Eddy Bonte

De stijlkenmerken van Coens


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1983, nr. 2, mei, jg. 17
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA


Verwant
Democratisering van het onderwijs in het middelbaar onderwijs, enkele aspecten
De libertaire opvoeding
De legende van de dorpsonderwijzer


Onderwijsminister Daniël Coens is een interessant studieobject. Niet alleen omwille van de vele controversiële maatregelen die hij uitvaardigt, maar vooral door de manier waarop hij dat doet.

Dit artikel wil dan ook geenszins een analyse geven van de tientallen wetsbesluiten, KB’s en circulaires die Coens in anderhalf jaar op zijn naam heeft geschreven. We willen enkel de volgende vragen beantwoorden: op welke manier voert Coens zijn beleid, hoe verkoopt hij zijn CVP-waar, via welke omwegen slaagt hij er telkens opnieuw in, het officieel onderwijs te treffen?

In acht genomen dat Daniel Coens een doorwinterd CVP’er is – zij het dan van ACW-strekking – valt het meteen op dat hij het officieel onderwijs zelden rechtstreeks aanvalt. Dat kan hij zich moeilijk permitteren, want tot nader order is de minister van Onderwijs tevens de inrichtende macht (en dus de patroon) van het rijksonderwijs. Nee, Coens en zijn kabinet vallen het officieel onderwijs onrechtstreeks aan. Met Jaak Adams, adjunct-algemeen secretaris van de ACOD-Onderwijs, zeggen we dat het hele zaakje drommels goed werd voorbereid. Op een paar uitzonderingsgevallen na, doet Coens het telkens voorkomen alsof hij handelt volgens de wetten van de logica, de algemeenheid (voor iedereen gelijk) en de onontkoombaarheid (de crisis). Toch valt het telkens opnieuw op dat het vrij katholiek onderwijs grotendeels gespaard blijft, terwijl zowel het rijksnet als het officieel neutraal gesubsidieerd onderwijs (bijvoorbeeld de stedelijke netten van Gent, Oostende of Antwerpen) het hardst worden getroffen. Hoe legt Coens dat nu aan boord?

Autonomie


Een eerste tactiek is die van de bezuinigingen. Het land verkeert in een economische crisis, dus moet iedereen besparen. In 1982 moesten Coens en zijn Franstalige collega Tromont zestien miljard zien te vinden, waarvan de indexmatiging ongeveer de helft opleverde. Toen smeedde Coens een mooie slogan, die hij netjes van Karel Van Miert pikte: de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Volgens de theorie van Coens behoort het secundair onderwijs en meer in het bijzonder het VSO tot die categorie van ‘sterke schouders’. Coens vergeleek het aantal leerlingen en de verdeling van het budget per onderwijsniveau. Daaruit concludeerde hij dat het lager onderwijs per leerling veel minder ontvangt dan het secundair. Of de behoeften in het lager nu groter zijn, liet hij natuurlijk buiten beschouwing. Een eenvoudige deling volstond. Dus moest het secundair en vooral het VSO inleveren. Als bij toeval blijkt nu dat het VSO veralgemeend is in het rijksnet en het stedelijk onderwijs, terwijl het katholieke net dertien jaar na de invoering ervan pas goed wakker schiet. De besparingen op secundair niveau, gepresenteerd volgens de wetten van de budgettaire logica, troffen daarom in de eerste plaats het officieel onderwijs. Een identiek geval deed zich voor op universitair niveau, waar de instellingen met een gecumuleerd deficit een zevenjarenplan moesten voorleggen. In Vlaanderen vond Coens welgeteld één kandidaat: de Rijksuniversiteit Gent.

