Willy Coolsaet

Het Kapitalisme oorzaak van de milieucrisis


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1996, nr. 3, september, jg. 30
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Laatst bijgewerkt:


Verwant
Het Laatkapitalisme
Ecologische modernisering als socialistisch beleid
Productivisme en ecologie

Barry Commoner over de kapitalistische productietechnologie


De eerste keer dat ik iets over Barry Commoner las, was dat in Ernest Mandels Laatkapitalisme.[1] Met de voorbeelden van het misbruik van kunstmest, van de vervanging van zeep door reinigingsmiddelen en van de luchtverontreiniging had Barry Commoner, zegt Mandel, aangetoond dat de ‘milieubedreiging’ niet door een of andere ‘objectieve dwang’ veroorzaakt wordt, maar wortelt in op grond van particuliere belangen genomen technologisch verkeerde beslissingen (p. 414). Dat betekent voor Barry Commoner dat de private onderneming, het stelsel van winstbejag en concurrentie, het particuliere initiatief, kortom, dat het kapitalisme, de schuldige van de milieucrisis is.

1. Het productiesysteem is schuld


De lectuur van Commoners eerste boek The Closing Circle opende voor mij een nieuwe wereld. Mijn enthousiasme sloeg over op Rudolf Boehm die niet minder geboeid was, maar mij – en dat is de reden waarom ik hier herinneringen ophaal – duidelijk maakte waarop mijn geestdrift in feite gesteund was. Rudolf Boehm zag in Barry Commoner een accurate beschrijving van het kapitalisme als productiesysteem, als produceren om te produceren. En wat meer was, Barry Commoner leverde voor de periode na de Tweede Wereldoorlog het aanschouwelijke bewijs dat dit inderdaad zo was. Barry Commoner zag hoe het produceren om te produceren zich moest uitwerken in de vorm van een milieucrisis. Dat punt wil ik hier expliciteren.[2]

2. Het produceren om te produceren aanschouwelijk gemaakt


Barry Commoner toont aan dat productie om de productie[3] uitdraait op een onevenredige toename van de inspanningen in de vorm van kapitaalaccumulatie (en uiteindelijk in kapitaal om te zetten milieukosten), op afnemende rendementen.
Hij wijst daarmee een aantal alternatieve concepties af.


2.1. Om te beginnen toont hij aan dat er geen wezenlijke relatie bestaat tussen milieuvervuiling en bevolkingsgroei. Hij reageert hiermee op o.a. de Ehrlichs,[4] op het eerste Rapport van de Club van Rome, op lui zoals Garrett Hardin[5] die bereid zijn om bepaalde landen, Ethiopië o.a., aan hun lot over te laten omdat ze hopeloos overbevolkt zijn.[6] Commoner is van mening dat er niet echt een voedingsprobleem is, dat er genoeg voedsel geproduceerd wordt om de wereldbevolking behoorlijk te voeden, dat er wel een verkeerde verdeling plaatsgrijpt. De oorzaak van de crisis van de wereldbevolking is armoede, zegt Commoner (Making Peace, p. 121) en de oplossing bestaat erin de armoede uit te roeien.


2.2. De milieucrisis wortelt ook niet in de menselijke natuur, in de menselijke slechtheid, in de menselijke expansiedrang, of in wat dan ook dat met de soort mens te maken heeft.

Barry Commoner contrasteert de ecosfeer met de technosfeer. De eerste is cyclisch, conservatief, houdt zichzelf in stand. De technosfeer is lineair, vernieuwend, maar ecologisch ontwrichtend. Maar het is volgens Barry Commoner onzin de technosfeer met het optreden van de mens als dusdanig gelijk te schakelen. Wat namelijk met de opkomst van de kapitalistische economie verkeerd gelopen is, is een nefaste interactie tussen ecosfeer en technosfeer. Ze is tussen beide oorlog ontstaan. De oplossing bestaat echter niet in een soort “terug naar de natuur”. Barry Commoner zinspeelt op een bepaald mensvijandig ecocentrisme. Hij verzet zich tegen het idee om de mens in het ecosysteem te laten opgaan. Er stelt zich immers een moreel probleem waarvoor de ecocentrist blind is. In feite is een beoordeling die uitsluitend in ecologische termen gebeurt voor ons mensen onverteerbaar. Barry Commoner zegt daarom terecht dat het broeikaseffect een wijziging van de ecosfeer is waartegen men zich niet op ecologische gronden kan verzetten. Want die wijziging verschilt principieel niet van de verandering in de structuur van het globale ecosysteem in de laatste ijstijd. De niet-humanistische positie kan zo ver gaan dat ze AIDS toejuicht als efficiënt middel om de menselijke bevolking uit te dunnen. In feite berust dit absurde ecocentrisme op de blindheid voor wat er werkelijk aan het gebeuren is. De technosfeer vernietigt namelijk niet noodzakelijkerwijs de natuur. Het is wel zo dat de huidige technosfeer onecologisch functioneert. Maar er bestaan technologieën die met de ecosfeer verenigbaar zijn (Making Peace, p. 11).


