Robert Owen

Observaties over het effect van het fabricagesysteem


Geschreven: 1817
Bron: Observations on the Effect of the Manufacturing System: With Hints for the Improvement of Those Parts of it Which are Most Injurious to Health and Morals (2nd Edition), London, Edinburgh & Glasgow 1817. (Via: HathiTrust’s digital library)
Vertaling: Sam Gosens, april 2016
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

Laatst bijgewerkt:


Verwant
De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap
Over coöperatie
De coöperatie als grondslag van de arbeidersbeweging (1876-1885)

Vertaler: Het streven was om zowel de inhoud als de stijl van Robert Owen over te brengen, maar om onduidelijke Nederlandse zinnen te voorkomen is er in sommige gevallen gekozen om bepaalde lange zinnen uit het origineel op te delen in meerdere zinnen en soms zijn komma’s verwijderd of vervangen door haakjes of gedachtestrepen.


Kort levensbeschrijving van Robert OwenRobert Owen (1771-1858) pleitte voor een socialistische maatschappij bestaande uit coöperatiedorpen, die opgericht zouden worden met steun van overheden en filantropen. Alle productiemiddelen in het coöperatiedorp zouden het gemeenschappelijk eigendom van de bewoners zijn. Arbeidsurenbiljetten zouden dienen als ruilmiddel en de prijzen van goederen zouden gebaseerd zijn op de gemiddelde benodigde arbeidstijd benodigd per product. De term socialist in de politieke betekenis is voor het eerst teruggevonden bij de aanhangers van Owen, namelijk in 1827 in de krant Co-operative Magazine. In 1803 werd de term socialist al in een niet-politieke betekenis gebruikt in een Italiaanse krant. Owen was de eerste aanjager voor de achturige werkdag en bedacht de leuze “Acht uren voor arbeid, acht uren voor recreatie, acht uren voor rust” (“Eight hours’ labour, Eight hours’ recreation, Eight hours’ rest”). In dit artikel pleitte Owen niet voor de achturige werkdag, maar voor een wettelijke beperking tot 12 uur arbeid per dag, inclusief anderhalve uur pauze.



DIEGENEN die betrokken waren in de handel, fabricage en commercie van dit land vormden dertig en veertig jaren geleden slechts een klein onbelangrijk segment van de kennis, rijkdom, invloed en bevolking van het Rijk.

Voorafgaand aan die periode was Brittannië in wezen agricultuur. Maar vanaf die tijd tot tegenwoordig is de binnenlandse en buitenlandse handel zo bijzonder snel gegroeid dat het de commercie heeft verheven tot een belangrijkheid die het voordien nooit heeft bereikt in geen enkel land met zoveel politieke macht en invloed.[1] Deze verandering is voornamelijk te danken aan de mechanische uitvindingen die zorgden voor de introductie van het katoenbedrijf in dit land en door de teelt van de katoenplant in Amerika. De behoeftes die door dit productiegebied zijn gecreëerd voor de verschillende materialen benodigd voor de voortzetting van de toegenomen verrichtingen veroorzaakten een buitengewone vraag voor bijna alle opgerichte fabrieken en natuurlijk voor menselijke arbeid. De talrijke gewenste en nuttige stoffen gefabriceerd van katoen werden al snel een begeerteobject in Europa en Amerika: en de daaruit volgende verspreiding van de Britse buitenlandse handel was in die mate dat het verbazing en verwarring wekte bij de meest verlichte staatslieden in binnen- en buitenland.

De directe gevolgen van het fabrieksfenomeen waren een snelle toename van de rijkdom, nijverheid, bevolking en politieke invloed van het Britse Rijk; en met behulp hiervan was het in staat om 25 jaar te strijden tegen de meest formidabele militaire en immorele macht dat de wereld misschien ooit heeft gezien.[2]

Deze belangrijke resultaten – die hoewel groot als ze werkelijk zijn – zijn niet verkregen zonder begeleidende misstanden van een omvang dat twijfels doet rijzen of dat de laatste niet het eerste overtreffen.