Een tweede manier om het rijksonderwijs te treffen, is iets geraffineerder: de autonomie der instellingen. Coens stelt dat de rijksschool voor duizend en één zaken aan ‘Brussel’ gebonden is en naar katholiek voorbeeld baat zou hebben bij meer autonomie. Nu is dat een terechte vaststelling en de rijksscholen hadden daar in principe wel oren naar. Alleen heeft Coens zo van die aparte ideeën over autonomie. De rijksschool mag nu autonoom haar lege portemonnee beheren, autonoom beslissen welke verenigingen ze moét buitenzetten omdat de huurprijs van lokalen en sportzalen astronomisch hoog ligt, autonoom opdraaien voor de buitenlandse leerling die niet meteen zijn 30.000 frank supplementair inschrijvingsgeld kan vinden (een maatregel die gelukkig werd ingetrokken), autonoom beslissen welke leerkracht een betaald uur klasseraad krijgt en wie niet... Anders gezegd: de rijksscholen mogen nu autonoom beslissen hoe ze Coens beslissingen zullen uitvoeren zonder hun school te veel schade te berokkenen, zoals de rijksuniversiteiten nu autonoom mogen nadenken hoe ze die honderden miljoenen besparingen hopen te verzamelen.

De katholieke gedachte heeft nog een tweede autonome pijl op haar boog: de autonome raad voor het rijksonderwijs. Die raad is bedoeld om het beheer en de werking van het rijksnet te onttrekken aan de politieke wisselvalligheid, een beetje naar het voorbeeld van het Nationaal Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (NSKO). Een mooi principe, maar de hamvraag luidt natuurlijk wie in die raad zal zetelen. De CVP en haar acolieten (zoals de christelijke vakbond van het rijksonderwijs CURO) vinden dat zo’n raad moet samengesteld worden als een ‘spiegel’ van de Vlaamse gemeenschap, zeg maar van de Vlaamse deelregering. Dat garandeert de katholieken een mooie vertegenwoordiging in de raad die het rijksonderwijs moet uitbouwen en promoveren. Op die manier zullen de katholieken een rechtstreekse invloed uitoefenen op de handel en wandel van het rijksonderwijs, terwijl de katholieke gemeenschap haar eigen onderwijsnet bezit waar ze de baas is en waar niemand inkijkrecht heeft. Het rijksonderwijs is er inderdaad voor iedereen, maar daarom nog niet ván iedereen. Gegeven het katholieke net, kan de rijksschool niet anders zijn dan een antikatholieke (maar daarom geen antigodsdienstige) school. Of de CVP-vlieger opgaat, is nog een andere zaak. SP en VU bieden weerwerk, terwijl veel liberalen uit hun doornroosjesslaap ontwaken en zelfs de Vlaamse Executieve het unaniem eens was om te zeggen dat die raad voor voorstanders van het rijksnet bedoeld is.

CURO


De opgang van de CURO (christelijke vakbond voor personeel van het rijksonderwijs) is een typisch Coensiaans verschijnsel. Daarmee raken we methode nummer drie aan: de aanstellingen. Nu zijn politieke benoemingen niet bepaald het monopolie van de CVP, zeker niet op Onderwijs. Toch begint de systematisch onrechtvaardige bevoordeling van CURO-leden en de band CVP-CURO in het oog te springen. Het ergerlijkste voorbeeld is wellicht dat van provisor Gaudean in Sint-Niklaas. Als waarnemend provisor stelde hij zijn kandidatuur voor een vaste benoeming in die functie. De selectiecommissie plaatste hem bovenaan, maar Coens verkoos nummer vier, een CURO-lid. De plaats van onderdirecteur ging in Diksmuide zelfs naar de laatst gerangschikte, die echter een schepenzetel in Blankenberge verkoos. Hij was natuurlijk een CURO-lid én kabinetsmedewerker van Coens! Uiteindelijk werd de voorlaatste kandidaat (inderdaad, een CURO-man) gekozen. De waarnemend onderdirecteur die eveneens bovenaan de lijst van de selectiecommissie stond, werd gewipt. In de administratie van Onderwijs deed Coens zijn nummertje over. Hij benoemde 22 kandidaten op niveau 1, waarvan 13 CVP’ers en 9 liberalen, hoewel die administratie niet bepaald socialistisch gekleurd is. Geen enkele rode kandidaat werd weerhouden.

