Cajo Brendel

Revolutie en contrarevolutie in Spanje

Een analyse


Geschreven: zomer 1977
Bron:Revolutie en contrarevolutie in Spanje, Het Wereldvenster Baarn, 1977
Copyright: Onder auteursrecht
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee voor het Marxists Internet Archive, mei 2008


Wie de moeite neemt dit boek van het begin tot het eind te lezen, zal wellicht geneigd zijn op te merken dat de schrijver de Spaanse revolutie heeft bekeken vanuit een bepaalde maatschappijvisie. In werkelijkheid is het precies omgekeerd gegaan. Toen hij de Spaanse gebeurtenissen tussen 1933 en 1939 zo nauwkeurig mogelijk volgde, ontwikkelde zich mede aan de hand daarvan bij de auteur een bepaalde maatschappijbeschouwing.

Zie ook:
De les van Spanje. Laatste waarschuwing
De revolutionaire crisis

Inhoudsopgave


Woord vooraf

I De sociale achtergrond

II De zwakte van de bourgeoisie

III Intriges van de reactie

IV De generale repetitie van de Catalaanse burgerij

V De generale repetitie van de arbeiders

VI Naar de ‘tweede revolutie’

VII De zoete Volksfrontpudding

VIII De weg van de 19de juli

IX De collectivisaties

X ‘Non-interventie’

XI De rol van het bolsjewisme

XII Het anarchosyndicalisme in de smeltkroes

XIII De politiek van de CNT-FAI

XIV Revolutie en oorlogvoering

XV De POUM in de branding

XVI Het aspect van de revolutie in Catalonië

XVII Caballero: vazal van de burgerij

XVIII Bankroetier Negrin

XIX Franco’s zege: een compromis

XX Klassenstrijd in Franco-Spanje

XXI De rijzende stroom

XXII De ‘geest van de 12de februari 1974’

XXIII De politieke oppositie

XXIV Perspectieven

Nawoord: Koorddanser Suarez

Voornaamste bronnen

Woord vooraf

De gebeurtenissen waarvan in dit boek sprake is, bestrijken een tijdvak van meer dan vijftig jaar, gerekend van de dag waarop Primo de Rivera militair dictator werd van de Spaanse monarchie tot en met de massastakingen die zich in de herfst van 1976 voordeden en waarnaar wordt verwezen aan het slot van het laatste hoofdstuk; van bijna vijfenvijftig jaar zelfs, gerekend tot en met de verkiezingen van juni 1977, die geanalyseerd worden in een naschrift dat de auteur nog aan zijn reeds voltooid manuscript heeft kunnen toevoegen. In de loop van die halve eeuw hebben achter de Pyreneeën revolutie en contrarevolutie elkaar afgewisseld, met dien verstande dat de revolutie somtijds de maatschappelijke verhoudingen die moesten worden omgewenteld intact liet en dat de contrarevolutie ten dele de verhoudingen revolutioneerde die zij intact wilde laten.

In de volgende bladzijden wordt een bescheiden poging ondernomen dit paradoxale verschijnsel te verklaren, dat de achtergrond vormt van hetgeen thans in het neofranquistische Spanje van koning Juan Carlos aan de orde is. Aan dat Spanje van nu, en enigermate ook aan dat van morgen, wordt in dit boek evenzeer aandacht besteed als aan het franquistische Spanje van gisteren, aan het republikeinse van eergisteren of aan dat van Alfons XIII dat eraan voorafging.

Wat dat laatste betreft: over de revolutionaire ontwikkelingen die zich in de jaren dertig in Spanje hebben voltrokken, is in de loop van de laatste vijfendertig jaar een uitgebreide literatuur verschenen. Geschiedschrijvers en deelnemers aan de gebeurtenissen hebben zoveel feiten geboekstaafd, dat men zich kan afvragen of er nog aspecten zijn die tot dusver niet werden belicht dan wel werden verwaarloosd. Kan een schrijver die geen hispanoloog is en derhalve in belangrijke mate op het bronnenonderzoek van anderen was aangewezen, nog iets bijdragen tot betere kennis en begrip van een historische periode die al honderden malen werd doorgelicht? En zelfs indien dat, in zeer beperkte mate, het geval zou wezen, wat is dan de actuele betekenis daarvan op een moment dat de Spaanse revolutie al weer sinds lang tot het verleden behoort?