Tot nu toe blijken wetgevers de fabrieken te beschouwen vanuit slechts één oogpunt, namelijk als een bron van nationale welvaart. De andere machtige consequentie die voortkomen uit uitgebreide industriële fabricage, wanneer het wordt overgelaten aan diens natuurlijke voortgang, heeft nog niet geleid tot aandacht van een wetgevend orgaan. Toch verdienen de politieke en morele gevolgen waarnaar we verwijzen de aandacht van de beste geestvermogens van de grootste en wijste staatslieden.

De verspreiding van de fabrieken over het gehele land creëert een nieuw karakter in diens bewoners; en omdat dit karakter is gevormd op een principe dat nogal nadelig is voor het individuele en algemene geluk, zal dit leiden tot de meest betreurenswaardige en permanente misstanden, tenzij de tendens wordt tegengegaan door wettelijke ingrijpen en leiding.

Het fabricagesysteem heeft nu al diens invloed zo ver vergroot over het Britse rijk, met als gevolg een essentiële verandering in het algemene karakter van de massa van de bevolking. Deze verandering is nog steeds in een snelle voortgang; en weldra zal de betrekkelijke simpelheid van de boer totaal verdwenen zijn onder ons. Het is nu al zelfs nauwelijks vindbaar zonder vermengd te zijn met gewoontes die voortkomen uit de handel, fabricage en commercie.

De verwerving van rijkdom en de wens die het van nature creëert voor een aanhoudende verrijking hebben een gehechtheid geïntroduceerd voor schadelijke luxe onder talrijke klassen van individuen, die daaraan nog nooit eerder hadden gedacht, en zij hebben ook een geestesgesteldheid opgewekt dat haar bezitter aanzet tot een opoffering van de beste gevoelens van de menselijke natuur aan deze liefde voor accumulatie. Om te slagen in deze loopbaan wordt de vlijt van de onderste lagen uit wiens arbeid deze rijkdom is onttrokken door nieuwe concurrenten (die strijden tegen diegenen met langere staat van dienst) gebracht tot een punt van echte onderdrukking. Ze reduceren hen door opeenvolgend veranderingen – als de geest van competitie toeneemt en het gemak van verwerven van rijkdom is verminderd – naar een meer ellendige staat dan kan worden ingebeeld door hen die niet aandachtig de veranderingen hebben geobserveerd zoals ze geleidelijk zijn voorgevallen. Als gevolg zijn zij heden in een situatie oneindig meer gedegradeerd en ellendig dan zij waren voor de introductie van deze fabrieken, op wiens succes hun blote bestaan nu afhangt.

Ter onderhoud van de toegenomen bevolking die veroorzaakt werd door de stijgende vraag naar arbeid, wordt het nu noodzakelijk om de huidige omvang van de buitenlandse handel in stand te houden, of anders zal het een ernstig en zorgwekkend probleem worden onder de bestaande omstandigheden van onze bevolking.

Het is echter zeer waarschijnlijk dat de exporthandel van dit land zijn hoogtepunt heeft bereikt, en dat door de competitie met andere staten – die gelijke of grotere lokale voordelen bezitten – het nu geleidelijk zal verminderen.

Het directe gevolg van de kortgeleden aangenomen Graanwet zal de versnelling zijn van deze afname en zal voortijdig die handel vernietigen. Uit dit oogpunt is het betreurenswaardig dat het wetsvoorstel is aangenomen: en ik ben ervan overtuigd dat zijn promotors weldra ontdekken dat het absoluut noodzakelijk is om de wet af te schaffen ter voorkoming van de ellende voor het overgrote deel van de bevolking dat uit de wet voort zal komen.