CVP-voorzitter Swaelen deed er nog een schepje bovenop door te verklaren dat het rijksonderwijs niet ‘aantrekkelijk’ genoeg is voor katholieke leerkrachten, alsof het katholieke net niet aantrekkelijk genoeg is voor de katholieken! Met een typische CVP-arrogantie sprak Swaelen zelfs van een ‘inhaaloperatie’. Hij had geen syndicale of politieke bijbedoelingen, maar wilde de ‘kwaliteit’ van het rijksonderwijs verhogen! Het schoolpact regelt nochtans heel die kwestie, want de scholen worden opgedeeld in confessioneel en niet-confessioneel. De basis is de herkomst van de diploma’s. Zo is een school niet-confessioneel (bv. een rijksschool) wanneer driekwart van de diploma’s van een niet-confessionele inrichting afkomstig is, bv. de rijksnormaalschool, de RUG of de Vrije Universiteit Brussel. Anders gezegd: in een niet-confessionele school is plaats voor één kwart of 25 % confessionele diploma’s. Voor Swaelen en zijn CVP is dat blijkbaar onvoldoende, want anders zou hij geen ‘inhaaloperatie’ plannen. Trouwens, wat kan die inhaaloperatie meer betekenen dan massale katholieke benoemingen in een net dat toch bedoeld is om de vrije keuze van niet-katholieken te waarborgen?

Dit hoeft allemaal geen verbazing te wekken, als we weten dat de katholieken onrechtstreeks aansturen op een herziening van de schoolpactwet. Zo bereiken we strategie nummer vier. Swaelens voorstellen liggen volledig in die lijn. Zo is het verklaarbaar dat met name Manu Ruys in De Standaard beweert dat het schoolpact in 1983 moet herzien worden, terwijl dat nergens geschreven staat of overeengekomen is! De schoolpactwet garandeert namelijk de bescherming van de niet-confessionele diploma’s en in een geval van ex aequo moet het niet-confessionele diploma zelfs voorrang krijgen. Anders is er van vrije keuze geen sprake meer. Coens en zijn kabinetschef Georges Monard hebben als een paar keer laten vallen dat alle netten gelijk moeten gesubsidieerd worden. Om te beginnen wordt het rijksnet niet gesubsidieerd, maar gefinancierd ‘naar behoefte’. Ook dat staat duidelijk in het schoolpact. Een zogenaamde gelijkberechtiging kan twee zaken betekenen: ofwel wordt de rijksschool gesubsidieerd per leerling zoals het gesubsidieerd onderwijs, ofwel krijgt het gesubsidieerd onderwijs de volle 100 % werkingskosten terugbetaald en verliest het zijn karakter van gesubsidieerd net. Het laatste systeem is voordeliger voor het katholieke net, het eerste betekent een aderlating voor de rijksschool. Vanuit episcopaal standpunt zijn beide formules het overwegen waard. Beide zijn echter evenzeer in strijd met het schoolpact.

In hetzelfde kader moeten we de ‘onbetaalbare rijksschool’ proberen te begrijpen. Coens besliste namelijk dat voor de huur van rijksschoollokalen, -sportzalen en -terreinen serieuze bedragen moeten worden neergeteld. Het rijksonderwijs is in zijn ogen te duur, wat fundamenteel in tegenstelling is met het principe van de financiering naar behoefte. De gebruikers van het rijksonderwijs moeten nu zwaar betalen om in hun eigen school te vergaderen, aan sport te doen of speelpleinen te organiseren.

Solidariteit


Vanuit christelijk oogpunt, lanceerde Coens zijn vijfde methode om het officieel onderwijs een kopje kleiner te maken: de valse solidariteit. Zo oordeelt de minister dat het rijks-VSO enorm duur uitvalt, en dat terwijl het katholieke net nog massaal op het VSO moet overschakelen. Dat zal allemaal veel geld kosten en voor Coens’ entourage is het paardenmiddel rap gevonden: het officieel VSO zal de katholieke overstap naar het VSO helpen bekostigen. Heeft Coens niet verklaard dat deze vernieuwing niet het ‘monopolie’ van één enkel net mag blijven, precies alsof iemand de katholieke scholen de voorbije dertien jaar belet heeft zich het VSO eigen te maken? Dus snoeit Coens in het officieel VSO om het katholiek VSO betaalbaar te houden. De officiële scholen zien als het ware hun zakgeld verminderen, terwijl de katholieke scholen die naar het VSO overstappen nu van de typische VSO-faciliteiten genieten. Weliswaar niet in die mate als het rijksnet vroeger, maar toch nog altijd substantieel meer als de katholieke scholen met het traditionele secundair gewoon waren. Natuurlijk hebben de katholieke scholen recht op het VSO, alleen is het onbetamelijk dat de officiële school daarvoor moet opdraaien.