Op deze zeer voor de hand liggende vragen heeft de auteur een drieledig antwoord:

Ten eerste gaat het in dit boek niet om nieuwe feiten of onthullingen, maar om een analyse en om een interpretatie. Deze wijken af van die van de meeste onderzoekers die zich met de stof hebben beziggehouden. Zij verschillen voorts sterk van die welke men aantreft bij vrijwel alle stromingen van de officiële arbeidersbeweging.

In de tweede plaats: het wordt ook een vluchtig waarnemer hoe langer hoe duidelijker dat zelfs onder het Francoregime de ontwikkeling in Spanje niet heeft stilgestaan. Zij wordt gedreven door tegenstellingen die juist in de jongste tijd hoe langer hoe meer zichtbaar zijn geworden. Nadat tientallen jaren her de ‘nacht over Spanje’ daalde — om hier een kwalificatie van Augustin Souchy te gebruiken — gist en bruist het in gindse duisternis op een wijze, die velen opnieuw de ogen naar dat land doet richten. Het is de overtuiging van de schrijver dat voor een nuchtere waarneming van wat zich daar voltrekt, een goed begrip van wat er zich in het verleden heeft voltrokken een onontbeerlijke voorwaarde vormt.

Dat verleden — en dat is de derde reden waarom een publicatie van de hier volgende notities zinvol schijnt — is voor de generaties die de jaren van de Spaanse burgeroorlog niet bewust hebben beleefd, minder gemakkelijk toegankelijk dan men op grond van de stroom van geschriften wel zou veronderstellen. Het is hun in elke geval maar weinig vertrouwd. Anderzijds doet het thans in Spanje aan de gang zijnde sociale en politieke gistingsproces de behoefte aan een analyse als deze zeer snel toenemen. Dat is des te meer het geval doordat daarin organisaties een rol spelen, die ook destijds al op de voorgrond traden en die een geschiedenis hebben.

Een geschiedenis heeft ook het boek dat de lezer thans in handen houdt. Zij mag in dit woord vooraf niet onvermeld blijven. Een belangrijk deel ervan kreeg namelijk vorm in de luttele maanden die verliepen tussen het moment waarop de troepen van generaal Franco Barcelona binnenrukten en dát, waarop de legers van Hitler de inval in Polen ondernamen en de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Toen — dat wil dus zeggen op de 1ste september 1939 — waren de hoofdstukken I tot en met XI van dit werk geheel voltooid. Van de hoofdstukken XIII en XV was een eerste aanzet op schrift gezet. Hoofdstuk XIV was grotendeels gereed en er was ook een voorlopig slothoofdstuk geschreven. Het materiaal ervoor gebruikte de auteur onder meer voor een klein opstel dat in juli 1939 verscheen in het toenmalige democratisch tijdschrift De Opbouw en voor wat uitvoeriger artikelen die in hetzelfde jaar werden gepubliceerd in De Vrije Socialist.

De oorlog maakte het uiteraard onmogelijk het werk te voltooien. De arbeid moest worden gestaakt, al was het alleen maar doordat de schrijver genoodzaakt was al het in de loop van zes jaar verzamelde materiaal te laten onderduiken. Het verhuisde al eind augustus 1939 naar een veilige plaats. Hij kon er pas weer over beschikken nadat het kleine stadje in Oost-Nederland waar hij destijds woonde, van de Duitse bezetters was bevrijd. Andere gebeurtenissen eisten vervolgens zijn en ieders aandacht op. Het heeft geduurd tot het begin van de jaren zestig eer hij zich — en slechts terloops, bij het schrijven van enkele beschouwingen voor het blad Spartacus — opnieuw boog over het manuscript dat betrekking had op de Spaanse ervaringen. Het werd eind 1973, begin 1974 eer hij zich ertoe zette de begonnen studie af te maken.

De directe aanleiding ertoe vormde een polemiek die de auteur door omstandigheden gedwongen was te voeren met de Franse libertaire socialist Gaston Leval, van wiens hand in 1971 een zeer lezenswaardig en belangwekkend boek over Spanje was verschenen. (Gaston Leval, Espagne libertaire (1936-1939), Parijs, Editions du Cercle 1971, 400 p.) De schrijver van deze bladzijden kon zich met bepaalde interpretaties van Leval allerminst verenigen. Dat leidde tot een schriftelijke discussie — eerst in het Belgische blad Liaisons, vervolgens in briefvorm — die van de kant van Leval op nogal emotionele wijze werd gevoerd.