De inwoners van ieder land zijn opgevoed en gevormd door diens toonaangevende omstandigheden. Het karakter van de onderste lagen in Brittannië is nu hoofdzakelijk gevormd door omstandigheden die voortkomen uit handel, fabricage en commercie; en het heersende principe van handel, fabricage en commercie is directe geldelijk gewin, waarbij al het andere moeten wijken. Het is bij allen ingestampt om goedkoop te kopen en duur te verkopen. En om te slagen in deze kunst hebben alle partijen geleerd om een bekwaamheid in bedrog te verkrijgen. Zo is een mentaliteit gecreëerd in alle klassen van handelaren, die destructief is voor de open en eerlijke oprechtheid zonder welke de mens noch anderen gelukkig kan maken, noch zelf van geluk kan genieten. Strikt gesproken zou deze karakterfout niet aan de individuen die het bezitten moeten worden aangerekend, maar aan de overweldigende invloed van het systeem waaronder ze zijn opgevoed. Maar de gevolgen van dit winstprincipe – onbeteugeld – zijn nog steeds betreurenswaardiger voor de werkende klassen die werkzaam zijn in de productiegedeelten van de fabrieken; want de meeste productietakken zijn ongunstig voor de gezondheid en moraal van de volwassenen. Toch aarzelen ouders niet om het welzijn van hun kinderen op te offeren door hen te plaatsen in beroepen waardoor de aard van hun geesten en lichamen erg inferieur worden in tegenstelling tot wat het zou kunnen zijn en het zou moeten zijn onder een systeem van gemeenschappelijke wijsheid en menselijkheid. Niet langer dan 30 jaar geleden dachten de armste ouders dat de leeftijd van 14 vroeg genoeg was voor hun kinderen om te beginnen met reguliere arbeid. En de ouders oordeelden goed, want in die periode van hun levens hadden de kinderen door spel en beweging in de buitenlucht voldoende basis gekregen voor een solide gesteldheid. En als kinderen niet ingewijd waren in boekenwijsheid, dan hadden ze toch veel meer nuttigere kennis geleerd over het huiselijke leven, waarin ze vertrouwd waren bij een leeftijd van 14, en die, als ze opgroeiden en gezinshoofden werden, van meer waarde was voor hen (dat ze het beheer van de uitgave van hun verdiensten leerden) dan de helft van hun lonen onder de huidige omstandigheden.

Het moet ook herinnerd worden dat 12 uur per dag – inclusief de tijd benodigd voor de reguliere rust en maaltijden – toen voldoende werd beschouwd om alle werkkracht uit de meest ferme volwassene te halen; waarbij opgemerkt dient te worden dat er toen meer lokale feestdagen waren dan momenteel in de meeste delen van het koninkrijk. Ook waren ze toentertijd over het algemeen ook onderricht door navolging van het voorbeeld van sommige landeigenaren, en via gewoontes ontstaan uit een wederzijds belang tussen de partijen, wat betekende dat zelfs de laagste boeren over het algemeen werden beschouwd te behoren tot (en vormden op een bepaalde manier een lid van) een respectabele familie. Onder deze omstandigheden ervaarden de onderste lagen niet alleen een aanzienlijke mate van welstand, maar zij hadden regelmatig ook mogelijkheden om van gezonde sporten en vermaak te genieten; en als gevolg raakten zij sterk gehecht aan diegenen waarvan ze afhankelijk waren, hun diensten werden welwillend uitgevoerd; en wederzijdse goede diensten bonden de partijen met de sterkste banden van de menselijke natuur, elkaar te beschouwen als vrienden in ietwat verschillende situaties. De dienaar genoot inderdaad in veel gevallen van meer welbevinden en rust dan zijn meester.

Vergelijk deze stand van zaken met die van de onderste lagen van tegenwoordig – met de menselijke natuur getraind zoals het nu is onder het nieuwe fabricagesysteem.

In de fabrieksdistricten is het gebruikelijk voor ouders om hun kinderen van beide geslachten op zeven- of achtjarige leeftijd in winter en zomer om zes uur in de ochtend (soms in het donker en soms te midden van vorst en sneeuw) de fabrieken te betreden die vaak tot hoge temperaturen verwarmd worden en een luchtkwaliteit bezitten die ongunstig is voor het menselijke leven, en waarbij alle werknemers vaak doorwerken tot 12 uur ’s middags, wanneer een uur is toegestaan voor de maaltijd, waarna ze verder werken in de fabrieken (in de meeste gevallen) tot acht uur ’s avonds.

De kinderen ondervinden tegenwoordig dat ze onophoudelijk moeten werken voor hun levensonderhoud. Ze zijn niet gewend aan onschuldig, gezond en leerzaam vermaak; de benodigde tijd is hun niet gegeven voor hen die eerder gewend waren om ervan te genieten. Zij weten niet wat ontspanning inhoudt met uitzondering van de onderbreking van arbeid. Zij worden omringd door anderen die in dezelfde omstandigheden verkeren en worden van kindsbeen tot jeugd geleidelijk ingewijd – de jonge mannen in het bijzonder, maar vaak ook de jongere vrouwen – in het verleidelijke genot van kroeg en dronkenschap, dat door hun dagelijkse harde arbeid, gebrek aan betere gewoontes en de algemene ledigheid van hun geesten wordt voorbereidt.

