Frank Slegers

Belgische vakbonden mee in het bad van de euro
Interprofessioneel akkoord 1999-2000


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1999, zomer, (nr. 69), jg. 43
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Het verschrikkelijke bankgeheim
Geschiedenis van de Europese arbeidersbeweging
Valt er iets aan te vangen met de instellingen van de Europese Unie?

Eind 1998 ondertekenden de Belgische vakbonden met het patronaat een nieuw Interprofessioneel Akkoord (IPA). Dit IPA bepaalt het raamwerk voor de collectieve arbeidsverhoudingen in gans de privésector voor 1999-2000. Het bezegelt de draai die zich in het Belgisch syndicalisme voltrokken heeft vanaf de mislukking van de strijd tegen het Globaal Plan (1993), en bevestigt zo de breuk met de Belgische syndicale traditie van na WOII, die vorm kreeg, met name, in de “golden sixties”.

Flash Back

De Belgische naoorlogse syndicale traditie kan in drie ideeën worden samengevat: (1) een massa syndicalisme, ingeworteld in de bedrijven; (2) autonomie van de vakbonden in het sociaal en politiek leven; (3) de vakbonden “organiseren” de sociale vooruitgang via het sociaal overleg, en via de politieke vrienden in de regering (sociale wetgeving). Deze traditie domineerde gans de syndicale beweging. Zij was gemeenschappelijk aan de rechtse medebeherende stroming[1] en de renardistische linkerzijde.[2]

De neoliberale vloedgolf brengt deze syndicale traditie in moeilijkheden. De marge voor de syndicale autonomie wordt systematisch versmald, vooral onder druk van de Europese Unie: de Maastricht normen leggen een dwangbuis op aan de openbare financiën (en aan de syndicale actie in de openbare diensten); de loonnorm[3] omkadert de syndicale actie in de privésector; de Europese Unie legt dereguleringen en privatisering op...

Met het IPA werpt de interprofessionele top[4] van beide vakbonden zich voor het eerst op als actieve kracht in dit proces van afbraak van de syndicale autonomie. Dit keert op zijn beurt de verhoudingen in de schoot van de vakbonden om. De ketting bedrijven-beroepscentrales-interprofessionele top wordt omgekeerd.

Drie recessies

Sinds de economische omslag van halfweg de jaren ’70 staat het naoorlogs syndicalisme onder druk. Men kan drie etappen onderscheiden, samenvallend met de drie grote recessies van de afgelopen 25 jaar. De volgende vierde recessie wordt misschien beslissend voor het nieuwe gezicht van het Belgisch syndicalisme.

Na de eerste recessie van 74-75 zijn patronaat noch arbeidersbeweging zich bewust van de omslag die heeft plaatsgevonden. De centrumlinkse regering van christendemocraten en socialisten neemt maatregelen tegen de werkloosheid, die in België sneller explodeert dan in andere landen, in afwachting van betere tijden. De poging in 1977 van premier Leo Tindemans met een centrumrechtse regering een eerste aanzet te geven tot een systematische soberheidspolitiek struikelt over de “vrijdagstakingen” van het gemeenschappelijk vakbondsfront.

De recessie van 1981-1982 is voor de bourgeoisie het signaal om in het offensief te gaan voor een systematische soberheidspolitiek. Een centrumrechtse coalitie van christendemocraten en liberalen verwijst de socialisten naar de oppositie. De opeenvolgende treinen van soberheidsmaatregelen lokken evenveel stakingsbewegingen uit, verschillende malen balancerend op de rand van de algemene staking. Maar de leiding van de christelijke vakbond ACV, waarvan de politieke vrienden in de regering zitten, en wiens voorzitter de “dertiende minister” wordt genoemd, vervoegt het verzet niet. Een andere handicap is dat de horizon van de socialistische vakbond ABVV niet verder reikt dan de mogelijke herintrede van de sociaaldemocratie in de regering.

Na vier jaar sociale onrust (1982-1986) beslist de bourgeoisie dat de sociale spanning onhoudbaar wordt en geeft het signaal dat de sociaaldemocraten opnieuw ministers mogen leveren. Ondertussen is het politiek zwaartepunt echter naar rechts verschoven. De Vlaamse en Franstalige socialistische partijen (SP en PS) zowel als het ABVV bergen alle “economische alternatieven” in de schuif om de regeringswissel te lukken.

