Anton Constandse

De vrije mens in een leefbare wereld


Geschreven: 6 mei 1973
Bron: brochure: Stichting Pamflet, Driebergen
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Over vrijheid en discipline
Communisme, communes en de individuele vrijheid
De oorsprong van het christendom

Deze brochure is een schriftelijke bewerking van de rede die Anton Constandse uitsprak op een Demonstratief Congres van de Vrije Gedachte, te Haarlem, 6 mei 1973, onder de titel Het geestelijk milieubederf en de Vrije Gedachte.

Wanbeheer der Natuur

U weet dat er een boek verschenen is over de Club van Rome (Grenzen aan de groei, W.L. Oltmans, Utr. 1973), dat ditmaal niet een behandeling bevat over de oorzaken van de vervuiling en de uitputting van de grondstoffen en dergelijke, maar een verslag met interviews met 75 geleerden in West-Europa en Amerika, die hun mening gegeven [hebben] over de waarde van de publicaties over de noden waaraan onze maatschappij lijdt. Het merkwaardige nu is dat ten aanzien van de feiten er geen meningsverschillen bestaan. Al deze geleerden en specialisten erkennen dat de geboortegolf té hoog gestegen is; dat er een uitputting is van de grondstoffen en de energiebronnen; dat de hoeveelheid zuurstof die tot onze beschikking staat verkeerd gebruikt of verkwist wordt; dat de watervoorziening gevaar loopt, en zélfs, dat ten aanzien van de productie van levensmiddelen er sprake is van een ontzaglijke onverantwoordelijkheid. Er is immers zo zeer de nadruk gelegd op de industrie en met name ook op de zware nijverheid, dat er een groot aantal landen zijn die best in staat zouden wezen om de bevolking van voedsel te voorzien, maar die dit probleem hebben verwaarloosd.

Ik geef u één klein voorbeeld: wanneer u bijvoorbeeld Bolivia neemt (een staat die op het ogenblik door de fascistische dictatuur die er heerst nogal eens in het nieuws is) dan ontdekt u dat het een land is 30 maal zo groot als Nederland, met slechts 5 miljoen inwoners. Dat een groot deel van dit land beschikt over een behoorlijk klimaat, voldoende water en dergelijke, maar dat 40 % van de levensmiddelen in dit land geïmporteerd moeten worden. En dit wanbeleid van een heersende klasse die zich voornamelijk heeft toegespitst op de productie van tin, die ook na de nationalisatie nog is blijven overwegen, is één van de oorzaken van de nood waarin een dergelijk volk ( en het Boliviaanse volk behoort tot de allerarmsten van Latijns Amerika) verkeert.

Men kan nu zeggen dat op het punt van de feitelijke gegevens degenen die geïnterviewd zijn, het wel met elkaar eens zijn. Maar slechts heel ten dele zijn er auteurs en geleerden die belangstelling hebben voor het sociale probleem, voor de vraagstukken van het maatschappelijk regime, dat hierbij toch een grote rol speelt.

Natuurlijk, een marxist als Mandel heeft wel degelijk onderstreept hoezeer het kapitalistische systeem verantwoordelijk is voor het leggen van de nadruk op de industriële productie en de verwaarlozing van de gezondheid, de levensmiddelen, het respecteren van de natuur. En hij heeft terecht dit gezegd: door het winstmotief in de maatschappij is inderdaad wel de productie verhoogd, want natuurlijk is de begeerte om winst te maken een factor waardoor men probeert zoveel mogelijk voort te brengen; maar men heeft zich dan ook geworpen op een groot aantal artikelen die volkomen nutteloos zijn, wanneer men vraagt naar hetgeen essentieel is voor het leven. Ik heb het nu niet alleen over de privéauto, de waanzinnige jacht naar snelheid, of over de zucht naar comfort en naar voortdurende veranderingen. Maar u kent ook de cijfers over de cosmetica die miljarden en miljarden verteren, alsof vermomde vrouwen zoveel aantrekkelijker zouden zijn dan naakte vrouwen. En u kent de cijfers over de farmaceutische industrie, die de onrust exploiteert van de mensen, hun slapeloosheid of hun pijnen, die duizenden en duizenden nieuwe middelen op de markt werpt, waarvan de wezenlijke waarde ontzaglijk gering is, maar waarvoor wij duur moeten betalen. En u kunt overtuigd zijn dat wanneer dit winstmotief opgehouden heeft een wezenlijke factor te zijn in de maatschappij, deze soort productiviteit zéér wel gemist zou kunnen worden en zelfs nadelig wordt, omdat er een groot aantal grondstoffen aan wordt opgeofferd, die veel nuttiger zouden kunnen worden gebruikt.

