Rudy Nuyens

Ten Geleide


Bron: Toestanden, 1981, nr. 3, augustus, jg. 1
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


In tegenstelling tot de twee eerste nummers van TOESTANDEN (“Ecologie en politiek” en “Staatstheorie”) is dit derde nummer niet opgebouwd rond een bepaald thema. Het ligt in de bedoeling van de redactie om – tussen de themanummers door – af en toe een nummer op de markt te brengen dat een aantal artikels rond diverse onderwerpen bevat. Vandaar dit eerste “themaloos” exemplaar van TOESTANDEN.

Bepaalde bijdragen sluiten echter nauw aan bij het thema van het vorige nummer, met name de staatstheorie. Ik denk hierbij vnl. aan de bijdragen van Alain Meynen, Jan Servaes en Ernest Mandel, die alle min of meer problemen rond de staat behandelen of oproepen. Na de lectuur van deze artikels zal de lezer bij een eventuele terugblik op het voorgaande nummer van TOESTANDEN merken dat de diverse auteurs meermaals verschillende standpunten naar voren brengen i.v.m. problemen rond de staatstheorie. Dit vormt mi. geen enkel bezwaar, het wijst eerder op een dubbele positieve ontwikkeling.

Ten eerste illustreert dit het feit dat de pluralistische intenties van de TOESTANDEN-redactie geen dode letter blijven. Ten tweede kan dit, mits de verschillende standpunten verder uitgediept en geëxpliciteerd worden, de basis vormen voor een brede discussie rond de staatstheorie. Beide elementen kunnen de (neo-)marxistische – en socialistische – theorievorming in Vlaanderen enkel ten goede komen...

Alain Meynen neemt het laatste werk van Luc Huyse – De gewapende vrede. Politiek in België tussen 1945 en 1980 – tot uitgangspunt om te komen tot een algemene kritiek op de manier waarop in de Belgische politicologie over de aard, de rol en het functioneren van het politiek systeem wordt gedacht en gewerkt. Vooral de eenzijdige benadering wordt op de korrel genomen. Daarbij geeft Meynen een schets van de intellectuele context waarbinnen het hedendaagse politicologisch onderzoek zich ontwikkelt. Hiertegenover geeft de auteur een aantal elementen van het referentiekader op basis waarvan hij zijn kritiek ontwikkelt.

Meynen verdedigt uitvoerig de stelling dat de sociologische studies van o.a. Huyse een aantal problemen opwerpen die voortvloeien uit de aard en het functioneren van het Belgisch politiek systeem als zodanig; dergelijke studies vervullen dan zowel een politieke als een wetenschappelijke functie binnen de bestaande politiek-maatschappelijke verhoudingen in Vlaanderen. De auteur doet een poging om de rol, functie en ontwikkeling van de Belgische staat op een meer adequate wijze te beoordelen, wat de uitwerking van een ander conceptueel kader – gesitueerd in een andere problematiek – impliceert. Meynen geeft in zijn artikel een aantal elementen van een dergelijke theoretische en methodologische terreinverandering aan. Op het belang van een dergelijke terreinverandering werd overigens reeds uitvoerig ingegaan binnen het kader van het zogenaamde “Poulantzas Miliband”-debat (o.a. door Ernesto Laclau). De marxistische geschiedenistheorie laat de auteur toe de “totaliteit” van het maatschappelijk proces te analyseren. Tot slot pleit Meynen voor een materialistische staat in de huidige fase van het kapitalisme.

Jan Servaes houdt in zijn bijdrage een pleidooi voor een materialistische ideologietheorie. Zijn artikel over “Ideologie en macht” zal later in dit jaar opgenomen en uitgewerkt worden in een boek dat een vervolg vormt op het in ’79 onder zijn redactie verschenen werk “Het web van de mediabusiness”. De daar aangehaalde visies omtrent de verhouding tussen basis en bovenbouw, ruilwaarde en fetisjkarakter van de producten van de bewustzijnsindustrie worden in feite voorondersteld.

Servaes schetst kort de evolutie van het ideologiebegrip binnen de marxistische traditie. Marx zelf geeft volgens de auteur geen eenduidig ideologiebegrip, wat in de naoorlogse periode aanleiding heeft gegeven tot twee visies op het marxistisch ideologiebegrip. Een eerste stroming (Lukács, Korsch, Gramsci) gaat uit van een evolutie binnen Marx’ denken van een antropologisch (feuerbachiaans, hegeliaans) naar een historisch ideologiebegrip. Daartegenover staat de school van Althusser, die een “epistemologische coupure” meent te ontwaren tussen het ideologiebegrip van de jonge Marx (‘vóórmarxistisch’) en de oude Marx (‘wetenschappelijk’). Beide standpunten voldoen Servaes niet. Vooral Althusser’s theorie van de ideologische staatsapparaten (ISA’s) en zijn theorie over de ideologie in het algemeen worden zwaar op de korrel genomen.

