Qr-MIA
       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:

De juli-opstand

Reeds op 16 en 17 (3 en 4) juli 1917 kwam het in Petrogad tot demonstraties, waarvan de achtergronden niet zo onmiddellijk te herkennen waren. Natuurlijk droegen ook de toespraken van de bolsjewistische leiders en van Trotski ertoe bij dat de massa’s zich bewust werden van de oorzaak van hun groeiende ellende: de oorlog. Daaruit volgde logischerwijze de eis dat aan die oorlog een einde zou worden gemaakt; in plaats daarvan werd er aan de fronten hard gestreden. De stakingen en de samenscholingen voor het Taurische Paleis, de zetel van het uitvoerend comité van de sovjet van Petrograd, waren door niemand georganiseerd of zelfs maar uitgelokt. De massa’s droegen primitieve borden mee met de slogans van de bolsjewieken. Omdat er voor ernstige onlusten werd gevreesd, moest een ‘sterke man’ aan de macht komen, en vorst Lvov, de minister-president van de Voorlopige Regering, trad af.

De sociaal-revolutionair Kerenski, die in het eerste kabinet van Lvov minister van justitie was geweest en in het tweede minister van Oorlog en Marine, vormde op 21 juli een nieuwe regering, die hij proclameerde tot ‘regering voor de redding van de revolutie’ een wat pathetische maar bepaald toepasselijke firmanaam. Als deze regering er immers niet in zou slagen aan de ‘oorlog op twee fronten’ – naar binnen tegen de druk van links en naar buiten tegen de druk van Duitsers en Oostenrijkers – een einde te maken, kon men verwachten dat de bolsjewieken op een dag de macht zouden kunnen grijpen. Een van Kerenski’s eerste maatregelen was het bevel tot de arrestatie van Lenin, hoewel deze op dat moment evenmin als zijn vrienden aanstuurde op een gewapende confrontatie; daarvoor voelden ze zich niet sterk genoeg.

Reeds tijdens de woelingen in juli hadden afgevaardigden van de bolsjewieken, in opdracht van de sovjet, de massa’s die onder hun slogans demonstreerden, ervan overtuigd uiteen te gaan. Hetzelfde gebeurde drie weken later opnieuw en telkens werd daarbij verwezen naar het artikel dat op 23 (10) juli in de Pravda was verschenen en waarin was gewaarschuwd voor nieuwe ‘ongecontroleerde demonstraties’. Ook half juli hadden de arbeiders en soldaten de hen door bolsjewistische redenaars ingehamerde slogans op borden meegedragen, zonder te vermoeden dat in de ‘partijkoers’ intussen een correctie was aangebracht: Lenin beschouwde de arbeidersraden plotseling als ‘contrarevolutionair’.

Weliswaar had hij de betekenis van de sovjets reeds in 1905 onderkend, maar voor hem waren ze alleen een middel om de macht te veroveren; voor Trotski daarentegen betekenden de raden op zichzelf een revolutionaire macht – dat was een essentieel verschil. Zowel de mensjewistische als de sociaal-revolutionaire partij veroordeelden in scherpe bewoordingen de bolsjewieken, die ze er (ten onrechte) van verdachten de aanstokers van de nieuwe demonstraties te zijn.

Toen ook de in Miljoekovs krant Rjetsj gepubliceerde documenten ter sprake kwamen – die moesten bewijzen dat de bolsjewieken geld kregen van de Duitsers – brandmerkte Lenin die twee partijen volgens de beproefde methode als ‘contrarevolutionair’. Met die beschuldiging stond hij altijd klaar, en aangezien de sociaal-revolutionairen en de mensjewieken in de sovjet de meerderheid hadden, was ook die instelling in zijn ogen een bastion van de ‘reactie’.[61] Revolutionair was immers voor hem alleen wat hem en zijn plannen dienstig kon zijn; op dat moment gold dat niet meer voor de sovjet, maar alleen voor de ‘revolutionaire massa’s’, ondanks het feit dat deze – in overeenstemming met de ‘Aprilthesen’ van Lenin[62] – zowel de sovjet van Petrograd als de raden in het hele rijk hadden gekozen. Dat was allemaal niet erg logisch, maar ‘leninistisch’ was het wel.