Ik wijs er verder op dat de zware industrie ook onmiddellijk betrekking heeft op de bewapening. En we behoeven geen woord vuil te maken aan het feit, dat we ten aanzien van die bewapening te doen hebben met een waanzinnige ‘overkill’, een over-mogelijkheid om de mensheid te vernietigen. Max van der Stoel heeft eens gezegd, toen hij nog minister van Buitenlandse Zaken moest worden, dat hij aandacht zou schenken aan het feit dat in Europa zoveel wapens zijn opgeslagen; niet alleen tanks, kanonnen en vliegtuigen, maar evengoed atoomwapens, die voor het eigenlijke doel dat men er technisch aan zou stellen de verdediging van Europa – volkomen overbodig zijn geworden. Waarbij ik dan nog wil voegen dat Europa helemaal niet te verdedigen valt. In elke oorlog zal ons werelddeel alleen maar zinneloos verwoest worden, zodat werkelijke bescherming door wapens niet meer doenlijk is geworden.

Men kan, wanneer men over deze oorlogsproductie spreekt, daar nog aan toe voegen het verband tussen de stijging van de productiviteit, dus de groei, en de vernietigingsdrift, het verband tussen twee tegengestelde krachten. Bij de aanbieding van het boek van Oltmans zei één van de deskundigen: “Omstreeks het jaar 1990 begint de crisis van de petroleum en de benzine.” Dan zal nog wel niet alles óp zijn, maar moet men zwaar gaan rantsoeneren, óf deze grondstoffen zó duur gaan maken dat de productie ervan beperkt kan worden. Nu leren de cijfers dat in Amerika bijvoorbeeld van 1950 tot 1970 het verbruik van olie en benzine verviervoudigd is, en dat men van 1970 tot 1980 er op rekent dat dit nog eens verdubbeld zal worden, zodat Amerika steeds méér petroleum moet invoeren. U weet dat in Noord-Amerika 6 % van de wereldbevolking woont, maar dat het beschikt over de helft van het hele industriële vermogen van de niet-communistische wereld. In Amerika zijn de kapitalen en de productiemiddelen op een zodanige schaal opgehoopt, dat het daardoor niet alleen potentieel rijk, maar ook uitermate machtig is, militair machtig is. Welnu, de Amerikanen maken zich zeer ongerust over het feit dat ze voor die petroleum afhankelijk worden van de import uit het Midden-Oosten. Dit gebied, vooral rond de Perzische Golf, bevat 60 % van de nu bekende olievoorraden ter wereld en de Japanners zijn al voor 90 % afhankelijk van de olie uit dat Midden-Oosten, West-Europa voor 80 %. En straks zal Amerika voor 40 % afhankelijk worden van dit gebied. Er begint nu al paniek te ontstaan. Uit de bijeenkomst die onlangs is gehouden over samenwerking tussen Amerika en Europa, en ook uit redevoeringen van Kissinger kunt u opmerken dat de Amerikanen nu al ons Europeanen beginnen aan te wakkeren met hen één verbond te sluiten, opdat de rijke Atlantische landen bij machte zullen zijn die petroleumwinning te monopoliseren.

De Derde Wereld

In Grenzen aan de groei heeft Chomsky, een zeer verlichte vrij denkende geleerde uit de Verenigde Staten, één van de strijders tegen de oorlog in Vietnam, één van degenen die het meest het libertaire socialisme voorstaat, gezegd: zozeer zijn de productiviteit en het militarisme met elkaar verweven, dat ook wanneer er schaarste aan grondstoffen komt, juist die schaarste een bron zal zijn van oorlogen. Want wanneer olie, tin, koper, bauxiet, enzovoort, in hoeveelheid afnemen, zullen de staten en de heersende groepen zich bewapenen om te proberen het monopolie te verkrijgen van deze grondstoffen.

