Karl Kautsky

Opheffing van de staat


Bron: Die Abschaffung des Staates verscheen in nummer 51 van Der Sozialdemokrat, 15 december 1881
Vertaling: Communistisch Platform, door Rogier Specht — Gebaseerd op de Engelse vertaling van Noa Rodman, libcom.org
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA


Verwant
Maatschappij en staat in de theorie van Marx
De marxistische opvatting over de staat
Staat en seksenstrijd


Dit is het tweede artikel van een driedelige serie van Karl Kautsky uit 1881/82. Artikel 1 hier, en artikel 3 hier.


Een noodzakelijk gevolg van het feit dat de staat enkel bestaat door de antagonismen tussen de heersende en beheerste klasse lijkt te zijn dat de eerste daad in de komende revolutie,[1] die klassenverdeling wilt overwinnen, de opheffing van de staat is.

Dit was ook de opvatting van Bakoenin. ‘Naar onze opvatting’, stelde hij, ‘zal de revolutie vanaf het eerste moment de staat en alle staatsinstellingen radicaal en grondig moeten vernietigen ... Wij zijn de natuurlijke vijanden van die revolutionairen – toekomstige dictators, reglementeerders en bevoogders van de revolutie – die alvorens zelfs de tegenwoordige monarchistische, aristocratische en burgerlijke staten vernietigd zijn, reeds dromen van de schepping van nieuwe revolutionaire staten, even centralistisch en nog despotischer dan de huidige.’

De anarchist wil dus, zodra de revolutie uitbreekt, de opheffing van de staat uitroepen, en zal, aannemende dat hij daarin meer geluk heeft dan Bakoenin op 28 september 1870 in Lyon, de staat en al haar machtsmiddelen, leger, bureaucratie, politie, enz. vernietigen, en het vanaf nu aan iedere individu zelf overlaten om de overgang van de oude naar de nieuwe maatschappij zo goed als mogelijk uit te voeren.[2]

Wat zal hierop volgen?

Natuurlijkerwijs zal de invloed van de revolutie in het geval waar het geen machtsmiddelen heeft, geen leger, geen bureaucratie, geen politie, zich enkel zover kunnen uitbreiden als de revolutie zelf. Maar elk land heeft haar Vendée, haar Tirol, haar Pommeren. Daar blijft het staatsbestel overeind, daar ziet de contrarevolutie haar vaste bolwerk, terwijl de revolutie haar uiterste best doet om zichzelf te ontregelen.

De getrouwe bevolking van Pommeren, Tirol en Vendée marcheren als hechte massa terwijl ze de ene na de andere “vrij”staat en commune verwoesten. Terwijl tegelijkertijd de aanhangers van het ten val gebrachte systeem opstaan en binnen het gebied van de revolutie de reactie organiseren.

Wat te doen?

Vluchtig word datgene wat was verwoest weer opgebouwd, een leger tegen de externe vijand, een politieapparaat tegen de interne vijand en een bureaucratie, om de middelen bijeen te brengen om dit allemaal te onderhouden, wordt er een comité van algemeen welzijn in het leven geroepen, of wat dat dan ook mag gaan heten, dus een overheid, kortom men doet alles wat een heersende klasse doet om aan de macht te blijven – er is weer een staat.

Als de eerste daad van de revolutie het verwoesten van de staat zou zijn, zou de tweede daad, omwille van zelfbehoud, het wederopbouwen van de staat betekenen.

Laten we aannemen dat een vrijkorps[3] alles in zich heeft om als overwinnaar uit de strijd te komen, alleen geen artillerie. Uiteindelijk slagen zij er, na zware verliezen, in om een batterij te overmeesteren. Wat zal men doen? In plaats van de kanonnen tegen de vijand te keren, nagelen zij die dicht, zodat ze niemand meer kwaad kunnen aanrichten!

Deze dichtgenagelde logica is de anarchistische logica.

De arbeidersrevolutie zal niet pas slagen op het moment dat alle andere klassen naast het proletariaat verdwenen zijn, en door de concentrerende macht van kapitaal de arbeidersklasse nog maar met een enkele kapitalist geconfronteerd wordt; eerder zal deze revolutie plaatsvinden wanneer de arbeidersklasse de overhand krijgt op alle andere klassen omwille van haar toewijding, haar enthousiasme, haar organisatie en haar discipline. De overwinning van de arbeidersklasse betekent nog niet het verdwijnen van alle klassentegenstellingen. De komende revolutie zal de arbeidersklasse niet verheffen tot de enige, maar tot de heersende klasse; de tegenstelling tussen heersers en beheersden zal blijven bestaan, en daarom moet ook de arbeidersklasse een overheid hebben, wat als instrument van de heersende klasse de beheersden met alle beschikbare middelen in de hand houdt.