Van het oorspronkelijke, bijna veertig jaar oude manuscript is bij het gereedmaken van dit boek in niet al te veel opzichten afgeweken. Er was voor de auteur weinig reden om het geschrevene ingrijpend te herzien. Ook heden nog is hij van mening dat de dialectisch-materialistische onderzoekmethode die hij destijds bij het analyseren van de Spaanse maatschappelijke werkelijkheid gebruikte, het doeltreffendste ontleedmes vormt. Bovendien: zijn opvattingen omtrent de Spaanse revolutie hebben weliswaar meer reliëf gekregen, zij zijn niet wezenlijk veranderd, al zij het dan wél in een aantal details. Om één voorbeeld te noemen: in het in april 1939 geschreven opstel voor De Opbouw treft men de uitspraak aan dat Franco de burgerlijke revolutie in Spanje niet zal kunnen voltooien. In dit boek treft men een andere, veel genuanceerder opvatting aan, die erop neerkomt dat in Franco-Spanje weliswaar de politieke bovenbouw van de burgerlijke maatschappij ontbreekt, doch de economische onderbouw daarvan wel degelijk is gemetseld.

Op een aantal plaatsen zijn stijlverbeteringen aangebracht en herhaaldelijk is ook een dankbaar gebruik gemaakt van het materiaal dat vooral na de oorlog in zo ruime mate over de Spaanse omwenteling beschikbaar kwam. Dat leidde tot een uitgebreider tekst, waarin echter de oorspronkelijke vrijwel in zijn geheel en nauwelijks gewijzigd werd geïntegreerd.

Sommige hoofdstukken zijn enigszins aan latere gegevens aangepast, maar van een volledige aanpassing daarvan heeft de schrijver bewust afgezien. Een dergelijke herschrijving leek hem des te minder noodzakelijk omdat hij nooit de pretentie heeft gehad een — al dan niet afgeronde — geschiedenis van de Spaanse revolutie samen te stellen. Dat zou trouwens destijds ook volstrekt onmogelijk zijn geweest. Het was hem oorspronkelijk en ook later nog er steeds om te doen, uit de ter beschikking staande feiten en bijzonderheden haar algemene ontwikkelingsgang te construeren en de algemene problemen waardoor zij werd gekenmerkt aan een kritisch oordeel te onderwerpen. Wat hij wilde schetsen, waren minder de details van het revolutionaire ontwikkelingsproces dan wel veeleer het wezen daarvan.

Dat kon, zo meende hij destijds, zonder af te dalen in een minutieuze beschrijving van onderdelen, zoals de parlementaire geschiedenis der Spaanse republiek of de krijgsverrichtingen na de 19de juli 1936. Die zienswijze huldigt de schrijver heden ten dage nog. Het betekent niet, dat hij alle bijzonderheden veronachtzaamd heeft. Het betekent — wat heel wat anders is — dat hij ervan abstraheert.

In dit boek valt het accent op de maatschappelijke oorzaken van de Spaanse revolutie, op de positie die de diverse klassen innamen en op de rol die zij dientengevolge gedwongen waren te spelen. De nadruk valt al evenzeer op de karakteristieke kenmerken van Spanjes sociale ontwikkeling. Deze hebben ook op de revolutie een stempel gedrukt en hebben haar — naar men zal zien — een paradoxale vorm verleend.

Hier ligt de reden dat men, waar in dit boek de voorgeschiedenis van de 19de juli 1936 wordt behandeld, relatief zo weinig vindt over de eerste jaren van de Spaanse republiek en dat daarentegen aan de oktoberrevolutie van 1934 in Spanje — overigens niet meer dan een fase van één en hetzelfde ondeelbare omwentelingsproces — een onevenredig grote plaats werd ingeruimd. Juist in tijden van revolutionaire hoogspanning, wanneer alle in een samenleving werkzame verborgen krachten aan de oppervlakte komen, kan men zich omtrent de innerlijke structuur van een dergelijke maatschappij een dieper inzicht verwerven dan anders zelfs de nauwlettendste waarnemer in jaren kan verkrijgen. Vooropgesteld natuurlijk dat maatschappelijke of politieke vooroordelen geen beletsel vormen voor het verstaan van de revolutionaire dynamiek.