De economische hoogconjunctuur van het einde van de jaren ’80 maakt het mogelijk onder de nieuwe centrumlinkse coalitie, die in 1987 aan de macht komt, de voet van de soberheidsgaspedaal te halen. Maar met de derde recessie, de scherpe recessie van 1993, breekt het ogenblik van de waarheid aan voor de socialistische ministers.

Het Globaal Plan

Tegen de achtergrond van de recessie van 1993, die opnieuw een sterke impuls geeft aan de werkloosheid, werkt de regering een “Globaal Plan” uit, een samenhangend geheel van soberheidsmaatregelen. Waar de jaren ’80 beheerst werden door de sanering van de (enorme) overheidsschuld, duiken in het Globaal Plan voor het eerst systematisch de thema’s op van de deregulering en van de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Voor het eerst ook wordt de bestrijding van de werkloosheid uitgeroepen tot prioriteit nummer één om de soberheidspolitiek te verantwoorden.

De rooms-rode coalitie tracht rond dit Globaal Plan een sociaal pact te smeden van vakbonden en patronaat. Dit mislukt echter, omdat de weerstand in de schoot van het ABVV te groot is. De linkse renardistische traditie heeft in het ABVV nog een te groot gewicht, en de interprofessionele top heeft te weinig greep op de machtige beroepscentrales om de draai naar de soberheid door te drukken.[5]

Het regime begreep dat een “normalisering” van het ABVV de voorwaarde was om het Belgisch sociaal model te “moderniseren”.

De staking van 26 november 1993

Het ABVV kantelt naar de mobilisatie tegen het Globaal Plan, en doet op zijn beurt het ACV kantelen, met als resultaat de algemene 24-uren staking van 26 november 1993, de massaalste uit de Belgische sociale geschiedenis. Maar de regering houdt stand, en meer bepaald de sociaaldemocratische ministers houden stand tegen het syndicaal verzet. Offensief en agressief verdedigen zij het Globaal Plan in naam van de strijd tegen de werkloosheid. De vakbonden worden door socialistische ministers uitgescholden voor “corporatisten”, omdat zij de belangen van mensen met werk zouden laten voorgaan op die van de werklozen. Het traditionele mechanisme van de “politieke vrienden” die sociale druk vertalen naar sociale “amendementen” op de soberheid, blijkt niet meer te werken. De sociaaldemocratie is definitief gekeerd naar het neoliberalisme en heeft alle smaak voor alternatieven verloren. De syndicale top, waarvan de horizon niet verder reikt dan een regeringsdeelname van de “politieke vrienden”, staat in haar hemd.

De staking van 26 november 1993 getuigt van het enorm sociaal gewicht van de Belgische arbeidersbeweging ... en van haar absolute politieke machteloosheid. De regering geeft geen krimp, en de sociale strijd loopt af op een sisser. Na de eindejaarsfeesten begint de syndicale top stilletjes aan onderhandelingen voor een nieuw interprofessioneel akkoord. Uiteindelijk zal het ABVV dit akkoord niet tekenen, maar verzet is er ook niet. Wanneer in december 1995 de openbare bedrijven (spoor, Sabena, ...) een strijdgolf kennen (aangemoedigd door de gebeurtenissen in Frankrijk), zal de regering ook hier met enkele toegevingen de lont uit het kruitvat halen, om de normalisering aan te vatten.

Teugels

De nederlaag van de strijd tegen het Globaal Plan zal van een cruciale betekenis blijken. Deze nederlaag heeft definitief aangetoond dat de oude manier van syndicale strijd niet meer werkt. Sociale mobilisaties zonder de ruggengraat van een stevig alternatief, werken niet meer. Het is dit diskrediet van het traditionele syndicalisme dat de top van het ABVV de kracht zal geven om haar sluipend offensief kracht bij te zetten voor een hervorming van de vakbond. De ondertekening van het IPA 1999-2000 in december 1998 is het signaal dat de interprofessionele top met haar hervormingskoers in het offensief zit en de teugels in het ABVV nu stevig in handen heeft genomen.