Wanneer nu de maatschappelijke problemen zozeer van betekenis zijn ten aanzien van de milieuvervuiling en de uitputting van de hulpbronnen, dan moeten we daaruit afleiden dat in de kapitalistische wereld de groei en de productiviteit vooral ten goede zijn gekomen aan de Atlantische staten. Dat de zogenaamde ontwikkelingswereld, de Derde Wereld, geen baat heeft gevonden bij deze waanzinnige uitbreiding van de industriële productie. Men kan integendeel dit constateren: de meeste grondstoffen komen uit Latijns-Amerika, Afrika, Azië, dus uit de arme gebieden. Maar hun bodem wordt uitgeput, en er is geen aandacht besteed aan de voedselvoorziening! Denk eens aan de landen van Zuidoost-Azië, waar de oorlog woedde; aan India en andere naties van de Aziatische wereld, ook aan het Afrikaanse werelddeel, waar veelvuldig hongersnood voorkomt. De arme landen zullen achterblijven met een bodem waaruit de rijkdommen zijn weggehaald; met een heersende kaste die geprofiteerd heeft (in samenwerking met het Westen) van deze uitbuiting; en die waarschijnlijk wel vluchten zal uit de Derde Wereld, en die trouwens ook het kapitaal uit deze gebieden al naar het Westen heeft overgebracht. Ik geef u enkele voorbeelden: Latijns-Amerika heeft een ‘elite’ van grootgrondbezitters, feodale kasten, militairen, hoge geestelijken. En deze oligarchie heeft het eigen volk zodanig uitgebuit, dat ze vijftien duizend miljoen dollar heeft geëxporteerd uit de landen van deze paupers naar Amerika en West-Europa, en dus de kapitaalrijkdom van het Westen heeft verhoogd. Een ander voorbeeld: u weet hoeveel miljoenen rijke oliesjeiks en vorsten rond de Perzische Golf uit de oliewinning hebben weten te putten om die te beleggen in de Verenigde Staten en West-Europa. Thans zijn Arabische sjeiks commissarissen van grote Amerikaanse maatschappijen, terwijl hotels, metaalbedrijven en chemische industrieën zelfs in handen zijn gekomen van feodale vorsten, die jarenlang de bodem van hun eigen volkeren hebben helpen plunderen. In de loop van 1972 en 1973 zijn zij – door de daling van de waarde van de dollar – angstiger geworden en hebben zij besloten de verkoop van olie te beperken. Hun eigen volken beginnen hen te dwingen meer te doen voor de ontwikkeling van hun eigen landen. Van een bedreiging van het kapitalisme is echter nog geen sprake geweest.

Wel hebt u de laatste tijd ook voortdurend gewag horen maken van het feit dat de arme landen een schuld hebben aan de rijke landen van tweehonderdduizend miljoen gulden, 200 miljard gulden. U vraagt u af hoe het mogelijk is dat volkeren, die al geëxploiteerd zijn geworden door hun eigen heersende klassen en door het rijke Westen, desondanks nog deze formidabele schuld hebben! Wel, dat zijn bedragen die hun zijn opgelegd voor levering van wapens, waarmee ze alleen maar zelf onderdrukt zijn geworden; bedragen die grotendeels in handen zijn gekomen van overheersende kasten, die ze verbruikt hebben in de lustoorden van het Westen. Met die schulden blijven deze volkeren achter in landen zónder grondstoffen, zonder voldoende voedselproductie.

Indien u het maatschappelijk verband zou verwaarlozen ten aanzien van de fantastische groei waarvan we getuige zijn; indien u zou vergeten dat deze groei voornamelijk ten goede komt aan één derde van de wereldbevolking, dan zou u óf verblind moeten zijn, of u zou weigeren een beetje menselijke solidariteit te laten overwegen. Het is inderdaad zo dat van die 75 geleerden, die ik noemde omdat ze hun mening hebben gegeven over de grenzen van de industriële groei, slechts enkelen aandacht hebben geschonken aan dit sociale probleem, maar die hebben dit dan ook terdege gedaan. Ik noemde u Mandel en Chomsky; ik zou ook Marcuse kunnen noemen, die vooral wijst op de rampzalige gevolgen van de kapitalistische industrialisatie voor de ‘Derde Wereld’.