2.3. Hoe toont Barry Commoner aan, dat de belangrijke relatie die bestaat tussen milieucrisis en industriële groei, zelf een uiting is van kapitalistisch winstbejag? Door zich de vraag te stellen wat in de USA gebeurd is tussen 1946 en 1966, de topjaren van het kapitalisme, in de periode van de consumptiemaatschappij?[7]

Vooreerst, hoe is de bevolkingsontwikkeling gelopen? De bevolking is in de genoemde jaren met 42 % gestegen. De milieuvervuiling echter met ontzettend veel meer. Maar, zo zal men opwerpen, dat kon niet anders dan via groeiende milieuvervuiling, men moest immers, gezien de toenemende druk van de bevolking, op minder rendabele productiemethoden overstappen. Dat is onjuist, zegt Commoner. Dat zou zo zijn als men productiviteitsdalingen zou opmerken. Het tegendeel is waar. De petrochemie, een der grote boosdoeners, is integendeel uiterst productief geworden. Ze kende een stijging met 73 %, tegenover een productiviteitsverhoging van 39 % voor de industrie in haar geheel. De bevolkingsgroei kan dus niet de oorzaak van de milieuvervuiling zijn.


2.4. Is de milieuvervuiling het gevolg van het feit dat de welvaart toegenomen is? Het BNP is in de periode per persoon met de helft gestegen. Dat is echter onvoldoende, zegt Commoner, om de veel grotere milieuvervuiling te verklaren. Als we echter enkele bestanddelen van die welvaart aan een onderzoekje onderwerpen, leren we wat er gebeurd is.
1. Bekijken we de voeding. Het aantal calorieën en het aantal proteïnen per persoon is in de genoemde periode ongeveer onveranderd gebleven. 2. In de woningbouw is het aantal vierkante meter per persoon nauwelijks gewijzigd. 3. Er is wel een toename per hoofd van het elektriciteitsverbruik, van brandstoffen, van papierproducten. Maar die groei is absoluut niet evenredig met de milieuvervuiling. 4. Ook de luxe is toegenomen in de zin van een toename van televisie, radio’s, elektrische keukenapparaten, plezierboten, Amerikaanse sleeën, enz. Barry Commoner meent echter dat die groei veel te klein is – een te gering percentage van het BNP – om de vervuiling te verklaren.

Insisteren we op het feit dat de milieuvervuiling wordt aangetroffen in de sectoren van de productie van bepaalde consumptiegoederen, terwijl die consumptiegoederen per persoon juist niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is op zich reeds vernietigend voor diegenen die menen dat de milieucrisis moet worden opgelost door middel van soberheid. De Amerikanen zijn immers in een zekere zin “sober” geweest en ze hebben toch de milieuvervuiling op hun nek gekregen. Als men dus voor soberheid wil pleiten, dan juist niet om de milieucrisis ermee op te lossen. De pleiters voor soberheid verraden ermee dat ze niet begrepen hebben wat in de industriële samenleving aan de gang is. Waarschijnlijk zijn ze van mening dat dit systeem “efficiënt” werkt, dat de consumptie op geen andere manier kan gebeuren. Ze beamen dus de kapitalistische productielogica. Het moet gezegd dat dit ook geldt voor wie, zoals bijvoorbeeld de Ehrlichs (zie hoger), menen dat de Amerikaanse wijze van consumeren de droom van ieder mens is. Dat de Ehrlichs de indijking van de bevolkingsgroei centraal stellen, wijst erop dat ze menen dat de consumptie noodzakelijkerwijs gepaard moet gaan met de verslindende hoeveelheid energie en grondstoffen en bijhorende milieuvervuiling zoals dat in de industriële wereld het geval is. De enige remedie hiertegen blijkt dan de indijking van de bevolking te zijn, waardoor de som van de milieueffecten van productie en consumptie zo gering kan worden dat ze voor het ecosysteem geen gevaar meer betekent.