Omdat Lenin en Zinovjev gearresteerd en – naar zij geloofden ‘neergeschoten’ moesten worden, namen ze, tegen het advies van Trotski in, de wijk naar Finland. Trotski zou immers in een dergelijke situatie nooit ‘ondergedoken’ zijn; zoals in 1906 in Petersburg[63] zou hij voor het gerecht verschenen zijn om het proces te maken van het systeem.

Waarschijnlijk vermoedde Lenin echter dat een groep jonge officieren jacht op hem maakte en hem wilde vermoorden. Trotski liep niet minder gevaar, maar in de ‘bescherming van de revolutionaire massa’s’ voelde hij zich veiliger dan Lenin.

Om die reden nam Trotski ook niet deel aan het Zesde Partijcongres van de bolsjewieken in Petrograd, dat op 26 juli begon. Aangezien hij zo aan vergaderingen ‘verslaafd’ was, en als geen ander hield van partijdagen en congressen, zal het hem wel erg pijnlijk zijn gevallen verstek te moeten laten gaan. Maar de zorg voor zijn persoonlijke veiligheid moest voor hem en voor zijn medestanders belangrijker zijn. In zijn plaats speelde voor het eerst Stalin de eerste viool. Wat hij te vertellen had, was hem door Lenin via boodschappers geïnspireerd.

Maar Stalin kon alleen met de knuppel vechten en niet, zoals zijn meester, met het floret; omdat het hem ontbrak aan de nodige dialectische taalvaardigheid, heerste er op het Congres nogal wat verwarring.

In de mallemolen van voortdurend veranderende wachtwoorden begon het vele afgevaardigden een beetje te duizelen. Ze wilden zich ook niet distantiëren van de sovjet, die ze gisteren nog bij hun kiezers hadden aangeprezen als het summum van revolutionaire wijsheid. Toch werden er ondanks ieders verontwaardiging enkele richtinggevende besluiten genomen, die Lenins stempel droegen: er moest een gewapende opstand voorbereid worden en ook werd er besloten een economisch platform voor de bolsjewieken te vormen, onder andere door het in beslag nemen van het grootgrondbezit, door de nationalisering van de grond in het hele land en de nationalisering van de banken en de grootindustrie; door de arbeiderscontrole van de productie en door een verdeling van de winsten. De nieuwe partijstatuten, waarin ook de aanvaarding van het zogenaamde ‘principe van het democratisch centralisme’[60] was opgenomen, werden goedgekeurd en er werd een manifest opgesteld dat bestemd was voor de arbeiders, soldaten en boeren van Rusland. Tenslotte werden de mensjewieken uit de Partij gestoten en er werd besloten de naam van de Partij met de toevoeging [bolsjewistische] aan te vullen.[65] Trotski nam aan het partijcongres niet deel: hij was drie dagen tevoren gearresteerd. Niettemin koos men hem tot volwaardig lid van het Centraal Comité, en wel met 131 van de 134 stemmen; dat gebeurde tot groot ongenoegen van Stalin, die aanzienlijk minder stemmen kreeg.

Alleen Zinovjev en Lenin kregen nog een stem meer dan Trotski. Stalins latere bewering, als zou Trotski tot de Partij zijn toegetreden toen haar overwinning al vaststond, is misschien wel de meest lasterlijke aantijging geweest, die ooit tegen hem is ingebracht. De waarheid is dat de bolsjewieken eind juli, toen Trotski vanuit de gevangenis de aansluiting van zijn ‘Mesjrayonka’-groep bewerkstelligde, het dieptepunt van hun populariteit kenden, en dat Lenin, hun leider, door revolutionaire arbeiders zelfs werd uitgescholden voor ‘betaald agent van de Duitsers’.

In de overtuiging dat de beschuldigingen aan het adres van Lenin vals waren, schreef Trotski de volgende ‘Open brief’, die in Gorki’s krant Novaja Sjisn (Nieuw Leven) werd gepubliceerd; in die brief verklaarde hij zich volledig solidair met Lenin, de door iedereen belasterde leider van de bolsjewieken:

Heren ministers!