Dit mag dan wel zeer ondemocratisch klinken, toch zullen we hier door noodzaak toe worden gedwongen.

De industriële arbeidersklasse als heersende klasse is echter een tegenstelling, die zelf streeft naar haar ontbinding. De arbeidersklasse kan na haar overwinning maar twee dingen doen: het kan zich het kapitaal toe-eigenen en de voormalige heersende klassen tot haar knechten maken, dit wordt door zowel de geletterden als de ongeletterden binnen de beweging verondersteld als ons doel, maar het kleine aantal bezittenden in verhouding tot de bezitlozen toont al de onzinnigheid van een dergelijke bewering aan. De onmogelijkheid van dit door onze vijanden toegeschreven doel hoeft hier vanzelfsprekend niet toegelicht te worden. Als dit onmogelijk is dan kan de arbeidersklasse na haar overwinning alleen haar macht gebruiken om zo snel mogelijk de klassenverdeling te elimineren.

Een revolutionaire arbeidersregering kan in haar daden tegenover de andere klassen maar één doel hebben: niet hun verknechten, maar ze te ontbinden. De klassen, wiens belangen lijnrecht tegenover die van de arbeidersklasse staan, grootkapitaal en grootgrondbezit, worden direct verwoest, d.w.z. hun bezit zal per direct ter beschikking van het geheel gemaakt moeten worden, wat ook zonder de hoofden van de bezitter mogelijk is, daar bezit de aangename eigenschap heeft dat het niet onlosmakelijk aan het lichaam van de eigenaar is verbonden. Met klein grondbezit en kleinkapitaal zal men waarschijnlijk, afhankelijk van hoe zij zich tegenover ons opstellen, kunnen afhandelen door met een compromis hun opname door de heersende klasse te beginnen.

Dit zal de taak van de revolutionaire overheid zijn en zal wanneer noodzakelijk met geweld tot stand moeten worden gebracht. Dat deze taak niet met een enkel schot kan worden opgelost, dat de middelen voor het tot stand brengen hiervan zich moeten aanpassen naar de politieke, sociale en technische verhoudingen, is duidelijk. Hoe deze verhoudingen er dan ook uit mogen zien, een ding is duidelijk: de belangen van de arbeidersklasse vereisen dat zij zo snel mogelijk de andere klassen in zich op neemt. Hoe langer de arbeidersklasse de heersende klasse is, hoe minder het een heersende klasse zal zijn, tot uiteindelijk elke vorm van klassenverdeling verdwenen is.

Hoe meer echter de klassenverschillen verdwijnen, hoe meer ook de macht van de overheid verdwijnt: als eenmaal klassentegenstellingen niet meer bestaan, zal de overheid verdwenen zijn en komt in haar plaats een dagelijks bestuur. Alle bezigheden van de arbeidersregering moeten gericht zijn op het overbodig maken van zichzelf.

Toegegeven, een aardig aantal mensen zijn angstig voor zo’n soort overheid, die haar macht tegenover het ‘volk’ zou kunnen misbruiken, zoals alle anderen hiervoor al hebben gedaan. Het is om het even of de ‘autoriteit’ zichzelf revolutionaire dictatuur of ‘Kerk, monarchie, constitutionele staat, burgerlijke republiek’ noemt ... ’wij verwachten en verwerpen ze alle even zeer – als onvermijdelijke bronnen van uitbuiting en despotisme’.

Deze opvatting kan alleen wortel schieten, daar waar de onjuiste opvatting heerst dat de staat rust op een tegenstelling tussen het ‘volk’ en de overheid, een overheid die wonderbaarlijke en mystieke krachten bezit en een volk wat lafhartig en achterlijk genoeg is om zichzelf te laten verknechten door dit mysterieuze wezen van een overheid.

Wij weten echter dat regeringen hun steunpilaar hebben in de heersende klassen, functioneren als hun instrument, waardoor ze overigens niet zo gemakkelijk omver te werpen zijn als velen geloven; alleen daar, waar verschillende heersende klassen naast elkaar leven, waarvan er niet eentje sterk genoeg is om zelf te heersen, kan een overheid door middel van een slim schommelbeleid een zekere autoriteit tegenover hen allemaal neerzetten, zolang het niet hun gemeenschappelijke belangen uit het oog verliest. Een ras of klasse daarentegen, die net de macht heeft verkregen, die nog vol jeugdige energie zit, laat nooit zo’n autoriteit tot wording komen, de overheid blijft altijd haar instrument.

De angst voor autoriteit getuigt van zwakte, het is alleen zichtbaar bij klassen die aanvoelen dat ze niet langer de macht in handen kunnen houden. Daar waar de socialistische beweging zelf uit de arbeidersbeweging is ontstaan, vinden we geen spoor van deze angst voor autoriteit. Daarentegen laat het zich tot aan het lachwekkende toe zien, daar waar de socialistische beweging een voortzetting is van burgerlijk radicalisme. De burgerij heeft inderdaad reden genoeg om angstig te zijn voor autoriteit.