Maar eerst moest zij nog de horde nemen van de 35-urenweek.

De 35-urenweek

In oktober 1997 kondigt Lionel Jospin in Frankrijk immers de 35-urenweek aan, en dat kent in Europa een grote weerklank. Er lijkt zich een kans te openen voor de syndicale beweging opnieuw in het offensief te gaan rond een eigen eisenprogramma. Eventjes staat de interprofessionele top van de Belgische vakbeweging, met de sluitingen van Clabecq en Renault nog vers in het geheugen, in het defensief. De ACV-voorzitter legt spetterende verklaringen af voor de 4-dagenweek, en het ABVV, dat in december 97 toevallig een congres houdt, moet haar resoluties over arbeidsduurvermindering op maat van de bedrijven opbergen, en het perspectief van een algemene arbeidsduurvermindering, desnoods bij wet, in haar resoluties opnemen.

De resoluties van het ABVV-congres zijn echter nog niet gedrukt wanneer zij al in het archief verdwijnen. Het eerste Nationaal Bureau van het ABVV na het congres, in januari, rept met geen woord over de congresbeslissingen en stelt integendeel gans de syndicale activiteit af op het actieplan tegen de werkloosheid van de Belgische regering (in het zog van de Europese Top van Luxemburg). Het ABVV-bureau bespreekt reeds amendementen op een tekst die pas later door de eerste minister wordt vrijgegeven... Gans het manoeuvre is blijkbaar doorgestoken kaart, afgesproken met de “politieke vrienden”. Van de congresresoluties is geen sprake meer. Het ABVV zal in gans 1998 niet tot het minste initiatief bereid blijken om aan haar eigen congresbesluiten ook maar een schijn van uitvoering te geven: geen betoging, geen meeting, geen persconferentie, geen persbericht, ... Het zijn de oorspronkelijke ontwerpresoluties van arbeidsduurvermindering “op maat van de bedrijven” die vertaald worden in een brochure en een studiedag, maar van deze initiatieven ligt geen hond wakker.

Betekenisvol is dat deze situatie bijna nergens tot openlijk verzet leidt, met uitzondering van het ABVV van Brussel dat op een militantenmeeting zijn ongenoegen laat blijken over de gang van zaken. Voor de rest heerst absolute radiostilte. Er blijkt geen linkerzijde te bestaan die voldoende georganiseerd is en weet wat ze wil, om het politieke gevecht aan te gaan. De sectoren van het apparaat die in het verleden gekozen hadden voor de tactiek van het “opwarmen-afkoelen”, en ondanks een praktijk van medebeheer gehecht waren gebleven aan een links vertoog, schaarden zich rond het “modern” centrum.
Daarmee was de weg definitief gebaand naar de ondertekening van het interprofessioneel akkoord 1999-2000.

Het interprofessioneel akkoord

In het IPA 1999-2000 zitten vier belangrijke punten: (1) het situeert zich uitdrukkelijk binnen de wettelijke loonnorm, die bepaalt dat de loonkosten niet mogen stijgen (in de vorm van loonsverhoging, arbeidsduurvermindering, ...) boven de gemiddelde loonkosten van de belangrijkste handelspartners van België (Duitsland, Frankrijk, Nederland). Met deze bepaling schendt het ABVV uitdrukkelijk de beslissingen van het ABVV-congres van december 1997, evenals de “overeenkomst van Doorn” waarin het zich samen met het ACV en de vakbonden van Nederland, Duitsland en Frankrijk engageerde om te strijden voor een onderhandelingsmarge gelijk aan de som van de prijsstijgingen en de stijging van de productiviteit; (2) het IPA situeert zich uitdrukkelijk binnen de Europese richtsnoeren voor de strijd tegen de werkloosheid, waarin van algemene arbeidsduurvermindering en van investeringen in sociale noden om volwaardige en zinvolle arbeidsplaatsen te scheppen, geen sprake is; (3) het IPA verbindt geen strikte voorwaarden aan de verminderingen van de patronale bijdragen aan de sociale zekerheid, elk jaar met 18 miljard BEF, toegekend in naam van de strijd tegen de werkloosheid; (4) de idee wordt aanvaard dat hoge lonen verantwoordelijk zijn voor werkloosheid. Immers, indien in een bepaalde sector de verhoopte tewerkstelling niet blijkt te volgen, zal worden nagegaan of een sectorale cao werd afgesloten. Indien deze cao voldoende inspanningen bevat voor de vorming, en, houdt u vast, geen te hoge loonsverhogingen, kan het patronaat de vermindering van patronale lasten op zak steken, hoezeer de werkloosheid ook de pan uit swingt. Hij heeft immers geen te grote loonsverhogingen toegestaan!