Naar ik hoor hebt u het bevel gegeven de kameraden Lenin, Zinovjev en Kamenev te arresteren, maar mijn naam hebt u niet op het arrestatiebevel gezet. Ik acht het daarom nodig u de volgende feiten ter kennis te brengen:

1. Ik deel principieel de opvattingen van Lenin, Zinovjev en Kamenev en ik heb ze ook in de krant ‘Vperjod’ (Voorwaarts) en in al mijn toespraken in het publiek verkondigd.

2. M.b.t. de gebeurtenissen van en 4 (16 en 17) juli ben ik solidair met de hiervoorgenoemde kameraden.

U beschikt over geen enkele logische reden op grond waarvan u voor mij een uitzondering zou kunnen maken door het decreet krachtens hetwelk de kameraden Lenin, Zinovjev en Kamenev zijn gearresteerd, niet op mij toe te passen. Wat de politieke kant van de zaak betreft: het moet duidelijk zijn dat ik van de hele politiek van de Voorlopige Regering een even onverzoenlijk tegenstander ben als genoemde kameraden.

Het feit dat u mij ontziet, onderstreept alleen maar nog drastischer het contrarevolutionaire en willekeurige karakter van de maatregel die u tegen genoemde kameraden hebt genomen.

Het lag voor de hand waarom de regering hem tot dan toe had ontzien: de nieuwe minister-president Kerenski had zijn kabinet nog niet helemaal klaar, en de arrestatie van Trotski zou onvermijdelijk nieuwe demonstraties hebben uitgelokt, die gemakkelijk in gewelddaden hadden kunnen ontaarden. Hoe geliefd Trotski in die tijd was, in tegenstelling met Lenin en de bolsjewieken, blijkt uit het volgende getuigenis (een van de vele). Jaren later vertelde Loenatsjarski dat ‘... talrijke mensen in Trotski’s omgeving onder de indruk van zijn verbazend succes en zijn sterke persoonlijkheid in hem de allereerste leider van de Russische revolutie begonnen te zien. Oeritski zei ooit eens tegen mij en, ik meen ook tegen Manoeilski: ‘Wel, het moment van de grote revolutie is aangebroken en u ziet dat Lenin ondanks zijn grote wijsheid dreigt te worden overschaduwd door het genie van Trotski.’

Het is mogelijk dat ook de minister van Landbouw, Vladimir M. Tsjernov, die evenals Kerenski sociaal-revolutionair was en reeds in het tweede kabinet-Lvov had gezeteld, voor hem een woord ten beste heeft gedaan. Tijdens de julitroebelen was Tsjernov in een erg precaire situatie verzeild: woedende volksmassa’s hadden zijn auto omsingeld en alleen een ingrijpen van Trotski had verhinderd dat hij zou worden gelyncht. Hoe het ook zij, de regering wist wat ze deed als ze Trotski aanvankelijk bleef ontzien. Maar als ze haar gezicht niet wilde verliezen na die ‘Open brief’, moest ze hem wel laten oppakken.

De eerste officiële maatregel die de nieuwe minister van Justitie Jefremov nam, was het bevel tot de arrestatie van Trotski.

Toen dat ‘s anderendaags in Circus Modern bekend werd, ‘ging er zo’n storm van verontwaardiging op, dat de meeting bijna een kwartier moest onderbroken worden. Er werd geroepen dat alle deelnemers aan de meeting – hun aantal beliep in de duizenden – onmiddellijk zich klaar moesten maken om bij de autoriteiten te protesteren. Slechts met moeite lukte het Martov het publiek met een geïmproviseerde protestactie tevreden te stellen.’[68]

Misschien heeft Trotski zich juist met dat doel laten arresteren; het was alleen te danken aan het ingrijpen van Martov (wiens partijgenoten in de coalitie-‘regering voor de redding van de revolutie’ zaten) dat het die avond niet tot een tweede juli-opstand is gekomen, die voor de bolsjewieken in een bloedbad zou geëindigd zijn. Kerenski, die vastbesloten was ‘doortastend’ op te treden – een politiek die de bolsjewieken na hun staatsgreep meedogenloos hebben toegepast – had eind juli de sterkste troeven om zijn wil door te drijven.