Nummer zes: de psychologische oorlogsvoering. Het kabinet-Coens heeft er een handje van weg om de rijksschool, haar personeel en haar gebruikers met een schuldcomplex op te zadelen. Het deuntje luidt als volgt: het rijksnet is te duur, er loopt veel te veel volk rond en er wordt te weinig gewerkt (lees: het pedagogisch comfort loopt de spuigaten uit). Op die manier lijkt het wel alsof de rijksschool in dezelfde zak kan gestopt worden als de werkloze-profiteur. Daarbij wordt telkens vergeten dat de rijksschool voor het volle pond wordt gefinancierd, terwijl de katholieke school enkel gesubsidieerd is. Het spreekt dus vanzelf dat het vrije net met minder moet toekomen, zoals het vanzelf spreekt dat het haar vrij staat de pot met eigen gelden aan te vullen of de ouders een deel van de kosten te laten betalen.

Trucje nummer zeven sluit daar nauw bij aan: de leugen en de verwarring. Over Swaelen willen we het nu niet meer hebben. Wel over een bericht waarin te lezen staat dat de observatiegraad van ‘het’ VSO 79 % duurder is dan de eerste twee jaar van het klassieke middelbaar, terwijl na een rondvraag blijkt dat die meerkost betrekking heeft op... katholieke scholen die op het VSO overschakelen. Aangezien ‘meerkost van het VSO’ altijd met de luxueuze rijksschool geassocieerd wordt, mogen we dit trucje gerust demagogisch noemen. Een ander geliefkoosd nummer is dit: in tien jaar tijd is het personeel van de scholen met 50 % gestegen. Gewoonlijk wordt daar niet bij verteld in welke mate de scolarisatiegraad gestegen is, terwijl we evenmin iets te weten komen over het aantal leerlingen. Iedereen weet dat meer en meer adolescenten langer school lopen, zodat ook meer personeel nodig is. Dat het aantal leerlingen óók met de helft is gestegen, daarover zwijgt het kabinet als vermoord. Coens goochelt trouwens zeer graag met cijfers en het liefst met gemiddelden of oncontroleerbare vergelijkingen met het buitenland. Hij maakt te pas en meestal te onpas gebruik van statistieken die voor diverse interpretaties vatbaar zijn, zoals die van de omringingsgraad. Zo heet het dan dat de Belgische secundaire school één leraar per 9,9 leerlingen telt, tegenover een ‘Europees gemiddelde’ van 16. Daarmee wordt gesuggereerd dat de gemiddelde leraar amper 9,9 leerlingen in de klas heeft zitten, wat uiteraard een dikke verdraaiing is. Tussen de regels hoor je dan ook te lezen dat de rijksschool meer leraren ‘verbruikt’ dan het katholieke net. Dat de rijksschool vaak kleinschaliger en daarom duurder is, wordt wijselijk verzwegen. Dat de kost van de rijksschool de laatste jaren daalt en die van de katholieke school stijgt, evenzeer.