Verraad aan de Cultuur

Chomsky heeft ook de aandacht gevestigd op een ander feit, op de ontrouw aan onze culturele idealen, op het verraad van de geestelijke elite, de technici, de intellectuelen. Hij wijst er op dat Bakoenin, de bekende Russische anarchist van de vorige eeuw, al heeft opgemerkt dat wetenschap nooit een bron van gezag mocht zijn, van de éne mens over de andere. Hij heeft gewaarschuwd tegen het gebruik van wetenschap en kennis om te overheersen, uit te buiten en bevoorrechte klassen te scheppen. U weet welk misbruik er bijvoorbeeld gemaakt kan worden van de sociale psychologie, hoe die aangewend kan worden om te proberen de mensen geestelijk te verslaven. De invloed van de Westerse technologie in de arme landen heeft daar meestal tot gevolg dat men het kapitalisme introduceert. Wanneer men een privéauto gaat invoeren schept men een kaste die deze auto’s kan kopen of mag gebruiken. Als men koelkasten gaat introduceren weet men dat men een lokaas meebrengt om uit de massa degenen naar voren te krijgen, die agressief zijn, die het winstmotief benutten en die in hun eigen maatschappij een Westerse, koloniserende positie gaan innemen. Een voorbeeld: Brazilië heeft honderd miljoen inwoners. Er zijn slechts twee miljoen gezinnen, die een Westerse levenswijze kennen. Het grootste deel van de import uit het Westen van auto’s, koelkasten, wasmachines, elektrische apparaten en duurzame verbruiksgoederen komt ten bate van deze twee miljoen gezinnen, die hun eigen volk exploiteren.

Om dit ene thema af te ronden: het is duidelijk dat men de gevolgen van de industriële groei niet los kan maken van de maatschappelijke verschijnselen en van de vergroting van de economische en militaire macht van een bevoorrechte minderheid. Duidelijk is dat het militair-industrieel complex maakt dat de bewapening en de oorlog ingebouwd zijn in het model van de cultuur. Professor Röling, de polemoloog uit Groningen, is zeer pessimistisch over deze ontwikkeling. Hij is vervuld van de vrees dat dit alles, wanneer het onstuitbaar doorgaat, zal leiden tot de vernietiging van de mensheid in een derde wereldoorlog.

Het is nu zo dat wanneer we de maatschappelijke oorzaken van deze hele ontwikkeling proberen na te gaan, we ons natuurlijk afvragen wat het model is van de cultuur die deze maatschappij draagt. En nu wil ik onder cultuur niet dat idealistische element verstaan, waarmee het woord meestal verbonden wordt, alsof cultuur dan ‘ethische wereldorde’ zou betekenen. Ik heb u al gezegd, in die cultuur is het militarisme ingebouwd. Ik zou ook eigenlijk liever willen spreken van civilisatie. En wat is nu het kenmerk van de civilisatie waarmee wij te maken hebben?