Trotski werd opgesloten in de Kresty-gevangenis, waarin hij reeds in 1906 had ‘gezeten’. Maar sinds die tijd was er veel, hoewel eigenlijk ook weer weinig, veranderd. Het personeel, de rechters en de officieren van justitie waren nog dezelfden; de behandeling daarentegen was aanzienlijk slechter geworden – en ze was indertijd al niet goed geweest. De criminele gevangenen, die door het gevangenispersoneel waren opgehitst, maakten de ‘politieke’ het leven lastig; ze werden ervan beschuldigd ‘Duitse agenten’ te zijn -in de mond van moordenaars, rovers en dieven een wat raar klinkende aanklacht, die steunde op de door de regering ingediende akte van beschuldiging: ‘U hebt als Russische burgers onder elkaar en met andere personen samengezworen om staten te steunen, die zich met Rusland in staat van oorlog bevinden.

Voorts bent u met agenten van deze staten overeengekomen mee te werken aan de desorganisatie van de Russische strijdkrachten en van het achterland, met het doel de gevechtswaarde van de troepen te verzwakken. Om dat te bereiken, hebt u met behulp van de geldmiddelen die u van deze staten hebt ontvangen, onder de bevolking en bij de troepen een propagandacampagne gevoerd; met dezelfde bedoelingen hebt u in de periode van 3 tot 5 juli in Petrograd een gewapende opstand georganiseerd.’

Deze ‘strafbare feiten’, die althans in Trotski’s geval sterk waren overdreven, bevatten elementen genoeg die de beschuldiging aanvechtbaar maakten. Als ‘ervaren norbewoner’ vond Trotski weldra de middelen en de kanalen die hem de mogelijkheid bezorgden met zijn vrienden buiten contact op te nemen. Vanuit zijn cel zorgde hij er niet alleen voor dat de ‘Mesjrayonka’-groep in de SDAPR (bolsjewieken) werd opgenomen; in een vloed van artikelen voor de krant van Gorki en voor de Pravda nam hij ook de akte van beschuldiging op de korrel, en zijn aanvallen tegen de regering waren even fel en kwetsend als de toespraken die hij had gehouden toen hij nog vrij was. Zijn werkprestaties verdienden alleen al om hun omvang alle bewondering. Maar naast dat ‘bureauwerk’ viel er nog te discussiëren met de talrijke kameraden die eveneens in de gevangenis zaten; voor de gevangenen waren de discussies een levensbehoefte; die hadden ze even hard nodig als vogels de lucht nodig hebben om te kunnen vliegen.

Meer dan de helft van degenen die bij de staatsgreep van november een rol zouden spelen, bevonden zich inderdaad op dat moment in de Kresty-gevangenis, en iedere dag werden er nieuwe arrestanten binnengebracht. Dat gebeurde meestal op bevel van de nieuwe minister van Justitie, Alexander Saroedni, de eerste joodse minister van Rusland; het is een speling van het lot dat juist hij in 1906 Trotski had verdedigd.

‘Begin juli’, schreef de liberaal Nabokov later, ‘was er een kort moment waarop het gezag van de regering weer sterker scheen geworden; dat was na de onderdrukking van het eerste optreden van de bolsjewieken. Maar van dat moment wist de Voorlopige Regering niet te profiteren, en de gunstige kansen werden verkeken.’[69]

De redenen noemt Nabokov niet, maar ze liggen voor de hand: de ‘twee-fronten-oorlog’ – het afslaan van de aanvallen van de Duitsers aan de fronten en van die der bolsjewieken in het binnenland -veranderde snel in een ‘veel-fronten-oorlog’.

Het noodlottigst bleek het voortdurend moeilijker worden van de ravitaillering, maar fataal was ook de druk die de geallieerden uitoefenden om de Russische regering ertoe te bewegen tot nieuwe offensieven aan de fronten over te gaan. De grootgrondbezitters, de Kerk en de generaals sloten zich aaneen in de reactie en verijdelden iedere poging van het nieuwe regime om zijn positie te consolideren. De Duitse legerleiding was daarvan op de hoogte en trok zoveel mogelijk voordeel uit de situatie. Het is niet uitgesloten en zelfs waarschijnlijk dat de tussenpersonen van Lenin – ene Ganetski Fürstenberg en mevrouw Sumenson – die hem het geld uit Zweden bezorgden, hun in Stockholm verblijvend endossant Parvus Helphand informeerden over de situatie in Rusland; deze laatste gaf natuurlijk alle inlichtingen die hij kon krijgen, door naar Berlijn.[70]

In die zin – weliswaar indirect en zeker niet bewust – was Lenin inderdaad een ‘agent van de centrale mogendheden’ (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije). Men beeft telegrammen van het Russische oppercommando teruggevonden en radiogrammen ontcijferd, die eveneens een rol blijken te hebben gespeeld: ‘Riga, 30.VI.17. ‘Het Oppercommando heeft besloten personen die zich schuldig maken aan agitatie tegen de offensieven, aan het gerecht uit te leveren.