2.5. Maar de gedane vaststellingen laten de vraag open over het mechanisme dat achter de opgesomde gegevens schuilgaat. We komen dit op het spoor als we letten op de woekering van een bepaald soort economische groei.

De volgende vaststellingen geven ons een wenk. Bestuderen we namelijk de industriële sectoren 1. die vooruitgang boekten, 2. die stagneerden en 3. die achteruitgingen. We zullen zien dat zich hier het geheim van de naoorlogse groei openbaart. 1. Wegwerpflessen, synthetische vezels, kwik, ook plastics, kunstmest, kleine elektrische huishoudelijke toestellen, synthetische chemicaliën, aluminium, elektriciteit, gingen sterk vooruit. 2. Een aantal producten hielden gelijke tred met de bevolkingstoename: voedsel, textiel, huishoudelijke apparaten, staal, koper en andere metalen (ze verwijzen naar wat we hierboven reeds gezegd hebben). 3. Vervoer per spoor, timmerhout, katoen, bierflessen met statiegeld, wol, zeep waren grote verliezers. Barry Commoner trekt daaruit het besluit dat de elementaire goederen zijn gebleven wat ze waren, maar dat er belangrijke verschuivingen in hun aard gebeurd zijn. Zeep is vervangen door synthetische wasmiddelen, in de plaats van wol en katoen kwamen synthetische vezels, staal en hout zijn vervangen door aluminium, kunststoffen en beton. Motoren met weinig vermogen zijn hooggecomprimeerde maar milieuonvriendelijke motoren geworden.

De milieuvervuiling is dus veroorzaakt door wijzigingen in de productiemethoden en niet zozeer door een verandering van de totale opbrengst aan goederen. Het elektriciteitsverbruik is fel gestegen omdat chemicaliën, cement, aluminium grote energieverslinders zijn. Papierverbruik is toegenomen ter wille van de verpakkingen. De oppervlakte van de bebouwde akkers is afgenomen. “zodat in feite land is vervangen door kunstmest” (Overleven, p. 108). Hier vindt men de oorzaak van de milieucrisis.


2.6. Achter de milieucrisis steekt het kapitalisme, de markteconomie, het vrije ondernemerschap die met milieukosten geen rekening houden, en die tot kortetermijndenken gedoemd zijn ter wille van het winstbejag.

Men zou zich de vraag kunnen stellen of men het systeem niet zou kunnen behouden door de externe kosten (waaronder de milieukosten) aan te rekenen. Commoner meent dat dit een principiële revisie van de economie veronderstelt. Een langetermijndenken dat maatschappelijke doeleinden zou poneren, valt buiten de horizon van het winst maken en van de expansie. Het systeem zou maar te redden zijn – in feite zou het nog slechts partieel overleven – als de overheid en in het algemeen de politiek een grotere impact in de besluitvorming zouden krijgen. Maar dit idee staat haaks op de heersende ideologie van de vrije markt.

De nieuwe productietechnieken worden door de ondernemingen immers uitverkoren met het oog op het behalen van een grotere winst. En dat de evolutie niet vanzelfsprekend in de richting van de zorg voor het milieu moet gaan, ziet men aan het feit dat de tussenschakel tussen winst en technologie de productiviteitsstijging is – die arbeid door kapitaal vervangt. Energie speelt in die rush naar productiviteitsverhoging een beslissende rol. “Het grootste deel van de recente productiegroei en versnelde economische groei is te danken aan het intensieve gebruik van energie om nieuwe, meer productie leverende machines te laten draaien. Het verhoogde gebruik van energie is verantwoordelijk voor de snelle uitputting van brandstofvoorraden en voor een groot deel van de milieuvervuiling” (Machteloze energie, p. 9).

De drang naar productiviteitsstijging doet echter de kapitaalproductiviteit – de opbrengt per eenheid kapitaal – afnemen. Althans dat is voor de lange termijn onontkoombaar – zoals het voorbeeld van de energieproblematiek duidelijk maakt.