Stabiliteit

Hoe is dergelijk IPA er kunnen komen? Een eerste manier om te antwoorden is de vraag te stellen waarom het regime, waarvan de syndicale top deel uitmaakt, absoluut dit IPA wilde? Daar zijn drie belangrijke redenen voor: (1) België stond aan de vooravond van de invoering van de Euro. De eerste periode van de Euro is een riskante periode, die de Europese Unie liefst zo rustig mogelijk doorkomt. België is één van de landen die regelmatig blijk geven van weinig stabiliteit: crisis overheidsfinanciën, witte crisis (de zaak Dutroux-Nihoul[6]), druk van de nationaliteitenkwestie, ... De ondertekening van het IPA garandeert dat de syndicale top alles zal doen om de stabiliteit van het land in de komende periode te waarborgen, opdat België de Europese partners niet zou teleurstellen; (2) de ondertekening van het IPA stelt het Belgisch overlegmodel, en dus de plaats van de syndicale apparaten veilig. De laatste jaren komt het regelmatig tot wrijvingen tussen de regering (en meer bepaald Minister van Arbeid Miet Smet) en de vakbonden over de afbakening van de respectieve bevoegdheidssfeer. Met de ondertekening van het IPA scoort de syndicale top een punt. De Belgische bourgeoisie, die een honderdjarige ervaring heeft met een Staat vol tegenstellingen (sociaal, communautair, levensbeschouwelijk), toont andermaal haar behendigheid in het installeren van stabilisatoren; (3) dit is des te belangrijker, daar België op de vooravond van de “moeder van alle verkiezingen” staat (13 juni 1999), waar niet alleen het Europees Parlement, maar ook het federaal parlement en de parlementen van de deelstaten zullen verkozen worden. Deze verkiezingen houden verschillende risico’s in: “asymmetrische” resultaten in Wallonië en Vlaanderen, wat de vorming van een federale regering zeer kan bemoeilijken; blokkering in Brussel door stemmenwinst van uiterstrechts; ongecontroleerde destabilisering van de rooms-rode as die al meer dan tien jaar draait rond de figuur van premier Dehaene... Bovendien zal onmiddellijk na deze verkiezingen een onderhandeling geopend worden over een nieuwe fase in de staatshervorming, met alle risico’s van communautair opbod van dien. Door de ondertekening van het IPA heeft de syndicale top de verderzetting van de huidige coalitie alle kansen willen geven.

De centrales

Men kan de vraag naar het lukken van het IPA ook op een andere manier stellen. Hoe komt het dat dit IPA in beide vakbonden de meerderheid heeft gehaald, en dus niet gebotst is op het verzet van de beroepscentrales?

Het IPA versterkt ongetwijfeld de macht van de interprofessionele top, die in het ABVV voor het eerst in de geschiedenis erin slaagt een dwangbuis op te leggen aan de activiteit van de beroepscentrales. De interprofessionele top zal samen met het patronaat waken over de kwaliteit van de sectorale cao’s die door de beroepscentrales worden afgesloten.