De krijgsraad, met soldaten als gezworenen, is met zijn werkzaamheden begonnen.’

Generaal Kornilov op 11 juli 1917 aan de minister-president [officieel nog vorst Lvov] en aan de oorlogsminister [Kerenski]: ‘Een leger van waanzinnigen en blinden, dat door geen enkele macht van een systematisch verval te redden is en ieder gevoel voor menselijke waardigheid heeft verloren, is op de vlucht ...’[71]

Generaal Kornilov kende slechts één remedie om het leger zijn ‘gevechtswaarde’ terug te geven: de herinvoering van de doodstraf -wat ook reeds door generaal Broessilov was geëist. Minister-president Kerenski wilde – naar hij beweerde – niet de ‘Marat van de Russische revolutie’ zijn; hij wilde tegen de reactionaire bourgeoisie optreden. Hij heeft waarschijnlijk geloofd dat hij een praktische oplossing had gevonden door Broessilov als opperbevelhebber van alle Russische strijdkrachten te vervangen en in zijn plaats de Kozakkengeneraal Kornilov te benoemen. Wellicht hoopte hij dat deze er in zou slagen de in Petrograd gelegerde eenheden weer in het gelid te krijgen.

De troepen die in de hoofdstad waren gekazerneerd, gehoorzaamden de regering al lang niet meer; dat veranderde ook niet nadat Trotski, die de sterkste invloed op hen had uitgeoefend, in de gevangenis was opgesloten. Kornilov treuzelde niet: hij trok de troepen terug van het Riga-front en liet het Derde Cavaleriekorps en de zogenaamde ‘Wilde Divisie’ op 19 augustus oprukken tegen Petrograd. Riga viel begin september in Duitse handen. Het nieuws had een noodlottige uitwerking, en andermaal kon men constateren dat in dergelijke momenten nationale gevoeligheden gepaard gaan met revolutionaire energie.

Kornilov beriep er zich op dat de Doema, die in maart de ministers voor de Voorlopige Regering had geleverd, geen werkelijk gezag meer bezat. Dat was inderdaad zo; in de loop van de maanden had ze iedere betekenis verloren. Een ‘democratische instelling’ was ze nooit geweest; de leden waren in 1912 onder het tsaristische regime verkozen, zodat men de Doema slechts als een karikatuur van een parlement kon beschouwen. In de ogen van arbeiders en soldaten, maar ook in de ogen van de boeren, wier zonen het gros van het leger vormden, was de Sovjet de enige ware volksvertegenwoordiging. Dat heeft Kornilov niet ingezien.

Onder de invloed van zijn officierenkorps, dat was gerekruteerd uit de heersende klasse van de grootgrondbezitters en de adel, liet Kornilov weldra iedere inschikkelijkheid varen; onder het gejuich van zijn aanhangers verklaarde hij dat hij korte metten zou maken met de revolutie en de revolutionairen. Voor de bolsjewieken die in de gevangenis zaten, betekende dat een zeer ernstige bedreiging. Als de Kozakken van de generaal inderdaad Petrograd zouden binnenrukken, zouden ze onder hen zeker een bloedbad aanrichten. Toen Kerenski vernam dat men van plan was ook hem te vermoorden, zag hij zich verplicht een beroep te doen op de leidende figuren die hij kort tevoren had laten opsluiten.[72]

Het werd een groteske situatie. In Trotski’s cel verscheen – ongetwijfeld met de stilzwijgende goedkeuring van Kerenski – een delegatie van de matrozen uit Kroonstad om hem zijn advies te vragen. Enkele heethoofden stelden voor niet alleen Kornilov maar meteen ook de aan het bewind zijnde regering te verjagen. Trotski herinnerde de matrozen eraan dat, toen hij in mei de verdediging voor hen had opgenomen, hij Kerenski het volgende had toegeroepen: als een reactionaire generaal een putsch zou organiseren, ‘zouden de matrozen uit Kroonstad met ons komen strijden en sterven’. Hij zei dat het nu zover was; dat ze tegen Kornoliv moesten vechten, maar dat het verstandiger zou zijn de ‘afrekening’ met de ‘regering voor de redding van de revolutie’ uit te stellen.