Van een dergelijk opvoedingsstelsel kan niet verwacht worden om iets anders te produceren dan een bevolking dat zwak is in lichamelijke en geestelijke vermogens en met gewoontes die doorgaans destructief zijn voor hun eigen welbevinden en voor het welzijn van diegenen om hen heen, en op berekend om alle sociale gevoelens te onderwerpen. De persoon die in een dergelijke omgeving verkeert, ziet alles om hem heen naar voren haasten met een postkoetssnelheid ter vergaring van individuele rijkdom ongeacht van hemzelf, zijn welbevinden, zijn behoeftes of zelfs zijn lijden, uitgezonderd op de manier van onterende liefdadigheid der parochie, alleen geschikt om het hart van de mens te verstenen tegen zijn medemensen of het vormen van de tiran en de slaaf. Vandaag werkt hij voor een meester, morgen voor een tweede, daarna voor een derde, en een vierde, tot dat alle banden tussen werkgevers en werknemers zijn verschrompeld tot de overweging over welke directe winst ieder kan ontlenen aan de ander. De werkgever beschouwt de werknemer slechts als een instrument voor winst, terwijl deze een brute wreedheid van karakter verkrijgt en – in het geval dat wettelijke maartregelen niet verstandig ontworpen worden om diens toename te voorkomen – de conditie van deze klasse verslechterd, zodat die vroeger of later het gehele land zal onderdompelen in een vreselijk en misschien onoplosbare staat van gevaar. Het directe doel van deze waarnemingen is het bewerkstelligen van verbeteringen en het afwenden van gevaar. De enige manier waarop dit kan worden volbracht is via een wet van het parlement, met daarin:
(1) Beperk de reguliere arbeidsuren in fabrieken tot 12 per dag, inclusief anderhalve uur voor het nuttigen van maaltijden;
(2) Voorkom dat kinderen onder de 10 jaar werken in fabrieken, en dat ze niet langer werken dan 6 uur per dag als ze jonger zijn dan 12 jaar;
(3) Dat kinderen van beide geslachten niet worden toegelaten in fabrieken – na verloop van een nader te noemen tijd – tot dat ze kunnen lezen en schrijven op gebruikelijke wijze, de eerste vier regels van aritmetica begrijpen, en tot dat de meisjes ook hun normale kleding kunnen naaien.


Deze maatregelen – wanneer zij niet worden beschouwd door partijgevoelens of door een kortzichtig fout begrip van direct eigenbelang, maar alleen worden beschouwd vanuit een nationaal oogpunt – zullen bevorderlijk zijn voor het kind, voor de ouder, voor de werkgever en voor het land. Zoals we nu gevormd zijn, kunnen veel individuen niet algemene onderwerpen los zien van partijoverwegingen, terwijl anderen ze slechts kunnen zien vanuit het oogpunt van directe geldelijk gewin. Om die reden mag er geconcludeerd worden dat individuen van verschillende typeringen afkerig zullen zijn van bepaalde of alle maatregelen. Ik zal daarom proberen om hun bezwaren te anticiperen en daarop te reageren.

Van een kind kan niet worden verwacht dat hij bezwaar maakt tegen de voorgestelde plannen: hij zal snel door ervaring leren om hen te beschouwen – zoals het zal blijken uit ervaring – als in wezen gunstig voor hem in kindertijd, jeugd, volwassenheid en op oude leeftijd.

