 7 november 1917 nog zou blijven bestaan. Erg gevaarlijk werd het voor Lenin en Zinovjev na de zogenaamde ‘juli-opstand’. De Voorlopige Regering stelde de bolsjewieken voor als de aanstokers en ze liet bovendien nieuwe, voor Lenin ernstig compromitterende documenten publiceren over de Duitse financiële steun die hij zou hebben ontvangen. Hij vreesde zelf het ergste: ‘Nu zullen ze ons neerschieten’, zei Lenin tegen Trotski. ‘Daarvoor is het nu het geschikte moment.’

Gelukkig, merkte Trotski op, zijn onze vijanden niet consequent genoeg en zullen ze daar de moed niet toe hebben.[56]

Zo was het inderdaad: er zou nauwelijks iemand te vinden zijn geweest, die het zou hebben aangedurfd Lenin neer te schieten. Maar dat was een van de resultaten van Trotski’s toespraken, waarin hij de leider van de bolsjewieken telkens weer in bescherming nam; het is een levensgroot menselijk drama dat die Josef Stalin, die als hoofdredacteur van de Pravda moet geweten hebben uit welke bron het geld in Stockholm vloeide, vijftien jaar later Trotski – die nooit gelden met een dubieuze herkomst had aanvaard – in het openbaar ervan beschuldigde dat hij in dienst stond van de Duitse Gestapo, de Britse Secret Service, het Deuxième Bureau en de Amerikaanse inlichtingendiensten. In dit verband moet het volgende duidelijk worden gesteld: juist door het feit dat hij precies wist waar de financiële steun die de bolsjewieken in 1917 en 1918 ontvingen, vandaan kwam, kon Stalin beweren dat ook Trotski zich had laten omkopen en dat hij ook nadien nog voor buitenlandse inlichtingsdiensten was blijven werken. Trotski heeft tot aan zijn dood geweigerd te geloven dat Lenin zijn handen vuil had gemaakt. In zijn boek Mijn Leven doet hij er bijna tien bladzijden over, om die beschuldiging te weerleggen.[57]

Alexander Kerenski daarentegen, die de laatste Russische minister-president is geweest, en tegen wie Trotski bijzonder fel te keer is gegaan, heeft in zijn Herinneringen[58] het probleem wel op de juiste manier geschetst. Hij is echter ook weer vervallen in de fouten die hij tijdens zijn ambtsperiode al had gemaakt door op enkele punten te ver te gaan in zijn beweringen: ‘Dat Lenin Rusland op het hoogtepunt van de oorlog heeft verraden, is een onomstootbaar vaststaand, niet te loochenen feit. Natuurlijk was Lenin geen gewone Duitse agent in de courante betekenis van het woord. Hij beschouwde zijn burgerlijk vaderland gewoon niet als zijn vaderland en hij voelde er zich op geen enkele manier aan verplicht. De door hem bedachte algemene theorie over de nederlaag, en in het bijzonder zijn wens dat de tsaristische monarchie de nederlaag zou lijden, bereidden hem geestelijk voor op het in praktijk brengen van zijn theorieën. En bovendien greep hij juist naar methoden die in het dagelijkse spraakgebruik van burgerlijke politici bedrog en verraad worden genoemd.’

Tot hier houdt Kerenski zich nog aan de feiten, en zijn mening daarover is nauwelijks aanvechtbaar, met uitzondering dan van zijn bewering dat 1917 ‘het hoogtepunt van de oorlog’ is geweest: in dat jaar was het Russische front al lang doorbroken; men mag zich niet laten misleiden door het feit dat hier en daar nog wel een enkel succes werd geboekt. De totale ineenstorting was alleen nog een kwestie van tijd.

Maar daarna dist Kerenski het nogal primitieve avonturenverhaal op dat gaat over een Oekraïense ‘officier’, Jarmolenko genaamd, die door de Duitsers uit een krijgsgevangenenkamp gehaald en over het front ‘gekatapulteerd’ zou zijn.

Dit griezelverhaal kan onmogelijk kloppen; toch greep Kerenski er in zijn Herinneringen opnieuw naar terug, terwijl hij aan de brieven die werden ontdekt en onderschept, en die ongetwijfeld van Lenins hand waren, lang niet de aandacht schonk, die ze verdienden. Nog bedenkelijker zijn de slotconclusies van de voormalige minister-president in verband met de nederlaag van Rusland en de reden waarom het mogelijk is geweest dat de bolsjewieken op 7 november 1917 bijna zonder tegenstand de macht aan zich hebben kunnen trekken.

De waarheid is dat de constitutionele monarchie in het voorjaar en waarschijnlijk zelfs nog in de zomer[59] tamelijk grote kansen had en dat het nog mogelijk was geweest een socialistisch-democratisch staatsgezag te handhaven indien van regeringszijde althans een poging was ondernomen wapenstilstand- of vredesonderhandelingen in te leiden, of indien men er tenminste toe had kunnen besluiten aan de fronten ieder offensief optreden stop te zetten.

Maar er is niets van die aard gebeurd, integendeel: de eerste minister van Buitenlandse Zaken van de Voorlopige Regering, Pavel N. Miljoekov, gaf de westelijke bondgenoten van Rusland in een nota de verzekering dat de nieuwe regering de oude tsaristische oorlogspolitiek zou voortzetten.[60]

Toen de massa’s tegen deze politiek verontwaardigd in opstand kwamen, was Miljoekov in mei verplicht af te treden. Ondanks deze waarschuwing dat er storm dreigde, gingen de leeggebloede en slecht uitgeruste Russische legers op 30 juni 1917 over tot het zogenaamde ‘Broessilov-offensief’. Zij slaagden er aanvankelijk in het front van de tegenstander op enkele plaatsen te doorbreken, maar na tien dagen werd hun opmars gestuit. Toen Duitse en Oostenrijkse troepen op de 19de juni overgingen tot de tegenaanval, werden de Russen, die ontzettend grote verliezen leden, tot achter hun uitgangsstellingen teruggedreven. Het directe gevolg daarvan was dat, nog vóór de nederlaag van Broessilov in haar volle omvang bekend was, in het binnenland nieuwe ernstige spanningen ontstonden.

_______________
[49] Smolny: voormalig opvoedingsinstituut voor adellijke meisjes, later hoofdkwartier van de bolsjewieken.
[50] Deutscher, dl. I, t.a.p., p. 247.
[51] Balabanova, Lenin, p. 121.
[52] Baksvolk: afdeling matrozen op oorlogsschepen.
[53] Deutscher, dl. I, t.a.p., p. 252.
[54] Mijn Leven.
[55] Ibidem.
[56] Ibidem, en Schub, t.a.p., p. 248.
[57] Deze documenten zijn pas na de Tweede Wereldoorlog gepubliceerd; zie noot 45.
[58] Alexander Kerenski, Herinneringen. Dresden 1924, p. 295.
[59] Deutscher, dl. I, t.a.p., p. 243.
[60] Louis Fischer, Das Leben Lenins. Keulen 1964, p. 164.