De Duitse sociaaldemocratie laat duidelijk zien dat de arbeidersklasse haar ‘leiders’ ziet als haar instrument. Tegen de andere klassen kunnen zij optreden met alle felheid die de georganiseerde arbeidersklasse heeft; binnen de partij houdt hun autoriteit stand zolang als zij haar wil begrijpen en uitdrukken.

Hij die beweert dat het de ‘leiders’ zijn die de Duitse arbeiders op het ‘verkeerde’ pad zetten – op te ‘legale’ of te ‘illegale’ paden – praat over dingen, die hij niet begrijpt, of is een schurk. Om te spreken over het ‘misleiden’ van de arme ‘verwarde’ massa door sluwe ‘autoriteiten’, die van het ‘geld van de arbeiders’ leven, is een typische burgerlijke frase, moge het nog door zo uiterst links worden gepapegaaid.

Stompzinniger nog dan de angst voor autoriteit van een ‘regering’ is de angst voor een intellectuele ‘autoriteit’, voor de heerschappij van een genie. Dat het genie invloed uitoefent, die verder gaat dan de invloed van normale mensen, kan niet ontkent worden, maar het is een ernstig misverstand, op zijn best, om de invloed van een genie gelijk te stellen aan kerkelijke autoriteit, om het genie te eren met de pauselijke titel. Men is onderdaniger aan kerkelijke autoriteit hoe onwetender men is, terwijl het genie juist totaal geen invloed uitoefent op de onwetenden. Hoe meer wij onszelf ontwikkelen, hoe meer onze kennis en onze macht van onafhankelijk denken groeit, hoe meer de invloed van de Kerk op ons wegzakt, hoe meer we het genie leren te waarderen en bewonderen. We bewonderen bijvoorbeeld een Goethe meer wanneer wij volwassen worden. Maar dit is geen slaafse waardering, maar een vrijwillige, een plezierige en een bewuste. Het rust niet op onderdanigheid aan het genie, maar op het herkennen daarvan. Zijn invloed groeit gelijk met het ontwikkelen van de intelligentie van mensen. De intellectuele ‘autoriteit’ wordt niet teruggedrongen door het socialisme, maar bevorderd; het is geen teken van achteruitgang, maar van vooruitgang; het misgunnen, bevechten of op een hoop te gooien met de Kerk of de overheid, is slechts een geval van onwetendheid van diegene die zelf het liefst een autoriteit zouden zijn, het niet erkende genie.

De arbeidersklasse heeft net zo weinig van intellectuele autoriteit te vrezen, als het heeft van een door haarzelf in het zadel geholpen overheid.

De opheffing van de overheid en de staat zijn niet de eerste daad van een arbeidersregime, maar het laatste gevolg hiervan. De opname van de verschillende klassen in één arbeidersklasse is niet het werk van een regeringsbesluit, maar van langdurig, hard werk; werk wat herhaaldelijk op felle tegenstand kan rekenen, en wat daardoor ondersteund moet worden met alle macht die de staat kan inzetten.

We hebben in ons eerste artikel gezegd[4]: de oplossing van de sociale kwestie door de staat betekent zelfmoord van de staat. Verder zagen we dat staatssocialisme het socialisme is van de heersende klasse en voor de heersende klasse. Nu hebben we gezien dat zonder de macht van de staat de sociale kwestie niet opgelost kan worden: uit deze stellingen volgt: 1. Dat het de taak van de arbeidersklasse niet het vernietigen, maar het veroveren van de staat is. Het volgende doel van de arbeidersklasse bestaat uit het worden van de heersende klasse. Alles moet ondergeschikt zijn aan dit doeleinde. We moeten boven alles eerst strijden voor politieke macht, en voor economische verbeteringen alleen voor zover zij niet in de weg van dit doel staan. In de meeste gevallen is voor materiële verbetering van de arbeider zijn onafhankelijkheid noodzakelijk. 2. De heerschappij van de arbeidersklasse resulteert in de invoering van socialisme, dat van socialisme de ontbinding van de staat. Welke vormen dit gemenebest na de ontbinding zal aannemen, zal worden bekeken in een concluderend artikel.

(Was getekend ‘Symmachos’)

_______________
[1] Revolutie wordt hier bedoeld als elke gebeurtenis die ons aan de macht brengt.
[2] Drie anarchistische programma’s
[3] Een spontaan ontstaan vrijwilligersleger, hiermee wordt dus niet het historische Freikorps van 1918 mee bedoeld.
[4] Der Staatssozialismus, Nr. 50 – 8 dec.