Ouders die opgegroeid zijn in onwetendheid en slechte gewoontes en bijgevolg in armoede verkeren, kunnen zeggen: “Wij kunnen het niet veroorloven om onze kinderen te onderhouden tot ze 12 jaar oud zijn zonder ze aan het werk te zetten waarmee hun eigen lonen kunnen verdienen, en daarom bezwaar maken tegen het onderdeel van het plan dat ons verbied om hen aan het werk te zetten in de fabrieken totdat ze van die leeftijd zijn.” Als het armste en meest ellendige deel van de bevolking vroeger hun kinderen ondersteunde totdat ze 14 waren, zonder dat de kinderen reguliere arbeid hoefden verrichten, waarom kunnen ze hen nu niet ondersteunen tot ze 12 jaar oud zijn? Als ouders die deze plicht weigeren niet zo onwetend waren en niet opgevoed waren in slechte gewoontes, dat hun geestelijke vermogens inferieur maken ten opzichte van de instincten van vele dieren, zouden zij begrijpen dat door hun kinderen te dwingen om te werken in zulke situaties op een dergelijk vroege leeftijd hun kroost in situaties brengen die leiden tot het vertragen van hun groei en hen merkwaardig blootstellen aan lichamelijke ziektes en geestelijke schade, terwijl zij hen de kans ontnemen op het verkrijgen van een deugdelijke gesteldheid dat ze anders zouden bezitten, en waarzonder zij niet veel kunnen genieten van geluk en blijdschap, maar een last vormen voor henzelf, hun vrienden en hun land. Ouders die zo handelen, ontnemen ook hun kinderen de kans op het verkrijgen van de gewoontes van het huiselijke leven. Zonder kennis hierover kunnen hoge nominale lonen hen maar weinig welzijn opleveren en waarzonder onder de werkende klassen zeer weinig huiselijke geluk kan worden genoten. Vroegtijdig werkende kinderen worden verhinderd om de standaard basisbeginselen van boekenwijsheid te verkrijgen; en in plaats van deze nuttige en waardevolle kennis verkrijgen zij waarschijnlijk de meest schadelijke gewoontes door constante omgang met diegenen die net zo onwetend en ongeschoold zijn als henzelf. En daarom kan het echt gezegd worden dat bij iedere cent verdiend door de ouders bij de voortijdige arbeid van hun nakomelingen offeren zij niet alleen toekomstige ponden op, maar ook de toekomstige gezondheid, welbevinden en goed gedrag van hun kinderen; en alleen als dit verderfelijke systeem gestopt wordt door de invoering van een beter systeem, zal het onheil zeker toenemen en slechter worden per generatie.


Ik verwacht geen enkele bezwaar van de werkgevers over de genoemde leeftijd voor de toelating van kinderen in hun fabrieken; of tegen kinderen die eerst goede gewoontes en de basisbeginselen van de gemeenschappelijke studie zijn aangeleerd. Ik heb op basis van ruimschoots voldoende ervaring het feit vastgesteld dat het meer winstgevend is om kinderen toe te staan om dagelijks werkzaam te zijn op 10 jarige leeftijd dan in een eerdere periode; en dat de kinderen (of volwassenen) wie het beste onderwezen zijn de beste dienaren vormden en waren verreweg het meest makkelijk te leiden om alles te doen wat goed en deugdelijk voor hen was. De eigenaars van dure vestigingen kunnen mogelijk bezwaar maken tegen de vermindering van de huidige gebruikelijke arbeidsuren. Het hoofdpunt van hun betoog is dat de huur of de rente van het kapitaal dat gebruikt is voor het oprichten van de vestiging in rekening wordt gebracht op de totale productiehoeveelheid. Als in plaats van toegestaan te zijn om hun werkmensen in hun fabrieken zo lang als de menselijke natuur kan worden verleid om diens inspanningen voort te zetten (zeg 14 of 15 uur per dag) te laten werken, zullen zij dan beperkt worden tot 12 uur arbeid door hun werkmensen per dag, dan zal de productiekosten van het product toenemen met de groter proportie van huur en rente die toebedeeld wordt aan de kleinere geproduceerde hoeveelheid. Als echter deze wet, zoals het is voorgesteld, algemeen ingevoerd wordt in Engeland, Schotland en Ierland zal elk verschil dat kan ontstaan in de productieprijs van de artikelen in deze fabrieken worden gedragen door de consumenten en niet door de eigenaren van deze vestigingen. En vanuit nationaal oogpunt zal arbeid die 12 uur per dag wordt uitgeoefend rendabeler zijn dan arbeid uitgestrekt over een langere periode. Ik denk echter dat iedere fabriek waar de werknemers tot 12 uur per dag werken net zo goedkoop hun goederen produceren als de fabrieken waarbij de krachtinspanningen van de werknemers voortgezet worden tot 14 of 15 uur per dag. Als dit echter niet het geval is in die bovengenoemde mate, dan zal de verbeterde gezondheid, welzijn, bruikbare vaardigheden van de bevolking en de verlaging van de armoedecijfers – die het natuurlijk gevolg is van deze veranderingen in de manieren en gewoontes van de bevolking – leiden tot een stevige compensatie voor het land voor slechts een kleine fractionele verhoging van de productieprijs van elk product. Zal de Britse regering de kans op een triviaal geldelijk gewin van een enkeling in competitie zetten met de welvaart van vele miljoenen mensen? De werkgever wordt niet benadeeld door verplicht te zijn om zich zo te gedragen tegen zijn arbeiders, omdat hij zo moet handelen voor het landsbelang. Sinds de algemene introductie van dure machinerie is de menselijke natuur geforceerd ver boven haar gemiddelde sterkte en zeer veel persoonlijke ellende en maatschappelijke schade zijn de gevolgen hiervan.