In de eerste plaats is er natuurlijk een sociale integratie waardoor aan de mensen de bevrediging van bepaalde behoeften wordt gegarandeerd; en in onze maatschappij zelfs van allerlei essentieel overbodige behoeften. Een tweede element is dat men de mensen méér zegt te waarborgen: een zekere veiligheid, een bepaalde zekerheid. Dat men de mensen zegt dat ze ‘een gerust geweten’ hebben wanneer ze zich voegen naar de wetten, de zeden en de gewoonten van deze maatschappij. Omdat die samenleving hen en hun persoonlijke vrijheid zou beschermen. Natuurlijk kunt u onder ‘geweten’ ook iets anders verstaan, namelijk een opstandig geweten. U zou er ook onder kunnen verstaan: solidariteit met de armen en met de vervolgden; de identificatie, het zichzelf vereenzelvigen met degenen die in de wereld slecht terecht gekomen zijn. Maar dat is blijkbaar niet het geweten dat men vormt in de Westerse samenleving. Daar is niet het opstandige maar het berustende geweten vereist, het aanvaarden van de situatie zoals die is, om zich in ruil daarvoor dan ‘veilig’ te voelen. En nu heeft Freud, de vermaarde psycholoog, aangetoond hoezeer bij alle massavormingen dit element een rol speelt. Hij zegt dat het geweten waarvan men spreekt een vorm is van sociale angst: de mens is bang in conflict te raken met de maatschappij, omdat hij in wezen z’n medemensen vreest. Hij vreest de staat, het gezag, de Kerk. En om die angst te boven te komen moet hij zich integreren, moet hij zich aanpassen, zich aansluiten bij dit patroon. En daarvoor is de term ‘sociale angst’, die Freud gebruikt, natuurlijk voortreffelijk. Om aan te duiden wat de mens zou moeten doen om tot rust te komen, is het tegelijkertijd nodig ons te suggereren dat we enorme gevaren lopen wanneer we op zouden houden te gehoorzamen, op zouden houden ons te integreren in dit cultuurpatroon. Wij zien derhalve dit merkwaardige verschijnsel dat men eerst begint ons de stuipen op het lijf te jagen en enorme angst te verbreiden, om daarna ons te beloven dat wij van die angst verlost kunnen worden door deel uit te maken van een beschermende samenleving. U moet eens opletten in onze maatschappij waarvóór we bang gemaakt worden. We worden bijvoorbeeld bang gemaakt voor ‘de communisten’; en het woord communist is op zichzelf al een symbolische klank geworden van het demonische; het woord betekent al: gevaar. Het is iets dat ons allen bedreigt. Men kan zich niets zo ellendig voorstellen of het is met het woord ‘communisme’ wel te vangen. Soms vallen degenen die het woord als angstwekkend gebruiken natuurlijk wel eens door de mand. Dan gaat Nixon naar Peking en vertelt in Peking dat het Chinese volk zo’n innig vredelievend volk is, waarmee de Amerikanen zouden willen samenleven. U zou denken, ja dan is de hele vroegere vrees getorpedeerd. Waarom heeft men dan in Vietnam jaren gevochten tegen de beweerde Chinese expansie? Maar het schijnt dat de methode van angst aanjagen ook geleid heeft tot een uitholling van het vermogen om te denken; en dat de suggestie en de hypnose die met dat angst aanjagen samengaat, het Amerikaanse volk niet meer in staat stellen om eigenlijk eens te analyseren wat zo’n man als Nixon vertelt. Een paar maanden later zat hij trouwens in Moskou en vond dat de Moskovieten zulke uitstekende handelspartners waren, waarmee men best zaken kon doen: met deze ‘barbaren’. Niettemin, het blijft zo: het woord ‘communist’ moet angst en schrik aanjagen.

Wanneer we Europa bezien, ontdekken we dat de Sovjet-Unie kennelijk in het defensief is, zowel economisch als militair; dat ze over zo grote moeilijkheden (externe en interne) moet proberen de baas te worden, dat het tegenover de macht van de Atlantische wereld wel een poging tot zelfmoord zou zijn van de Russen, wanneer ze die macht rechtstreeks zouden uitdagen. Maar niettemin: de suggestie blijft dat Moskou de hele wereld bedreigt.

Een ander geval vormt Noord-Vietnam. Dit is in de krantenkoppen nu nog hét spook. Wanneer in Zuid-Vietnam de bevolking opstaat tegen het regime van Saigon, wanneer tegen de corrupte en militaire dictatuur de boeren en de arbeiders in verzet komen, dan hebben de Noord-Vietnamezen de oorlog verklaard aan het vreedzame volk van Zuid-Vietnam. Wanneer in Cambodja het volk in opstand is gekomen tegen de dictators, die op het ogenblik nog in de hoofdstad zitten; wanneer ze de verjaagde koning Sihanoek terug willen; en wanneer deze Cambodjaanse vrijheidstrijders de hoofdstad bedreigen, dan kunt u in onze kranten nog lezen: ‘Het zijn de Noord-Vietnamezen die Cambodja bedreigen’. En zo hebt u een aantal vervuilende, inderdaad een aantal verontreinigende termen die de mensen angst moeten bijbrengen voor duivelse krachten in de wereld, waartegen ze beschermd moeten worden. Wanneer Freud met voorbeelden uit zijn tijd wijst op de kenmerken van de massavorming zegt hij ongeveer dit: men probeert de mensen in een infantiele positie te brengen, een positie van afhankelijkheid, van vrees en angst voor spoken. Men probeert aldus hen te bewegen een ‘leider’ te aanvaarden. En deze leider over de massa moet functioneren als de strenge en gezaghebbende vader, die tegelijkertijd de beschermer van het gezin behoort te zijn.