Zo wordt een klimaat geschapen, dat enige gelijkenis vertoont met de psychologische oorlogsvoering van daarjuist. Niet de waarheid, maar de suggestiviteit en het vooroordeel telt. Niet de oorzaken en de verklaringen worden meegedeeld, maar hoogst betwijfelbare en soms verdraaide ‘objectieve gegevens’ onder de vorm van cijfers, getallen en gemiddelde procenten. Meer dan cijferzwendel is dit niet en het valt te betreuren dat een minister zich tot dat spelletje leent. Zo ontkent Coens met klem dat zijn maatregelen drieduizend leerkrachten werkloos gemaakt hebben. Dat valt zonder discussie af te lezen uit de gedetailleerde statistieken van de RVA, maar Coens houdt het bij oncontroleerbaar materiaal van ‘zijn’ administratie: duizend man en niet meer. Kan de minister ons vertellen hoe hij erin slaagt om ‘slechts’ duizend man buiten te zetten en toch al die miljarden te besparen, terwijl iedereen weet dat bijna 90 % van het onderwijsbudget uit salarissen bestaat en besparingen bijgevolg eerst daarop hun uitwerking hebben? Kan de minister ons meedelen hoeveel het ministerie van Arbeid nu meer uitgeeft om die werkloze leraren de hoogste werkloosheidsvergoeding uit te betalen? Zou Coens ons kunnen zeggen hoeveel de fiscus nu moet derven omdat een werkloze leraar minder belastingen betaalt en minder consumeert? Bespaart hij nu of schuift hij de lasten door naar andere ministeries? Hij probeert het trouwens altijd zo voor te stellen alsof enkel de socialisten (en de ACOD op kop) het op hem gemunt hebben, maar wat te zeggen van het protest (zelfs een betoging kon er van af!) van de christelijke onderwijscentrales en de kritiek van de liberale vakbond VSOA? Wat doet hij met de studie van de Université Catholique de Louvain die het in dit verband over ‘schijnbesparingen’ heeft? Hij zwijgt.

Slaap zacht


Ten achtste: het wiegeliedje. Toen hij pas minister was, deed Coens zich voor als een ‘vriend van het VSO’ en hij verklaarde niets te zullen ondernemen dat het rijksnet zou schaden. Nogal wiedes als jezelf de inrichtende macht van het rijksonderwijs bent. Na een maand of vier zag de realiteit er heel anders uit. Hij was er zowaar in geslaagd de socialisten (zowel SP als ACOD) in slaap te wiegen met zijn sussende verklaringen, maar in april-mei 1982 bleek maar al te duidelijk wie en wat Coens viseerde: het officieel onderwijs. Wat kun je anders verwachten van een CVP-politicus die de inrichtende macht is van het rijksonderwijs, maar zijn kinderen natuurlijk naar de vrije school stuurt (iets wat een ACOD-leraar zich niet kan permitteren) en wiens hart natuurlijk enkel klopt voor het katholieke net waarvan hij een product én een voorstander is. Achteraf probeerde Coens nogmaals ‘Slaap zacht, mijn prinsje’ te zingen, maar die sirenenzang klonk vals. In anderhalf jaar tijd, slaagde de minister erin niet minder dan 18 maatregelen uit te vaardigen die enkel of in hoofdzaak het rijksnet treffen: ontslagen, besparingen, verhoging van huurprijzen, speciale normen voor de rijksnormaalscholen, enzomeer.

Coens heeft namelijk niet veel op met het begrip openbare dienst, waartoe ook de rijksschool behoort. In navolging van het algemeen beleid van deze conservatieve regering (denk aan de spoorwegen en de post), vindt Coens hier een geliefkoosd terrein voor tactiek nummer negen: de rijksschool is voor hem geen openbare dienst, voor elke kost moet dubbel en dik betaald worden. Daarom werd de huurprijs voor de infrastructuur verhoogd (zogenaamd op het niveau van BLOSO, wat een leugen is) en moeten de leerlingen die per bus reizen nu het tarief van het openbaar vervoer betalen. Men zal aanvoeren dat het openbaar vervoer een openbare dienst is, zodat Coens hier logisch handelt. Niets is minder waar: de rijksschool hoort gratis te zijn, anders kunnen we de democratisering van het onderwijs beter opbergen. De rijksschool is er inderdaad voor iedereen en zeker voor de minderbegoeden. Wie privéonderwijs wil volgen en daarvoor wenst af te dokken kan bij het katholieke net terecht.