Het is inderdaad een stelsel dat meer betreurd moet worden vanuit nationaal oogpunt dan bijna iedere andere dat heeft plaatsgevonden gedurende vele verleden eeuwen. Het heeft de huiselijke gewoontes van het overgrote deel van de bevolking ontregeld. Het heeft hen de tijd ontnomen dat gebruikt kon worden voor het verkrijgen van onderwijs of het genieten van vermaak. Het heeft hun bestolen van hun substantiële voordelen en het heeft hun maatschappelijk rust en welbevinden vergiftigd door hen aan te zetten tot gewoontes van kroeg en dronkenschap.

Zullen we anders wetten maken voor het opsluiten, deporteren of het ter dood veroordelen van diegenen die een paar shillings van onze eigendom stelen, onze tamme dieren verwonden, of zelfs een groeiend takje beschadigen; en zullen we niet wetten maken om diegenen te beteugelen die anders niet beteugeld zullen zijn in hun verlangen naar gewin door de beroving van miljoenen medewezens van hun gezondheid, hun tijd voor het verkrijgen van kennis en toekomstige verbetering – van hun maatschappelijke welbevinden – en van iedere redelijke genieting? Nee, deze handelswijze kan niet langer meer doorgaan; – het zal aan haar eigen genezing werken door de concrete misstanden die het zal creëren, en dat in de meest gevaarlijke manier voor het publieke welzijn als de regering het niet in goede banen leidt.

Het publiek is echter misschien het meest geïnteresseerd in het gedeelte van het plan dat pleit voor het opleiden en onderwijzen van de onderste lagen van de bevolking onder de leiding en op kosten van de overheid. En het is heel wenselijk dat de uitgebreide wezenlijke voordelen die voortkomen uit deze maatregel beter waren begrepen, zodat de onjuiste ideeën die nu hierover bestaan – zelfs in de meest tegenovergestelde kringen – misschien volkomen verwijderd kunnen worden.

Een geringe algemene kennis van de vroegere gebeurtenissen in de wereld met enige ervaring van de menselijke natuur, zoals het verschijnt in de kleine sektes en partijen rond ons heen, is voldoende om als bewijs te dienen voor diegenen die niet vanaf kindsbeen fout zijn opgevoed, dat kinderen elke gewoonte en ieder sentiment geleerd kunnen worden. En dat deze gewoontes en sentimenten samen met de lichamelijke en mentale neigingen en vermogens die in iedere individu bestaan vanaf geboorte, gecombineerd met de algemene omstandigheden waarmee hij omringd is, het gehele karakter van de mens vormen.

Het is thans duidelijk dat de menselijke natuur verbeterd en gevormd kan worden in het karakter die in het belang en geluk is van iedereen die het bezit, enkel en alleen door de aandacht van de mensheid te richten op het aannemen van wettelijke maatregelen verstandig vastgesteld om de beste gewoontes en de meeste rechtvaardige en nuttig sentimenten te geven aan de opkomende generatie; – en op een speciale manier aan diegenen die geplaatst zijn in situaties, die zonder deze maatregelen dreigen te zorgen voor het aanleren van de slechtste gewoontes en de meest waardeloze en schadelijke sentimenten.