Men keert dus eigenlijk terug naar een soort feodale structuur van de maatschappij. Men keert ook terug naar een infantiele psychische structuur. Nu zegt Freud: wanneer u de werkzaamheid van dit psychische mechanisme wilt bestuderen, moet u kijken naar twéé organisaties: de Kerk en het leger. In beide overweegt de macht van de leiding, in beide de angst. In het leger: angst voor de tegenstanden; in de Kerk: angst voor de duivel, angst voor de zonde, voor de straffen van god. En inzake deze parallel tussen Kerk en leger zegt hij: kijk, beide zijn eigenlijk geloofsgemeenschappen, die door illusies bijeen gehouden worden, waarin het gevaar als zeer groot wordt voorgesteld en waarbij de mens dus bereid is zich over te geven aan de redder, aan de heiland. Die heiland kan dus ook een generaal zijn. De band die er bestaat tussen de soldaten en die tussen de godsdienstigen is eigenlijk een band tussen hulpelozen, redelozen en reddelozen. Maar het is een band die alleen bestaan kan tussen leden van dezelfde groep.

Feodale religie

Nu zegt Freud: “Buiten deze band staan ook tijdens Christus’ heerschappij alle individuen, die niet tot de geloofsgemeenschap behoren, die hem niet liefhebben en van wie hij niet houdt.” U kunt opmerken dat én het leger én de Kerk groeperingen zijn die zich tegenover een soort vijandige wereld bevinden en zich als zodanig gedragen. U kunt hier denken aan woorden van Calvijn die in zijn Institutio heeft gezegd: “Het is godslasterlijk te menen dat god álle mensen liefheeft. God haat degenen die niet van zijn geest zijn.” En nu zegt Freud verder: “Daarom moet een godsdienst, óók als ze zich de godsdienst noemt der liefde, hard en liefdeloos zijn jegens diegenen die niet tot haar behoren. In de grond is elke godsdienst zulk een godsdienst der liefde voor allen die zij omvat. Maar wreedheid en onverdraagzaamheid ligt elke godsdienst ná jegens hen, die niet tot haar behoren.” U zou het al hebben kunnen concluderen uit Deuteronomium 5 en 6 waar, voorafgaande aan de tien geboden, is te lezen, dat god tot Mozes zegt dat hij alleen aanbeden wil worden als de énige god. “Ik ben een jaloerse god die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, en aan het derde en vierde geslacht van degenen die mij haten. Maar ik doe barmhartigheid aan duizenden van degenen die mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.” Merkwaardig is dat ik daaraan herinnerd werd toen ik in de Volkskrant van 27 april ’73 iets las over de Evangelische Omroep, waarbij de recensent van het programma van de E.O. zei: De mensen worden door deze omroep alleen uit elkaar gedreven. Dat is het hóógste ideaal van deze omroep. En hij zei ook: Och, wat zijn het, sektarische holbewoners en atoomsplijters.

U ziet hoezeer de analyse van Freud klopt met de realiteiten waarvan we getuigen zijn. Maar er is iets anders: dat dezelfde geest van onderlinge strijd en concurrentie aan het winstmotief ten grondslag ligt. Die geest vindt u terug in de rivaliteit tussen de Kerken en in de vervalsingen van de werkelijkheid, waarvan men zich bedient.

Nu wil ik over deze vormen van vervalsing niet veel méér zeggen dan dat ze eindeloos zijn, de manipulaties om de menselijke geest te verlammen, om de suggesties door woorden, door angst aanjagen e.d. Zo zéér van het spoor der werkelijkheid af te brengen, dat de mensen murw worden, machteloos worden tegenover de voortdurende mystificaties waaraan ze onderworpen zijn. Nog een geval waarvan wij dagelijks getuigen zijn: de idee dat wij leven in een vrije wereld. Ik moet u zeggen dat voor zover de democratie ons toestaat vrij te spreken, ik daar natuurlijk zeer blij mee ben en dat ik deze kant van de democratie nadrukkelijk waardeer en in elke maatschappij zou waarderen. Maar men suggereert dat zo’n vrije wereld zou betekenen dat het volk regeert, terwijl in werkelijkheid de macht in handen ligt van de grote economische concerns, van de militairen en van buiten-parlementaire krachten die wij door de verkiezingen niet aantasten, maar die we met het vrije woord proberen aan te tasten. We moeten vrezen dat, wanneer dit vrije woord een daad gaat worden, het dan met de vrijheid wel minder goed gesteld zal zijn dan op het ogenblik. En hoewel wij dan nog bij machte zijn om in die Atlantische wereld van vrijheid te profiteren, kunnen dat niet de Spanjaarden, en kunnen dat niet de Grieken, die toch onze bondgenoten zijn. Wel, horen we dan, van deze dictaturen hebt u niets te duchten, want deze fascisten zijn onze geallieerden, die bedreigen u niet! Alsof juist zij onze vrijheid niet bedreigen! Ik moet u zeggen: wanneer in de Verenigde Staten blijkt dat een president als Nixon gekozen is door middel van bedrog en leugens en meineed en inbraak en diefstal; en wanneer daar een regime bestaat met behulp van gangsters, dan voel ik mijn vrijheid uitermate bedreigd door het feit dat dit onze bondgenoten zijn. We kunnen, indien we verder proberen zouden op te sommen aan welke manipulaties en welke leugens we onderworpen worden, niet anders zeggen dan dit: de maatschappij die de grondstoffen uitput, het water vervuilt, de zuurstof misbruikt, de toekomst van de mensheid bedreigt, deze maatschappij bedreigt ook de geestelijke toekomst van de mensheid, bedreigt ook de psychische zuiverheid die we nodig zouden hebben om een menselijke maatschappij te scheppen.