Wat de krijgsverrichtingen betreft nog dit: niet aan de wapenfeiten wordt de grootste aandacht geschonken, maar aan de samenhang tussen een bepaalde maatschappijvorm, dat wil zeggen een bepaalde productiewijze en de organisatorische beginselen van haar verdediging. In het desbetreffende hoofdstuk over revolutie en oorlogvoering gaat het dan ook niet om de vraag hoe het militaire verloop van de burgeroorlog is geweest, maar om deze andere: in hoeverre het karakter van de Spaanse revolutie bepalend is geweest voor haar militaire strategie en tactiek.

Zoals reeds werd opgemerkt heeft de schrijver van dit boek omtrent de Spaanse revolutie — en ook omtrent de Spaanse contrarevolutie — een andere opvatting dan doorgaans in de arbeidersbeweging wordt aangetroffen. Hij neemt niet slechts stelling tegen sociaaldemocratie en tegen het officiële communisme, die beide steeds hardnekkig door hem zijn bestreden, hij heeft ook totaal andere inzichten dan de trotskisten, dan Trotski zelf of dan de aanvankelijk min of meer met Trotski sympathiserende, later met hem in scherp conflict geraakte Partido Obrera de Unificación Marxista (POUM). Bovendien staat hij uiterst kritisch tegenover de anarchosyndicalisten, wier volmaakt andere theoretische uitgangspunten en inzichten vanzelfsprekend tot geheel verschillende conclusies voeren.

In laatste instantie zijn al deze meningsverschillen terug te voeren op een andere beoordeling van het karakter van de Spaanse omwenteling en op een andere kijk op de rol van het Spaanse proletariaat. Het heeft geen enkele zin deze verschillen te verkleinen of te verzwijgen. Integendeel, juist door ze zo scherp mogelijk te belichten kan theoretische klaarheid worden bereikt en dat was een van de dingen die de schrijver voor ogen had. Dat verklaart waarom de schildering der historische gebeurtenissen meer dan eens wordt onderbroken door kritische polemieken.

De auteur heeft er overigens van afgezien alle bestaande theorieën over de Spaanse revolutie aan een beschouwing te onderwerpen. Hij heeft zich daarmee slechts in zoverre beziggehouden als een confrontatie met een praktisch doel en vanuit een bepaalde maatschappijopvatting. Ging beter te doen uitkomen of zijn eigen inzichten te concretiseren dan wel om het proces van de revolutie zélf dichter te benaderen.

Het zal duidelijk zijn dat dit boek niet het werk is van een vakhistoricus. Het is een sociaal-politiek onderzoek, dat werd ondernomen met een praktisch doel en vanuit een bepaalde maatschappijopvatting. Niets heeft de schrijver dan ook verder gelegen dan het streven naar een zogenaamde objectiviteit waaraan hij niet gelooft. Dat houdt natuurlijk niet in dat hij aan de meningen van tegenstanders of aan de historische feiten geen recht zou hebben doen wedervaren. Het betekent niets anders dan dat hij bij de behandeling van zijn stof zijn sympathieën en antipathieën geen ogenblik heeft willen verheimelijken.

Aangezien de mens, of hij zich daarvan rekenschap geeft of niet, nu eenmaal een maatschappelijk wezen is, dat wil zeggen slechts door zijn relaties met andere menselijke wezens kan bestaan, wordt vrijwel ieder menselijk individu door de sociale strijd beroerd. De opeenvolgende politieke en sociale gebeurtenissen noodzaken hem partij te kiezen, dwingen hem — vaak onbewust — tot subjectiviteit, ook dan wanneer deze partijdigheid wordt bedekt met een ‘objectief’ vernis. Daarom kan een schrijver die politieke en maatschappelijke onderwerpen behandelt en sociale conflicten schildert, de kleuren van zijn palet beter openlijk ten toon spreiden. Het geheel kan daar slechts bij winnen, mits hij er zorg voor draagt zijn beweringen met controleerbaar feitenmateriaal te staven.

Ieder die wel eens feitenmateriaal op betrouwbaarheid heeft moeten toetsen, weet uit ondervinding welk een vreemde ervaringen zich daarbij kunnen voordoen. Er bestaat echter een doeltreffend controlemiddel op de door de schrijver naar voren gebrachte meningen: hoe beter hij erin is geslaagd de wetmatigheid van de historische en de maatschappelijke ontwikkeling bloot te leggen, des te dichter staan zijn beschouwingen bij de realiteit.