Maar het IPA beantwoordt ook aan wensen van de centrales zelf. De verplichting sectorale cao’s af te sluiten om verzekerd te zijn van een vermindering van de patronale sociale lasten, garandeert de toekomst van de apparaten van de centrales. Het IPA legt op dat deze sectorale cao’s geld moeten vrijmaken voor vorming: dit geld zal de olie vormen om de collectieve verhoudingen in de sectoren te smeren... Bovendien zeggen de beroepscentrales dat met dit IPA de “vrijheid van onderhandelen” hersteld is. Dat is eigenaardig, want het IPA kadert uitdrukkelijk binnen de wettelijke loonnorm die aan de onderhandelingsvrijheid strikte limieten oplegt. Bij nader toezien blijkt het te gaan over iets anders. De centrales zijn blij dat ze af zijn van de al te strikte omkadering van de collectieve verhoudingen in de sectoren. De centrales kunnen nu binnen de marge van de loonnorm zelf hun sector-cao’s invullen. Het volstaat de syndicale pers te lezen om te begrijpen dat ze dat zullen doen om terug ruimte te scheppen voor loonsverhogingen. Vele centrales zien het al lang niet meer zitten “prioriteit aan tewerkstelling” te geven (waarbij hen bv. de rigide “bedrijfsplannen” werden opgelegd). Hun basis ziet het niet zitten in te leveren op loon, omdat de ervaring geleerd heeft dat de tewerkstelling niet volgt en de werkdruk en stress integendeel alsmaar groter worden.

Het is zeker geen toeval dat enkel die delen van de syndicale beweging (de bedienden van ACV en ABVV, het Brussels Gewest van het ABVV) tegen het IPA gekant waren die de strijd voor werk ernstig nemen door te ijveren voor een algemene mobilisatie voor arbeidsduurvermindering. De syndicale krachten die arbeidsduurvermindering “op maat van de bedrijven” voorstaan in de vorm van flexibiliteit hebben integendeel dit IPA goedgekeurd, in de hoop een (minimale) verhoging van de koopkracht uit de brand te slepen, die hun legitimiteit bij de basis opnieuw wat versterkt. De strijd voor werk nemen zij niet ernstig.

Onmacht

Een andere belangrijke factor heeft zeker een rol gespeeld in de goedkeuring van dit IPA: het massief gevoel van onmacht dat zich sinds de mislukking van de strijd tegen het Globaal Plan, van de syndicale beweging heeft meester gemaakt: demoralisatie en cynisme slaan toe. Afbrokkelende krachtsverhoudingen, kwakkelende organisatie, financiële problemen, dreigende marginalisering binnen het EVV waar de Belgische vakbonden de linkerzijde vormen, enz., eisen hun tol. Binnen dat kader lijkt iedere kritiek op de interprofessionele top bij te dragen tot een verdere verzwakking van de vakbonden. Liever dan dit risico te nemen, en vermits er toch geen alternatief is, verkiest men zich terug te plooien op het bedrijf, de sector of het gewest, om er daar het beste van te maken. De ondertekening van het IPA zorgt er ondertussen tenminste voor dat de plaats van de vakbonden in de samenleving voorlopig is veilig gesteld, hoopt men...

Non-event

Het interprofessioneel akkoord heeft weinig weerklank gekend in de pers. Het was niet echt een “gebeurtenis”, en zelfs vele syndicalisten zijn zich misschien amper bewust dat er iets is gebeurd. In die zin was het een echt non-event, en in die zin is de laatste slag allicht nog niet geleverd. Het zal ongetwijfeld nog tot harde conflicten komen op het ogenblik dat de nieuwe syndicale koers openlijk en zichtbaar in botsing komt met de onmiddellijke belangen van de loon- en weddetrekkenden. Noch in het ABVV, noch in het ACV, bestaat er bij de syndicale kaders actieve steun voor dit IPA. Dat is een belangrijke zwakte in de positie van de interprofessionele top.

Maar het zou verkeerd zijn dit IPA te banaliseren. Het is immers goedgekeurd door de reguliere instanties van beide vakbonden en ondertekend door beide vakbonden. Het zal zeker sporen nalaten. Het kan uitgroeien tot een “akkoord van Wassenaar” op zijn Belgisch.

De nieuwe situatie kan men afmeten aan de eisenbundel die kort na het ondertekenen van het IPA werd ingediend door het gemeenschappelijk vakbondsfront in de openbare diensten, en waar de belangrijkste “harde” financiële eis een verhoging is van de financiële middelen... voor de vakbondsapparaten (verhoging syndicale premie, verhoging werkingsmiddelen vakbonden...).