Nu is het echter zo, en ik wil tegenover dit pessimistische beeld niet vergeten het te onderstrepen, dat natuurlijk antiautoritair protest ook steeds veld wint, zowel in Amerika als hier. En dat we dit kunnen waarnemen in het verzet tegen geloven op gezag, in de oppositie tegen een autoritaire opvoeding, in de wijziging van verhouding tussen man en vrouw, in de onwil om de overmacht van de strijdkrachten nog te aanvaarden, in de poging om de rechtspraak te hervormen. En ik geloof dat we blij moeten zijn met datgene wat de Vrije Gedachte op dit terrein bereikt heeft. U weet dat de vereniging De Dageraad al geschapen is in 1856, en men kan haar betekenis moeilijk overschatten. Blij moeten we zijn met datgene wat de Vrije Gedachte, gedaan heeft, opdat deze geestelijke bevrijding kon voortschrijden. Nu vond ik onlangs, lezende in een boekje van Marx over ‘die Judenfrage’ een opmerking over de godsdienst, waarin hij zegt dat de godsdienst beschouwd moet worden als een verschijnsel van de wereldse slavernij. En historisch is dit volkomen juist. U ziet dat de christelijke wereld eenvoudig de Romeinse wereld voortzet. Dat in de plaats van de Romeinse keizer de macht van de paus komt. U ziet dat sinds de 4e eeuw het christendom staatsgodsdienst is geworden. Op een gegeven ogenblik worden de dienstweigeraars die er waren, door de christelijke Kerk in de ban gedaan, terwijl vanaf het jaar 414 alle soldaten in het Romeinse leger christenen moeten zijn. De slavernij wordt bestendigd door de christelijke Kerken en de kloosters.

In Romeinen 13, staat dat elk gezag uit god is en dat er géén gezag bestaat zonder gods wil. Ik wijs nog eens op Petrus, eerste boek tweede hoofdstuk: “Gij slaven zijt met alle vreze onderdanig aan uw heren, niet alleen aan de goeden en de bescheiden, maar ook aan de harde meesters.” Ik wijs u er op hoe later Luther, samen met de katholieke vorsten, één front vormt tegen de opstandige boeren van Thomas Münzer.