De matrozen volgden zijn raad op. Vanuit zijn cel dirigeerde Trotski de eerste maatregelen voor de verdediging van de hoofdstad. De ‘Rode Garde’, die daags tevoren nog door de regering was vervolgd, ontving een kleine hoeveelheid wapens ‘voor de redding van de revolutie’. Na zijn vrijlating op 5 september werd Trotski het brein van het verzet, want de troepen die in de hoofdstad waren gelegerd, luisterden niet naar de regering, maar alleen naar hem. Zoals de julitroebelen koren op de molen van de contrarevolutionaire krachten waren geweest, zo deed nu het gevaar van een rechtse putsch de balans doorslaan in het voordeel van links: We konden de toevloed van nieuwe leden nauwelijks bijhouden. Het aantal bolsjewieken in de Sovjet van Petrograd steeg van dag tot dag.

Op aanraden van Trotski had men reeds vóór zijn vrijlating een ‘Comité voor de strijd tegen de contrarevolutie’ gevormd. Nadat hij op vrije voeten was gesteld, maakte hij van dat comité in enkele dagen tijd een tamelijk strijdbare troep – een schitterend bewijs van zijn organisatorisch talent. Alleen al zijn aanwezigheid volstond om iedereen enthousiast te maken en van de rebellerende arbeiders gedisciplineerde, ‘blind gehoorzamende soldaten van de revolutie’ te maken. Toen generaal Kornilov de regering op 9 september een ultimatum stelde en eiste dat ze onmiddellijk zou aftreden, had hij de strijd al verloren voordat hij moest beginnen: de spoorwegarbeiders staakten, de telegraafbeambten gaven de bevelen van de generaal niet door, en de besluiteloos afwachtende troepen lieten zich willoos bewerken door bolsjewistische agitatoren. Het kwam nergens tot gevechten en tenslotte namen de soldaten hun eigen opperbevelhebber gevangen. Kornilov kon ontsnappen maar talrijke officieren, ook van andere legereenheden, die helemaal niet van plan waren geweest iets tegen de regering te ondernemen, werden gelyncht, terwijl eenheden die in juli bereid waren geweest een bolsjewistische putsch neer te slaan, zich in september onvoorwaardelijk achter de Sovjet van Petrograd schaarden. In die Sovjet had de ‘Korniloviade’ haar sterkste uitwerking. Tijdens een verrassende stemming bleken de bolsjewieken over een meerderheid te beschikken: voor het bestaande, voornamelijk uit mensjewieken en sociaal-revolutionairen bestaande presidium stemden 414 afgevaardigden, voor de bolsjewieken 519, bij 67 onthoudingen. Dat had niemand verwacht, ook Trotski niet. Op 6 oktober (23) september aanvaardde hij, onder minutenlang applaus, het voorzitterschap van de Sovjet van Petrograd, precies zoals twaalf jaar tevoren. Daarmee was de laatste ronde in de strijd om de macht begonnen.

_______________
[61] Schapiro, t.a.p., p. 185.
[62] Payne, t.a.p., p. 240.
[63] Geschiedenis van de Russische revolutie.
[64] Schapiro, t.a.p., p. 190.
[65] ***: ‘Zwantig Parteitage der KPdSU’. Bijlage van het weekblad Das Parlament B 1-2/59.
[66] Deutscher, dl. I, t.a.p., p. 265 e.v.
[67] Ibidem, p. 259.
[68] Ibidem, p. 267.
[69] Geschiedenis, t.a.p.
[70] Winfried B. Scharlau en Zbynek A. Zeman.
[71] Max Ronge, Meister der Spionage. Wenen 1935, p. 76.
[72] Kerenski, t.a.p., p. 381 e.v.