Spelen met vuur

De interprofessionele top speelt met vuur. Zij rekent op stabiliteit. Zij hoopt dat de Euro in Europa inderdaad een haven van economische stabiliteit en groei zal verzekeren en dat het sociaal en democratisch Europa zal volgen. Zij hoopt dat in België de komende verkiezingen de rooms-rode coalitie zullen bestendigen, en zij zo haar vinger in de pap kan houden van de “modernisering” van de verzorgingsstaat. Maar indien de volgende recessie de hel in Europa opnieuw doet losbarsten, of indien de komende verkiezingen in België de socialisten naar de oppositie verwijzen, zal de syndicale top de rekening gepresenteerd krijgen. Zij zal zich zo geïdentificeerd hebben met de continuïteit van het huidig beleid, dat het niet gemakkelijk zal zijn opnieuw “in de oppositie” te gaan en op een geloofwaardige manier het sociaal verzet te organiseren, als ze dat al zal willen.

De ondergeschikheid van de interprofessionele top aan het project van de politieke vrienden gaat zeer ver, paradoxaal genoeg vooral in het ABVV. Het ACV geneert zich niet in de aanloop naar de verkiezingen een campagne te beginnen voor een vermogensbelasting, of een bezoek af te leggen aan hongerstakende asielzoekers. Niet zo echter bij het ABVV. In naam van de stabiliteit van de instellingen werd elke steun geweigerd aan de witte mars,[7] deze enorme volksbeweging voor gerechtigheid, openheid en democratie, en werd een geweldige kans verprutst om de syndicale beweging nieuw zuurstof en maatschappelijk draagvlak te geven. Om het de socialistische ministers niet te moeilijk te maken wordt in het ABVV elke openlijke steun aan de strijd van de asielzoekers gesaboteerd. In het mobiliteitsdebat wordt iedereen vriendelijk verzocht niet buiten het boekje van minister Stevaert te treden. Onmiddellijk na de episode van het Globaal Plan was de spanning tussen ABVV en SP/PS te snijden en kwam het tot daadwerkelijke breuken. Nu lijkt naarmate de verkiezingen naderen het Bureau van het ABVV meer en meer het “dertiende kabinet” van de rooms-rode coalitie. De syndicale beweging wordt afgesneden van elke maatschappelijke mobilisatie rond democratische of ecologische thema’s en op het sociaaleconomisch terrein zal de interprofessionele top de rol van waakhond spelen in de cao-onderhandelingen.

Syndicale linkerzijde

De syndicale linkerzijde is zeker een realiteit. Iedereen kent de namen, de centrales, de gewesten. Zij is sterk aanwezig, zowel in het ABVV als in het ACV. Nu het apparaat zich gehergroepeerd heeft, staat de syndicale linkerzijde rechtstreeks tegenover het “moderne” centrum dat in beide vakbonden de interprofessionele top beheerst, en in naam van nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen de klasse-identiteit van de vakbond wil begraven, om haar om te vormen tot een radertje van het verlichte Euro-despotisme.

De syndicale linkerzijde is niet in staat gebleken strijd te leveren tegen dit IPA. Daarvoor was zij intern te fel verdeeld. Zij is altijd al verdeeld geweest door de traditionele grenzen in de vakbond, tussen sectoren, gewesten, ABVV en ACV, ... Men mag in de vakbond alles vertellen, zolang men maar de structuren respecteert en niet over de grenzen van de instanties heen een bepaald standpunt verdedigt. Dat geeft een enorme macht aan de top van de centrales en aan de interprofessionele leiding. Het betekent ook dat iedere strijd in een impasse belandt, want het is moeilijk te winnen zonder een “allen samen” over de grenzen heen van het bedrijf, de sector, het gewest, het land. De lijn van de “modernen” saboteert iedere daadwerkelijke solidariteit, omdat zij vertrekt van de concurrentielogica en de rendabiliteitseisen van het patronaat, en dus de concurrentie in de schoot van de arbeidersklasse zelf invoert.