Maar dat is niet alleen historisch bewezen, ook psychologisch. En, wijzend op dat boek van Freud, Massenpsychologie und Ich-Analyse, wil ik nog even uw aandacht vestigen op het feit dat de godsvoorstelling van de almachtige vader zó gekopieerd is uit de feodale maatschappelijke situatie. Want deze almachtige vader belooft ons te beschermen, mits we gehoorzaam zijn. Hij kan straffen en belonen, hij kan liefhebben en haten. Maar hij hoeft nooit rekenschap te geven van zijn keuze. En alweer, u vindt het in de Bijbel terug. Want zélfs wanneer in de Bijbel ethische geboden staan, worden ze nog zonderling gemotiveerd. Bijvoorbeeld: eert uw vader en uw moeder! Dat kan een deugd zijn, wanneer de ouders dat verdienen natuurlijk. Maar in de Bijbel volgt daarop: opdat uw leven verlengd worde! En opdat het u wél ga in het land dat de here god u zal geven. Dit is een handeltje, zoals u ziet. Tegenover de almacht gods is de mens waardeloos, nietswaardig. Zijn grote verdienste is: gehoorzaam te zijn. En u moet eens opletten hoe in deze maatschappij, waarin diezelfde waarden telkens weer naar voren komen, hoe zeer in een land als Amerika bijvoorbeeld de godsdienst weer veld wint, in een groot aantal sekten niet alleen, maar ook officieel. De macht nam toe van iemand als Billy Graham, die een soort hofprediker geworden is van de heer Nixon en die geweigerd heeft hem te kapittelen voor de bombardementen op Vietnam. Want een president vertegenwoordigt het goddelijke gezag. Ik heb gelezen dat Nixon met Pasen 1973 een kerkdienst bijwoonde in Florida. De dominee die Nixon onder z’n gehoor had, zei tegen hem: “Er is niéts dat u hebt gedaan wat god u niet zal vergeven.” Dat sloeg op het Watergateschandaal. Hij zei verder tot Nixon: “Wat de president wil doen, is een kwestie tussen god en hem.” Met andere woorden daar hebben wij niets mee te maken. U kunt u voorstellen hoezeer nog altijd, zoals in de tijd van Upton Sinclair die zijn boek schreef over Voordelen van de godsdienst, die godsdienst voortdurend voordelig kan zijn voor de huidige machthebbers. En wanneer het christendom een beetje té veel versleten raakt, dan komt men met Oosterse religies, met vreemd uitgedoste Amsterdammers die Sanskriet proberen te praten en die hun haren weggeschoren hebben en zonderlinge draperieën rond hun lichaam moeten vasthouden, die de leer van Krishna prediken, van karma (de aanvaarding van het lot) en de reïncarnatie. Er is een nieuwe goeroe, een nieuwe Oosterse meester verschenen, ene Guru Maharaj en die heeft ons gezegd: “Ik zal u leren het zien van het goddelijke licht en het horen van de hemelse muziek, en het proeven van de nectar van het eeuwige leven.” Wel, mocht de Bijbel en mocht het christendom niet meer voldoende zijn om de mensen te beïnvloeden, dan misschien deze leer. En let u wel: dat is geen leer die de macht predikt, maar de gehoorzaamheid en de berusting en die er op uit is om dat aspect waarvan Marx heeft gezegd: “godsdienst is opium van het volk,” het aspect van de beneveling en van de vertroosting, tot ons te brengen.

Wanneer we ons bewust zijn dat de bestaanscrisis waarin we verkeren een sociale crisis is, en dat deze tevens een geestelijke crisis is, en ons ervan bewust zijn dat wij de psychische structuur van deze maatschappij zouden moeten wijzigen, dan ontkomen wij niet aan het constateren van de rol die de godsdienst daarbij nog altijd speelt. Wat wij moeten voorbereiden is een structuur van een nieuwe samenleving, die niet gebaseerd is op de uitbuiting van de ene klasse door de andere, van de ene wereld door de andere, maar die op basis van gemeenschappelijk bezit der productiemiddelen proberen kan om een leven van zo groot mogelijke gelijkheid en zo groot mogelijke veiligheid voor allen te waarborgen. Dat is: te proberen een samenleving nabij te brengen waarin het verantwoordelijk produceren van nuttige zaken op de voorgrond zal staan, en waarin de solidariteit met de armen van de gehele wereld niet alleen maar een loze leuze zal zijn. Komen we daar niét toe, dan ben ik bang dat wij voedsel geven aan het pessimisme van professor Röling, dan vrees ik dat de gehoorzaamheid der volkeren de onreinheid van het milieu en de onreinheid van de menselijke geest zal bestendigen; en dat daarmee, door de berusting, het einde van de cultuur wel eens nabij kon worden gebracht.

Ik wil u daarom tenslotte confronteren met een woord van Erich Fromm, een woord dat verdient goed overdacht te worden: “De cultuur begon met een daad van ongehoorzaamheid maar ze zou wel eens kunnen eindigen door een daad van gehoorzaamheid.” Als we ons dit realiseren weten we dat de poging om het menselijk bewustzijn en niet alleen het milieu te reinigen, voorwaarde is voor het voortbestaan van de mensheid.

Anton Constandse