Dat de energieprijzen in de jaren zeventig de pan uitrezen, moet men niet aan het optreden van de OPEC wijten. De oliesjeiks hebben alleen de trend aangegrepen. Boren in zee is namelijk hoe dan ook duurder dan boren op het land. Maar kerncentrales, en a fortiori kweekreactoren, zijn eveneens ontzettend dure spullen. De reden waarom de energieprijzen stijgen – en iets vergelijkbaars geldt voor vele andere zaken – is in het systeem ingebakken. Het werkt tegen het ecosysteem in. Het verkwist onvernieuwbare bronnen. En het gevolg daarvan is onvermijdelijk prijsstijging. Want iedere uitgeputte olieput moet worden vervangen door een nieuwe boring – die uiteraard duurder uitvalt. De kapitalist zou immers gek moeten zijn als hij niet in eerste instantie die bronnen zou aanboren die tegen de geringste kosten kunnen worden ontgonnen. Het maakt elke latere exploitatie duurder.

Het is duidelijk dat daarmee de richting wordt aangegeven die de maatschappij uitgaat: stijgende kosten. Voor de economie in haar geheel betekent dit dat ze de weg opgaat van afnemende rendementen. Dat zal zich uiten in de geeuwhonger naar kapitaal. Er is steeds meer kapitaal per eenheid productie nodig.

Als we van het kapitalisme af willen – en dat zal noodzakelijk zijn om in vrede met onze planeet te kunnen leven – dan zal op deze afnemende rendementen gereageerd moeten worden. Men zal de noodzaak van steeds meer kapitaal moeten kunnen terugdraaien. Een belangrijk punt in de uiteenzetting van Barry Commoner betreft inderdaad zijn schets van een dergelijk alternatief. Dit alternatief, waarin zonne-energie cruciaal zal zijn, is voor Commoner ook de enige mogelijkheid om de welvaart – zowel die van de industriële wereld, als van de wereld in haar geheel – veilig te stellen. “Onze welvaart is namelijk veeleer een bewijs van ecologisch onjuiste en maatschappelijk verkwistende productiemethoden dan van werkelijke voorspoed van de mensheid. Daarom kunnen de noodzakelijke herzieningen worden uitgevoerd zonder de huidige hoeveelheden gebruiksgoederen die per hoofd van de bevolking beschikbaar zijn belangrijk te verlagen, terwijl tegelijkertijd de levensomstandigheden aanzienlijk kunnen worden verbeterd door paal en perk aan de milieuverontreiniging te stellen” (Overleven, p. 208).

3. Zonne-energie


Zonne-energie is voor Barry Commoner blijkbaar de oplossing voor ongeveer alles. Zonne-energie[8] moet uiteindelijk veel goedkoper zijn dan de traditionele energiebronnen. Barry Commoner gaat er in Making Peace van uit dat de aarde in feite niet echt een gesloten systeem is, aangezien er de voortdurende input van de zon is – hij corrigeert hiermee uiteenzettingen in The Closing Circle. De grens waarop we stoten is die van de totale hoeveelheid zonne-energie die onze aardbol bereikt. Maar die blijkt overvloedig te zijn.[9] Natuurlijk zijn er andere grenzen. De grondstoffen namelijk zijn hoe dan ook beperkt. Maar, zo zegt Commoner, deze grondstoffen zijn per slot van rekening onvernietigbaar. Als we over de nodige energie beschikken, kunnen we ze steeds hergebruiken, recycleren. Dat wordt ook nu reeds gedaan als de grondstoffen duur genoeg zijn. Zo verdwijnt het gewonnen goud niet, het wordt steeds opnieuw gebruikt.

De veronderstelling voor het welslagen is wel dat de zaak niet alweer grootschalig – en daardoor meteen kapitaalintensief – aangepakt wordt. Zonne-energie vraagt echter om kleine eenheden. Zonne-energie vereist decentralisatie.

Zonnecellen zouden na korte tijd met conventionele energiebronnen kunnen concurreren als de overheid (zoals onder Carter bijna het geval was) een grote bestelling zou plaatsen – wat op slag de kostprijs van die cellen drastisch naar omlaag zou duwen. Dat is analoog aan wat reeds gebeurd is met een reusachtige bestelling van chips door het Amerikaanse leger die een drastische prijsverlaging veroorzaakte (Making Peace, p. 148).

Zonder de (toekomstige) beschikking over zonne-energie zou Commoners alternatief er grimmiger uitzien. Barry Commoner denkt heel speciaal aan de problemen van de Derde Wereld. De Derde Wereld moet immers nog een stuk kunnen ontwikkelen.

Kan zonne-energie de klus klaren? Het antwoord is blijkbaar bevestigend. Het is ondenkbaar dat Barry Commoner daarbij – zoals al zovele keren gebeurd is in de kortzichtige economische redeneringen die sociale, langetermijn- en milieukosten “vergeten” in te calculeren – zo naïef is te verzuimen met globale kostenoverwegingen rekening te houden.