Voor de auteur van dit boek was, als voor zoveel anderen, de Spaanse revolutie de revolutie uit de dagen van zijn jeugd. Zijn diepere belangstelling dateert van een opstand die op 8 december 1933 in Aragon uitbrak tegen de reactionaire politiek van de regering van Gil Robles en die in andere delen van de Spaanse republiek door stakingen werd ondersteund. Sindsdien heeft hij de politieke en sociale ontwikkeling op het Iberisch schiereiland zo aandachtig mogelijk gevolgd. Zijn algemene inzichten omtrent het karakter, de problemen en het verloop van de Spaanse omwenteling hebben zich gevormd in de aan sociale conflicten in Spanje zo rijke periode tussen december 1933 en oktober 1934. Latere gebeurtenissen hebben zijn opvattingen vervolgens nauwkeuriger omlijnd.

In de zomer van 1934 vormden de gebeurtenissen in Spanje bij herhaling het onderwerp van gesprekken die door groepen arbeiders werden gevoerd. In zo’n groep, waarin arbeiders van diverse richtingen zaten, en waarvan behalve bijvoorbeeld een jonge anarchosyndicalist ook de schrijver van deze regels deel uitmaakte, werden door een van zijn naaste geestverwanten en door hemzelf in de discussie het burgerlijk karakter van de aan de gang zijnde Spaanse omwenteling op de voorgrond geplaatst. Vanwege dat burgerlijk karakter sprak hij de verwachting uit, dat juist een overwinning van de Spaanse revolutie 6fwel het bankroet van het anarchosyndicalisme in zou luiden, ófwel ten gevolge zou hebben dat de IAA — de anarchosyndicalistische Internationale Arbeiders Associatie — een soortgelijke rol zou gaan spelen als de Derde Internationale van Moskou, in die zin dat zij de Spaanse omwenteling aan de West-Europese arbeidersklasse ten voorbeeld zou stellen, gelijk de bolsjewieken dat hebben gedaan met hun omwenteling in Rusland.

Met de overwinning van Franco werd het natuurlijk onmogelijk deze prognose aan de praktijk te toetsen. Als tendens echter werd zowel het een als het ander zichtbaar. Als uiterst zwakke tendens overigens, aangezien nog in de loop van het revolutionaire proces de Spaanse (en Russische) bolsjewieken — met methoden die in de volgende bladzijden uitvoerig worden beschreven — erin slaagden zowel de anarchosyndicalisten als hun overige concurrenten naar het tweede of derde plan te dringen en hun stempel op de Spaanse republiek te drukken.

Tot de organisaties die van mening waren dat de Spanjaarden de weg wezen aan de arbeiders van alle, óók de sterk geïndustrialiseerde landen, behoorde de in het midden van de jaren dertig opgerichte Federatie van Anarchisten in Nederland (FAN). Haar optreden was een symptoom van de grote weerklank van de Spaanse revolutie tot vér buiten de Spaanse grenzen. De FAN en het Nederlands Syndicalistisch Vakverbond (NSV) waarmee zij nauwe contacten onderhield, stonden net als vele van dergelijke organisaties een bepaalde ‘revolutionaire tactiek’ voor, die — evenals haar opvatting van de klassenstrijd — op de Spaanse ervaringen was gebaseerd.

Als gevolg daarvan leidde ieder onderzoek naar de ontwikkeling van de Spaanse revolutie als vanzelf tot een oordeel omtrent die ‘tactiek’. Daarmee kreeg dat onderzoek — de schrijver is zich daarvan bij zijn arbeid vooral destijds terdege bewust geweest — naast een algemene, theoretische, meteen ook een bijzondere, praktische betekenis. Deze praktische betekenis is blijven bestaan, ook al verdween de FAN dan onherroepelijk van het toneel nadat de revolutionaire krachten in Spanje ‘Waren verslagen. Want standpunten zoals de FAN verbreidde, worden er, zij het in niet precies dezelfde vorm, nog steeds verkondigd. In de volgende bladzijden ligt — indirect — een kritisch oordeel daaromtrent opgesloten.