De balans van de strijd tegen Renault is tekenend: de strijd is zeer voorbeeldig gevoerd, maar nooit werd het gewicht van de centrale, laat staan van gans het ACV en ABVV in de weegschaal gegooid “om te winnen”. Hetzelfde bij Clabecq: die slaagden erin een opening te forceren met hun “mars voor werk” op 2 februari 1997 in Tubbeke,[8] maar werden daarna terug gedwongen in een geïsoleerd gevecht met de Waalse gewestregering, hoofdaandeelhouder van het staalbedrijf (“mars tegen de leugenaars” in Namen).

Communautaire grenzen

Naast de traditionele verdeeldheid groeit een extra factor: de vervreemding tussen de Vlaamse en de Franstalige vleugels van de vakbond. Vlaanderen en Wallonië kennen een sterk verschillende sociale en economische dynamiek. De gewestelijke structuren van de vakbonden passen zich hieraan aan, via hun inschakeling in de gewestelijke overlegorganen (dit is een belangrijk mechanisme gebleken voor het ontmantelen van wat overbleef aan renardistische tradities in het Waalse ABVV). Het wordt steeds moeilijker met elkaar te praten over de taalgrens heen. Niet alleen de verschillende ontwikkeling van de gewesten, maar allerlei culturele verschillen gaan een rol spelen in contactstoornissen. Ondertussen troont boven het gewoel de interprofessionele top als behartiger van het Europees concurrentievermogen in de wereld en het Belgisch concurrentievermogen in Europa...

Clabecq

De ontwikkelingen rond Clabecq hebben hierin zeker ook een rol gespeeld. Voor de betoging in Tubbeke op 2 februari 1997 hadden alle strijdbare sectoren van het apparaat, zeker in het ABVV, gemobiliseerd. Daarna kwam het echter tot een breuk, ook onder de linkse delegaties van de grote metaalbedrijven. Het is hier niet de plaats om een balans te maken van de verantwoordelijkheden voor deze breuk. Maar het staat wel vast dat de interprofessionele top van het ABVV niet op dezelfde manier zijn gang had kunnen gaan, indien de krachtenbundeling die de “mars voor werk” mogelijk maakte gestabiliseerd had kunnen worden.

Herpakken

De syndicale linkerzijde moet zich herpakken. Dat vereist op de eerste plaats dat de realiteit van de situatie wordt erkend.

De toestand van de syndicale beweging is moeilijk. Het neoliberaal offensief van de jaren 80 heeft zijn tol geëist, de globalisering weegt. Maar alle problemen kunnen daar niet toe herleid worden. De huidige koers van de syndicale top speelt een doorslaggevende rol.

De syndicale top dient de belangen van de loon- en weddetrekkenden niet. Zij plooit integendeel voor de belangen van het Belgisch en Europees patronaat, en haar plannen om de Europese welvaartsstaat te “moderniseren” met het oog op de (economische) oorlog met Japan en de USA. Natuurlijk wil de syndicale top haar eigen plaatsje onder de zon veilig stellen, en zal zij daarom soms de troepen mobiliseren of de soberheidspolitiek trachten te amenderen. Maar zij haalt haar marsorder niet bij de werkende bevolking. Na wat gebeurd is met het laatste congres van het ABVV, zou dit voor ieder duidelijk moeten zijn.

Dat betekent dat de syndicale linkerzijde moet leren denken in termen van “wij” en “zij”, en zich moet organiseren om het gevecht rond de syndicale oriëntatie aan te gaan. Uiteraard kan dit gevecht niet op gelijk welke manier gevoerd worden. Het moet zo worden aangepakt dat de syndicale beweging niet verder verzwakt wordt, integendeel. Maar het zijn “zij” die er niet voor zullen terugdeinzen de syndicale beweging te ondermijnen als dat nodig is om hun plannen door te drijven. Dat betekent dat de syndicale linkerzijde zich moet organiseren, wat een werk van lange adem is. Want de achtergronden, de situaties, de ervaringen zijn sterk verschillend. De uitdagingen zijn voor een stuk nieuw. Dus zijn een reeks opeenvolgende ervaringen allicht onontbeerlijk, alvorens tot een daadwerkelijke structurering te komen van een stroming die een écht syndicalisme wil herfunderen, vertrekkend van de uitdagingen van onze tijd. Maar dat betekent niet dat men rustig kan afwachten. De episode van het IPA leert dat de tijd tegen ons speelt, en elke nederlaag maakt het moeilijker.