4. Besluit


Wie wil niet de oplossing van de milieucrisis? De vraag is retorisch. Maar wie of wat houdt de oplossing tegen? Barry Commoner wijst op de ideologie van de vrije onderneming. De keuzes die gemaakt worden zijn privaat, niet maatschappelijk, en de doeleinden zijn kortzichtig. Betekent dit voor Barry Commoner dat een of andere vorm van socialistische planning à la Oostblok de oplossing moet bieden? Zeker niet, het feit dat het Oostblok met een even grote milieucrisis opgezadeld zit, spreekt voor zichzelf. De communistische autoriteiten hadden trouwens hun hart verpand aan precies dezelfde productietechnieken als die in het Westen. Barry Commoner is ook niet van mening dat de markt geen enkele rol kan spelen. Men moet immers preciseren. De rol die de markt niet mag spelen, betreft de keuzes van de technologieën. Als die echter door middel van democratische besluitvorming bepaald worden, kan de markt best zijn regulerend werk doen (Making Peace, p. 160-161). De markt is een nuttig middel om de stroom van goederen te verdelen, maar een sociaal kwaad als hij de technologie regeert (Making Peace, p. 161). Het concept van een zelfregulerende markt is gevaarlijk en sociaal gesproken verderfelijk. De markt is een wondervolle knecht, maar een desastreuze meester.

Maar waarom blijft het zo moeilijk om de hier uiteengezette inzichten in klinkende munt om te zetten? Het antwoord luidt dat we blijkbaar behekst zijn door een diepgeworteld geloof en vertrouwen in de vrije markt. Dit geloof verhindert ons in te zien dat social intervention in the private governance of production technology noodzakelijk is (Making Peace, p. 122). Commoner wijst op de noodzaak van public participation in de tot op heden private beslissing over hoe goederen en diensten geproduceerd worden (Making Peace, p. 72-73). Er heerst een machtig taboe tegen publieke discussie over, laat staan kritiek op, dit basisconcept. Het gevolg is dat men vaak niet wil zien dat de oorzaak van de milieucrisis hier te zoeken valt. In plaats van oplossingen te zoeken in de technosfeer, zegt Barry Commoner (Making Peace, p. 123), zoekt men ze dan in de ecosfeer. Men denkt om die reden exclusief aan de beperking van de bevolking, of aan het gaan leven in kleine zelfbedruipende gemeenschappen, enz. Of, wat pas erg is, men betwist de plaats van de mens in de natuur. Men kent de natuur of de dieren rechten toe. Men vergoddelijkt de natuur, de moedergodin Gaia. Men wijst dus de industriële realiteit in haar geheel af. Het zijn allemaal uitingen van een fundamentele blindheid voor wat in feite het geval is.

De opvatting dat de welvaart van de natie afhangt van de ‘private onderneming’ is zo diep geworteld in het Amerikaanse politieke leven, zegt Commoner – staat het zoveel anders in Europa? – dat zelfs maar de vraag stellen van een mogelijke publieke interventie reeds een uitnodiging tot ridiculisering is (Making Peace, p. 73).

Een verklaring voor de weerzin zou kunnen luiden dat het kapitalisme heerst op basis van macht, van de macht van de kapitaalbezitters en hun getrouwen. Barry Commoner neemt nergens deze gedachte voor zijn rekening, en terecht want deze macht zou zich niet kunnen handhaven als de massa van de mensen niet zelf op de een of andere manier medeplichtig zou zijn. Dat betekent natuurlijk niet dat “het kapitaal” machteloos is. Maar er is meer. Het geloof in de weldadigheid van het systeem heerst. Vergeten we niet dat de kapitalistische ideologie niet pas gisteren of na de Tweede Wereldoorlog over onze geesten machtig is geworden. Ze is enkele eeuwen oud, en ze is stevig in onze westerse cultuur verankerd. Het gaat natuurlijk om een trend. Dat is een punt dat Commoner niet aanraakt. In het bijzonder zwijgt Barry Commoner over de motieven die het produceren om te produceren bepalen. Ze hebben volgens ons ongeveer alles te maken met een absurd, opgeschroefd ideaal van vrijheid en onafhankelijkheid, waarvan de vrijheid van het ondernemen een onderdeel is. Het gaat de moderne mens om de vrije markt, om het vrije ondernemen, om vrijhandel, om de vrije wereld, om de frie Fahrt für freie Bürger, om vrijblijvende democratie, om, en hier verlaten we het economische en sociale gebied, vrije ontplooiing, om het vrije spel van alle krachten, eigenschappen en vermogens. De moderne mens wil zich grenzeloos ontwikkelen. Hij wil zijn behoeften bevredigd zien, zeker, maar hij weet zichzelf tegelijk eindeloos onbevredigd. Zijn behoeften zijn oneindig. Hij wil alles, en steeds weer iets nieuws. Zijn doel is deze eindeloze beweging zelf. Hij is liberaal, en onsolidair. Barry Commoner levert een prachtige bijdrage tot het neerhalen van dit beeld van onbeperkte, oneindige vrije ontplooiing, want hij toont aan dat het project weinig of niets oplevert. Het produceren om te produceren is principieel een doel-middelenverdraaiing. Een heilloze verdraaiing.