De schrijver van dit boek keert zich niet alleen tegen diverse stromingen in de arbeidersbeweging. Hij richt zijn pijlen ook op al die burgerlijke ideologen die uit de nederlaag van de Spaanse revolutie in de jaren dertig concluderen dat daarmee ‘het onvermijdelijk bankroet van het socialisme’ weer eens zou zijn bevestigd. De schrijver acht deze gevolgtrekking niet alleen buitengewoon voorbarig, om — gezien het burgerlijke karakter van de Spaanse omwenteling — niet te zeggen: volkomen misplaatst, doch hij staat integendeel op het standpunt, dat ook de Spaanse revolutie heeft aangetoond dat de opheffing van de loonarbeid de enig mogelijke vorm is waarin de arbeidersklasse zich kan bevrijden uit de proletarische situatie. In hoofdstuk IX, dat over de collectivisaties handelt, wordt daarop nader ingegaan. Het werd geschreven voordat het boek van Jacques J. Giele over de collectivisatie van de Catalaanse economie tijdens de Spaanse burgeroorlog (Jacques J. Giele, Arbeiderszelfbestuur in Spanje, Anarchistische Uitgaven, Amsterdam 1975.) was verschenen. De lezing daarvan is voor de schrijver van dit boek geen reden geweest zijn standpunt te herzien.

Dat over de bevrijding van de arbeidersklasse — niet in de laatste plaats bij hen die zich ‘socialisten’ noemen — de zonderlingste illusies heersen is onbetwistbaar. Dat spruit hieruit voort dat aan de onverbrekelijke samenhang tussen loonarbeid en kapitaal te weinig aandacht wordt geschonken, indien het al niet zo is dat die samenhang botweg wordt ontkend.

Reeds de Russische revolutie liet zien dat de leuze ‘Alle macht aan de arbeiders!’ tot een frase wordt wanneer de arbeid niet op andere wijze wordt georganiseerd. De Spaanse revolutie maakte in dit opzicht aan alle nog resterende illusies een einde. Indien zij een bankroet bevestigde, dan niet het bankroet van het socialisme, doch het bankroet van die — zich ten onrechte ‘socialistisch’ noemende — radicale hervormingsbeweging welke de vestiging van een nieuwe maatschappij beschouwt als een uitsluitend of in hoofdzaak politiek-organisatorisch probleem in plaats van haar op te vatten als een sociaaleconomisch vraagstuk, dat slechts door de klassenstrijd en via machtsvorming van de arbeiders zelf tot oplossing kan worden gebracht. In dat opzicht leerde de Spaanse revolutie dezelfde les als de Russische.

De Spaanse revolutie leerde bovendien dat in landen waar de maatschappelijke ontwikkeling heeft gestagneerd de burgerlijke democratie niet veilig kan worden gesteld indien bij de grenzen van die democratie wordt halt gehouden. Het zich beperken tot de klassieke en formele democratie schijnt daar de zekerste weg om die democratie te gronde te richten. Het is een les die — helaas — ook elders op het Iberisch schiereiland van grote, maar slecht begrepen betekenis is gebleken.

Achter in dit boek vindt de lezer een opgave van de gebruikte boeken, brochures, tijdschriften en kranten. Wat de verwijzingen daarnaar betreft, voor zover thans nieuwe uitgaven te raadplegen zijn van werken waarnaar in het oorspronkelijke manuscript al werd verwezen, zijn deze zoveel als mogelijk was aan die nieuwe uitgaven aangepast.

Aangezien de schrijver van dit boek van mening is dat de zich ‘communistisch’ noemende partijen nergens ter wereld ook maar iets met de arbeidersstrijd of met communisme — in de zin waarin dat woord bijvoorbeeld door Marx of Engels werd gebruikt — te maken hebben, spreekt hij over dat soort partijen, ook over de Spaanse derhalve, als van de bolsjewistische partij of wel, kortheidshalve, van de bolsjewieken. Een geheel consequente doorvoering van deze terminologie bleek om praktische redenen niet doorvoerbaar. Zij is wel zo vaak als mogelijk toegepast, ook — ter wille van de eenheid van compositie en mede om verwarring van de lezer te voorkomen — in citaten van andere auteurs op die plaatsen waar deze wél van ‘communisten’ of ‘de communistische partij’ spreken en kennelijk de filiaalhouders van Moskou — die van Peking bestonden nog niet — zijn bedoeld.

Een dergelijke handelwijze kwam de schrijver volkomen gerechtvaardigd voor in bladzijden die niet in de laatste plaats werden geschreven om — aan de hand van hetgeen er in Spanje is geschied — duidelijk het verschil in het licht te stellen tussen de burgerlijke en de proletarische omwenteling; tussen de traditionele oude arbeidersbeweging en de nieuwe, toekomstige massabeweging van de arbeiders zélf, die ook in het neofranquistische Spanje van de allergrootste betekenis is geworden.

Zomer 1977
Cajo Brendel


Zoek knop