Ik vraag aan diegenen die de wetenschap van regeren hebben gestudeerd volgens die verlichte principes die alleen een staatsman zouden moeten beïnvloeden: Wat is het verschil vanuit nationaal oogpunt tussen één individu getraind in gewoontes die hem gezondheid, matiging, nijverheid, juiste principes van oordelen, anticiperen en over het algemeen goed gedrag; en één grootgebracht in onwetendheid, luiheid, losbandigheid, gebrekkige vermogens van oordelen en over het algemeen slechte gewoontes? Is niet één persoon van de eerste van meer waarde en politieke sterkte voor de overheid dan velen van de laatstgenoemde?

Zijn er niet miljoenen mensen in de British dominions voor wie dit verschil kan worden gemaakt? En als een verandering die zo wezenlijk inwerkt op het welzijn van deze individuen en via hen voor elk lid van het rijk kan gemaakt worden, is het dan niet de eerste plicht van de regering en het land om de middelen in de praktijk brengen die de verandering kan bewerkstelligen?

Zal dan van zulke belangrijke maatregelen worden afgezien en de belangen van dit land worden gecompromitteerd, omdat een partij haar eigen bijzondere principes wenst op te leggen aan de jonge geest, of omdat iemand anders bang is dat de voordelen voortgekomen uit dit verbeterde stelsel van wetgeving zo groot zal zijn dat het een te grote populariteit en invloed geeft aan de ministers die dit zullen introduceren?

De beëindiging van zulke vergissingen in de praktijk is, naar mijn inziens, dichtbij en de regering zal niet langer meer gedwongen zijn om de welvarendheid en het welzijn van het merendeel van de bevolking en van het rijk op te offeren aan de vooroordelen van een relatief klein aantal individuen die zelfs hun eigen veiligheid en belangen schaden.

Immers een maatregel die overduidelijk vastgesteld is om het grootste profijt te leveren aan miljoenen van onze medewezens kan niet langer worden uitgesteld, omdat een partij in de overheid ten onrechte kan denken dat het zijn invloed over de publieke opinie kan verzwakken tenzij die partij alleen het plan zal dirigeren, maar het is overduidelijk dat wegens de tijdsgeest de leiding niet uitsluitend aan een partij wordt toevertrouwd. Of omdat anderen die opgevoed zijn in de meest tegenovergestelde principes kunnen inbeelden dat het nationale onderwijsstelsel voor de arme en onderste lagen gesanctioneerd door de regering, maar onder supervisie en in detail bestuurd door het land, een gevaarlijke macht in handen van de ministers van de Kroon zou plaatsen.

Zulke sentimenten kunnen niet bestaan in mensen met gedachten ontdaan van partijoverwegingen, die oprecht wensen om hun medemensen te helpen, die geen enkele persoonlijke denkbeelden willen verwezenlijken, en die hun regering willen helpen en versterken zodat de regering beter in staat is om beslissende en effectieve maatregelen te kunnen nemen voor de algemene vooruitgang van de bevolking.


In naam van de miljoenen verwaarloosde armen en onwetenden die gewoontes en sentimenten tot dusver hebben gevormd dat hen ellendig maken, roep ik de Britse regering en de Britse natie op om hun inspanningen te bundelen voor de inrichting van een systeem ter opleiding en onderwijzing van diegenen die voor welke reden dan ook nu ongeschoold en onwetend zijn. En door middel van een duidelijke, makkelijke en praktisch preventiesysteem zorgen voor het stoppen van onwetendheid en de daaruit voortvloeiende armoede, ondeugd en ellende die snel aan het toenemen zijn in het gehele rijk; want: “Leer een kind op de manier waarop hij moet gaan en hij zal daarvan niet afwijken wanneer hij oud is.”

_______________
[1] Uit de resultaten van het bevolkingsonderzoek uit 1811 blijkt dat in Engeland, Schotland en Wales er 895.998 families hoofdzakelijk werkzaam zijn in de landbouw – 1.129.049 families hoofdzakelijk werken in handel en fabricage – 640.500 individuen in het leger en de marine werken – en 519.168 families niet betrokken waren bij de bovengenoemde beroepen. Hieruit volgt dat bijna 50 % meer mensen betrokken zijn bij de handel dan in de landbouw – en dat van de gehele bevolking ongeveer 1 op de 3 landbouwer is. – Voetnoot van Robert Owen.
[2] Vermoedelijk verwijst Owen naar de Britse strijd tegen de Franse jacobijnen en Napoleon. – Voetnoot vertaler.