_______________
[1] Ernest Mandel, Het laatkapitalisme. Proeve van een marxistische verklaring, Van Gennep, Amsterdam, 1976, pp. 414, 474.
[2] Barry Commoner is de auteur von een viertal succesrijke boeken. Vooral zijn eerste The Closing Circle (Knopf New York, 1971, in het Nederlands vertaald als Overleven we dit?, Elsevier, Brussel, 1972) heeft hem bekend gemaakt. Daarnaast schreef hij nog Science and survival, The Poverty of Power (Knopf; New York, 1976, vertaald als Machteloze energie, Amboboeken, Baarn, 1976), The Polities of Energy (Knopf, New York, 1979). Van dit laatste boek zijn de belangrijkste gedachten overgenomen in een nummer van het tijdschrift Strohalm, 1979, nr. 8 (Naar een zonne-energie maatschappij. Een scenario van Barry Commoner). Zijn laatste boek Making Peace with the Planet, Victor Gollancz, Londen, 1990) zet de belangrijkste gedachten nog eens op een rijtje. Voor een uitvoerige presentatie van zijn denken, zie: W. Coolsaet, Barry Commoner over de crisis van de samenleving in: W. Coolsaet, De verkeerde wereld. Opstellen over Illich, Commoner, Toffler, Kuhn & Feyerabend, Althusser, Acco, Leuven/Amersfoort, 1985, p. 75-111.
[3] De formule ‘produceren om te produceren’ komt niet bij Commoner voor. Voor uitleg bij dit begrip zie o.a. W. Coolsaet, Is er nog een alternatief voor het kapitalisme?, Kritiek/Imavo, 1994, p. 34-64; W. Coolsaet, Heeft ‘Het Kapitaal’ nog toekomst?, p. 119-136, in Vlaams Marxistisch Tijdschrift, december 1995; W. Coolsaet, Produceren om te produceren. Het kapitalisme en de ontwikkeling van de productieve krachten volgens Marx’, Kritiek/Imavo, 1996.
[4] Auteurs van o.a. het veelgelezen The Population Bomb, 1968, vertaald als De bevolkingsexplosie, Elsevier, Amsterdam, 1971.
[5] Auteur van het bekende artikel over The Tragedy of the Commons.
[6] Dat was ook reeds de tendens van Mesarovic/Pestel, Tweede rapport aan de Club van Rome, Agon Elsevier, 1974.
[7] De uiteenzetting die hier volgt, vindt men in Overleven we dit?, hoofdstuk 9 (‘Het hiaat in de technologie’), p. 106-131. In Making Peace with the Planet komt Barry Commoner op zijn uiteenzetting terug op p. 31-38 en op p. 56-59.
[8] We beperken onze uiteenzetting tot zonne-energie op basis van zonnecellen. Barry Commoner zegt ook heel interessante dingen over andere energievormen en ook over een alternatieve landbouw.
[9] Een recente bron (Zonnecellen beginnen beloften waar te maken, De Standaard, 1 april 1996) vermeldt reeds rendementen van 15 %. Met een rendement van 18 % – dat men over enige jaren zal halen – is zonne-energie concurrentieel met bestaande energiebronnen. Een paneel van 15 vierkante meter kan een kwart tot een derde van de elektriciteit van een huishouden leveren (ook in België), de investering gaat 25 jaar mee, maar ze is vandaag nog te duur vergeleken met andere energiebronnen. Het ruimteprobleem – er is een grote oppervlakte nodig voor de zonnecellen – is niet onoverkomelijk.