Het begrip ‘openbare school’ lijkt Coens niet te kennen. Het neutraliteitsprincipe van de rijksschool past hij zo streng toe dat er zelfs een circulaire kwam om affiches die in strijd zijn met die neutraliteit te verbieden. In de rijksschool dus geen affiches meer voor het bal van het Humanistisch Verbond, geen aankondigingen over niet-neutrale onderwerpen als abortus of burgerdienst. De rijksschool moet zwijgen, hoewel Coens beloofde die neutraliteit in ‘positieve’ zin te willen ombuigen. Deze regering viseert de openbare diensten (zij dienen als testcase), zo ook Coens. Om hun saneringsplan rond te krijgen, mogen de rijksuniversiteiten breken met de CAO’s en de normale bezoldigingswijzen! Waarvoor heeft de arbeidersbeweging dan decennia lang gevochten?

Tien: Coens wast zijn handen in onschuld omdat hij een omwegje gevonden heeft. Om de officieel neutraal gesubsidieerde scholen (stedelijke netten van bv. Gent of Antwerpen) te treffen, deed hij beroep op zijn collega Charles-Ferdinand Nothomb. Die wil de gemeenten voor 1989 een sluitende begroting doen voorleggen en hij laste een paar speciale paragrafen in over het onderwijzend personeel, dat hiermee duidelijk gescheiden wordt van het andere gemeentepersoneel. Een socialistische gemeenteraad maakt daar in principe zijn handen niet aan vuil, maar een coalitie van CVP-PVV (zoals de regering) heeft er een mooie kluif aan. Weinigen weten dat Coens ook hiermee te maken heeft: hij leidde namelijk de werkgroep Onderwijs die bij Nothomb de besparingsbesluiten voor de gemeenten uitwerkte! In Oostende heeft PVV-schepen van Onderwijs Bonnel al flink huisgehouden in het stedelijk onderwijs (min 9 miljoen, waarvan ongeveer de helft bezoldigingen) en, in Gent staat ons zonder twijfel hetzelfde te wachten.

Om te eindigen willen we toch ook wijzen op de medeplichtigheid van de liberalen. Niet alleen heeft de PVV het departement van Onderwijs laten varen om Poma met Cultuur te bedenken, bovendien laten ze Coens volledig de vrije hand. Voor De Morgen verklaarde Willy De Clercq zonder enige schaamte dat hij ‘geen enkele reden heeft om aan Coens te twijfelen’. De CVP-onderwijscel (een soort ingebouwde waakhond) hult zich al anderhalf jaar lang in een ijselijk-blauwe stilte. PVV-voorzitter Guy Verhofstadt bestond het verleden jaar te verklaren dat hij ‘deze’ vorm van rijksonderwijs niet langer kon verdedigen, terwijl de PVV-jongeren onlangs balkten dat het onderwijs van de staat moet ‘afgepakt’ worden.

Coens hoeft aldus niet alle trucjes zelf op te voeren. Hij heeft een paar assistenten die luisteren naar de naam Nothomb (PSC), Verhofstadt en De Clercq. Adjunct-algemeen secretaris van de ACOD, Jaak Adams, beweert volgens ons terecht dat Coens’ beleid geen uitvindsel van Coens zelf is. Ook zonder de crisis (wat een alibi!) zou hij afgerekend hebben met het rijksnet en de rest van het officieel onderwijs. Wie na een kwarteeuw opnieuw een minister op Onderwijs krijgt (de laatste CVP’er was Van Hemelrijck in 1958 onder Gaston Eyskens) laat die kans niet voorbijgaan. En wie is die ‘wie’? Niet alleen of zelfs niet in de eerste plaats Coens, maar de CVP, het katholiek onderwijs en allerlei andere katholieke instanties (zoals het episcopaat) die daar belang bij hebben.

Onderwijs draait in dit land nu eenmaal rond macht en invloed. We hebben niet voor niets met een schoolstrijd te maken.


* Van Eddy Bonte verscheen begin mei een brochure over het beleid van Coens. Het is in hoofdzaak een bundeling van zijn artikelen verschenen in De Morgen, Sociaal en Knack, aangevuld met bijdragen van andere journalisten en stukjes uit De Zwijger. Verkrijgbaar bij de ACOD-secretariaten.