_______________
[1] De medebeherende stroming vormde in het “christelijke” ACV de meerderheid en werd in het “socialistische” ABVV belichaamd door algemeen voorzitter Louis Major en de voorzitter van de Algemene Centrale Dore Smets.
[2] Genoemd naar de leider van de Luikse metaalarbeiders André Renard, boegbeeld van de algemene staking van ’60-’61. Deze linkerzijde werd gekenmerkt door ‘directe actie’, ‘politieke onafhankelijkheid’, en de ‘antikapitalistische structuurhervormingen’ die haar een sterke klasse identiteit gaven.
[3] De “loonnorm” is de wettelijke norm die bepaalt dat de loonkosten in België niet sneller mogen stijgen dan bij de belangrijkste handelspartners (Nederland, Frankrijk en Duitsland).
[4] België heeft twee grote vakbonden, die elkaar ongeveer waard zijn: het christelijke Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV) en het socialistische Algemeen Belgisch Vakverbond (ABVV). Beide bonden hebben een dubbele structuur:enerzijds gewesten of verbonden (geografisch), anderzijds centrales (per industrietak). Traditioneel hebben de centrales het grootste gewicht. Deze dubbele structuur wordt overkoepeld door de “interprofessionele leiding”.
[5] Tijdens de opeenvolgende strijdgolven in de jaren ’82-’86 zagen we het klassieke mechanisme van het Belgische syndicalisme, zeker in het ABVV, nog aan het werk: mobilisatie, in reactie op soberheidsmaatregelen, van de delegaties in de syndicale bolwerken, bv. de Waalse metaal- en staalnijverheid; druk op het apparaat van de beroepscentrales, dat een links vertoog handhaaft ondanks een praktijk van medebeheer; uitbreiding van de mobilisatie onder leiding van dit apparaat, dat er de kop van neemt, maar er geen perspectieven aan geeft, omdat haar horizon ingesloten is binnen de concurrentiekracht van de economie en de regeringsdeelname van de politieke vrienden; uitdoven van de mobilisatie, nadat enkele toegevingen bekomen werden... Een syndicalisme van “opwarmen en afkoelen”, zoals een vooraanstaand lid van de syndicale linkerzijde het noemde.
Dit syndicalisme had zeker zijn beperkingen, maar ook zijn sterke kanten. Het handhaven van een links vertoog van “arbeidscontrole” en “antikapitalistische structuurhervormingen”, onafgezien van de praktijk, hield een sterke klasse-identiteit in stand, een bewustzijn van “wij” en “zij”.
In het ACV heeft dit steeds anders gelegen. Het ACV heeft steeds een ideologie van medebeheer gehad. Haar politieke vrienden hebben ook steeds in de regering gezeten, dankzij de continue aanwezigheid van de christendemocratie in de opeenvolgende centrumlinkse en centrumrechtse coalities. Toch was de actieve steun van voorzitter Jef Houthuys aan het soberheidsoffensief van de jaren ’80 slechts enkele jaren houdbaar, en onder zijn opvolger Peirens zou het ACV meer afstand nemen van de regering, om te kiezen voor een meer zuiver “syndicale opstelling”. De draai naar een actieve onderwerping aan de loonnorm door de goedkeuring van het voorlaatste IPA kon Peirens in het ACV slechts doordrukken door de gewestelijke verbonden uit te spelen tegen de beroepscentrales, en door de steun van de openbare dienstenvakbonden, die geen rechtstreeks betrokken partij waren.
Alhoewel er dus zeker ook tegenstellingen waren in het ACV, was de crisis in het ABVV groter, gezien de specifieke ideologische traditie van deze vakbond die haar een sterk klassebewustzijn gaf.
[6] Zie het artikel van Alain Tondeur in De Internationale nr. 45.
[7] Een betoging van naar schatting 300.000 mensen naar aanleiding van de affaire Dutroux-Nihoul.
[8] 70.000 betogers)