Op basis van het werk van Therborn poogt Servaes de basis te leggen voor een derde weg: een materialistische ideologietheorie. Hij analyseert daarbij het ontstaan, de structuur en het functioneren van ideologieën in hedendaagse kapitalistische maatschappijen. Vanuit deze analyse wil Servaes tenslotte de ideologische dominantiemechanismen en mobilisatieprocessen blootleggen. Ideologie speelt in zijn visie immers een cruciale rol in het proces van maatschappelijke verandering...

Ernest Mandel tracht in zijn bijdrage een methode voor de bepaling van de klassenatuur van de burgerlijke staat te ontwikkelen. Dit artikel werd eerder reeds in het Duits afgedrukt in Marxisme en antropologie. Feestbundel voor Leo Kofler [heruitgegeven door Ernst Bloch (†), Dietrich Garstka en Werner Seppmann, Germinal Verlag, Bochum, 1980].

Mandel toont aan dat elke poging om het klassekarakter van de burgerlijke staat te definiëren zonder op de historische oorsprong van die staat in te gaan, m.a.w. zonder gebruik te maken van de genetische methode, in tegenspraak moet komen met het historisch materialisme. Pogingen om het karakter en wezen van de burgerlijke staat rechtstreeks uit de categorieën van Marx’ Kapitaal af te leiden, gaan voorbij aan het feit dat de staat, m.a.w. de van de maatschappij losgemaakte en tot zelfstandige instelling geworden staat, niet door de burgerij zelf “gemaakt” is: de burgerlijke staat als zodanig kan niet rechtstreeks afgeleid worden uit de maatschappelijke verhoudingen. Er is eerder sprake van een ontwikkelingsproces waarin staat en maatschappelijke verhoudingen complexe relaties en wisselwerkingen vertonen.

Mandel legt er sterk de nadruk op dat het specifieke karakter van de burgerlijke staat bepaald wordt door haar verhouding tot de verschillende klassen, maar ook door de verhoudingen binnen de klassenstrijd. Vanuit deze stellingen formuleert hij ook zijn kritiek op de (neo)reformistische standpunten omtrent de zogenaamde “democratische staat”, waarin het bijzondere karakter van het burgerlijk staatsapparaat – dat onverbrekelijk met de burgerlijke maatschappij verbonden is uit het oog wordt verloren.

De auteur toont tenslotte aan dat een politieke omwenteling zonder economische omwenteling onmogelijk is. Met name wanneer het bestaan van de burgerlijke maatschappij fundamenteel in het gedrang komt, wordt de stelling van een werkelijke onafhankelijkheid van de burgerlijke staat t.o.v. het kapitaal volledig ontkracht...

De “Groupe de recherche pour une stratégie économique alternative” (GRESEA), opgericht binnen het kader van OXFAM, bracht onlangs een belangwekkende casestudy uit over de technologietransfers naar de Derde Wereld. Met name werd dit probleem onderzocht rond de werking van de Belgische firma “Eternit”, die bedrijvig is in de asbestcementsector.

Deze oorspronkelijk in het Frans verschenen bijdrage levert uitvoerig feitenmateriaal omtrent technologieoverdracht naar de Derde Wereld in de hogervermelde sector. De auteurs constateren dat er binnen de huidige internationale economische structuren weinig mogelijkheden overblijven voor derdewereldlanden om een eigen ontwikkelingsbeleid te kiezen. Tot slot geven de auteurs summier enkele mogelijke alternatieven...

Tenslotte volgt in deze aflevering van TOESTANDEN – naast de boekbesprekingen – het tweede deel van het artikel van Mark Van Rijssen over de staalproblematiek; het vormt m.a.w. het vervolg op zijn eerste bijdrage, die in het eerste nummer van TOESTANDENverscheen.

De redactie hoopt met deze publicatie een bijdrage te leveren tot het stimuleren van discussies rond de behandelde onderwerpen. Kritiek (opbouwende én afbrekende) en verdere suggesties (liefst opbouwend) zijn ons steeds welkom.