Gerard Barendregt

De bureaucratie in de eerste arbeidersstaat


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, mei 1965, jg. 8.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


In de Times Literary Supplement van 11-3-65, troffen we een samenvatting aan van enkele artikelen uit het jubileumnummer van Novy Mir, uitgegeven bij gelegenheid van het 40-jarig bestaan van dit illustere tijdschrift, dat in zijn hoogtij in de twintiger jaren, werk van Tolstoj, Babel, Bagritski, Pilnjak, Pasternak, Essenin, Majakovski en Leonov publiceerde.

Na deze bloeitijd ging het blad een donkere stalinistische periode in, van het meest naargeestige “socialistisch realisme”. Nu speelt het weer een grote rol als voorhoede in de destalinisatie op het terrein van letteren en kunst.

Het belangrijkste artikel is van de hand van Alexander Tvardovski. Deze auteur doet een aanval op de nog steeds gangbare verering van de “Sovjetheld”, en komt op voor meer aandacht voor de kleine man en de boerenmassa. Weinig waardering heeft hij voor de zg. historische memoires (die alle de geschiedenis vervalsen) of voor het gebruik dat men namen uit de geschiedenis moet wissen. Tussen de regels door spoort hij Solzjenitsyn – de schrijver van een bekend boek over een concentratiekamp uit de tijd van Stalin – aan, met zijn werk voort te gaan.

De toon van het artikel is gematigd, doch het ademt een zelfstandige, kritische geest. Ook de bijdrage van Roemiantsjew “De partij en de intelligentsia” (waar Le Monde van 23-2-65 op wijst) is van belang, waar min of meer de compromislijn weergeeft tussen de Sovjetleiding en de litteraire voorhoede: mogelijkheid van verschillende stijlen, tendenties, maar geen concessies aan “metafysisch idealisme” (heel grof vertaald: geloof dat de werkelijkheid niet bestaat onafhankelijk van de menselijke waarneming) in de wetenschap en aan formalisme en de burgerlijke ideologie in de kunst. De schrijver voegt hier nog een veroordeling aan toe van het beginsel van een autoritaire, onfeilbare leider, als hoogste rechter op alle menselijke terreinen (bedoeld: Chroesjtsjov); en eveneens van opbouwende doch kunstzinnig gesproken middelmatige werken.

De lijn van verdraagzaamheid in kunstzaken, wordt op 17-4-1965 nog eens hoogst officieel bevestigd door de secretaris van het Centraal Comité van de CPSU, die als opvolger van de gevallen opperideoloog Iljitsjew wordt beschouwd: geen persoonlijke smaak van Sovjetleiders meer, als maatstaf bij de beoordeling van litteraire werken. Tegenover zijn gehoor van ideologen, schrijvers, dichters en journalisten merkte hij ook nog op, dat de pers meer bewegingsvrijheid zou krijgen om sneller te kunnen werken, zodat men voor het laatste nieuws niet meer op de buitenlandse radio is aangewezen (Le Monde 18/19-4-1965).

Het is duidelijk dat het destalinisatieproces van verzwakking van de vroeger bijna almachtige topleiding, toegenomen nog met de val van Chroesjtsjov, heeft geleid tot een enigszins onzekere houding tegenover de intelligentsia (kunstenaars en intellectuelen), die zich niet meer volledig laten intimideren en steeds weer nieuwe eisen stellen. De huidige “collectieve leiding” kan het zich niet meer veroorloven deze voorhoede totaal van zich te vervreemden. Vrijheidsexplosies als in de vijftiger jaren onder Chroesjtsjovs eerste periode krijgen we niet te zien; men gaat behoedzamer te werk doch geeft tegelijk blijk niet te willen capituleren. Een stap vooruit!

Interessante geluiden kan men ook beluisteren op het economische destalinisatie front, waar de permanent in een crisis verkerende landbouw in het middelpunt van de belangstelling staat. Een landbouwspecialist schrijft in de Ekonomitjeskaja Gazeta (van 10-2-1965, vertaald in Ost-Probleme) dat er een onvoldoende verbinding tussen industrie en landbouweconomie is en dat er verhoudingsgewijs meer geld gestoken moet worden in het productieproces van de landbouw dan in dat van de industrie. Er moet een evenredige, gelijkwaardige ruilverhouding tussen beide sectoren tot stand komen. Voorts merkt deze auteur op dat de winst de basis voor het kolchozloon en de kolchozbelasting moet zijn.

De eerste eis is minstens even belangrijk als de tweede, die men vaker verneemt. Zij wijst namelijk in wezen op de noodzaak van de opheffing der tegenstelling van de stad en platteland, voorwaarde voor de verheffing van de boer tot arbeider.

De vraag is wat de officiële lijn brengt. Wij zien die het meest gezaghebbend geformuleerd in het rapport dat Leonid Brezjnev uitbracht aan het Centraal Comité van de CPSU op 24 maart 1965 (zie Soviet News 2-4-1965).

Wij geven enkele belangrijke punten aan. Een opgaande periode 1955-59 werd gevolgd door een neergaande 1960-65, veroorzaakt door: (1) het geen rekening houden met de economische wetten; (2) het uitdelen van zware taken zonder juiste prijzen, zonder voldoende kapitaalsinvesteringen en voorziening in materiaal en technische uitrustingen; het grootscheeps investeren in niet direct productieve projecten; (3) het verwaarlozen van de noodzakelijke verbetering van landbouwmethoden en van de verhoging der vruchtbaarheid van de bodem. In het algemeen komen daarbij tekortkomingen van partij-, regerings- en landbouwinstanties.

Voorgesteld wordt: verlaging van de planeisen -1965 voor de aankoop van granen en veeteeltproducten (bv. 3.400.000.000 pond graan in plaats van 4.000.000.000 (61 poed is een metrieke ton); verhoging van de staatsaankoopprijzen, in het bijzonder voor datgene wat boven de planeis wordt geproduceerd; en wel in het kader van een stabiel plan (dat niet voortdurend wordt veranderd en verwarring wekt; G.B.) de versterking van de technisch-materiële basis van de landbouw (meer tractoren, reparatie-inrichtingen, elektrificatie, kortom industrialisering van de landbouw); kolossale investeringen in de grootte van 71.000.000.000 roebel voor het vijfjarenplan; meer gebruikmaking van de modernste resultaten van de wetenschap. Voorts wordt nog even aandacht gevraagd voor de noodzaak tot strikter naleving van de officiële regels van het democratische kolchozbeheer en tot het uitgaan van het winstbeginsel en volledige overschakeling op kostprijsberekening.

Ten slotte wordt – veel uitvoeriger dan de laatste 2 punten – de noodzakelijke versterking van de basisorganisaties der partij op het platteland en van het massa-propagandawerk, aan de orde gesteld.

Deze landbouwpolitiek moet natuurlijk in het licht van de hele economische politiek worden gezien. Hier zien we dat rentabiliteitsprincipe, winst en kostprijsberekening en het marktidee zich steeds meer opdringen, als een economische noodzaak voor een economie die nog in de overgangsperiode naar het socialisme verkeert. Zeer geleidelijk en voorzichtig gaat het. Lang niet zo drastisch als in Tsjecho-Slowakije, dat nu, op het economisch destalinisatieterrein, eerst goed demonstreerd, de economisch hoogst ontwikkelde arbeidersstaat is; een arbeidersstaat die bovendien de sterkste bindingen met de wereldmarkt heeft (geen isolement, geen autarkische economische zelfvoorzieningsdogma) wat een gunstige invloed heeft op het kwaliteitsniveau der producten en op het zoeken naar een realistische en soepele economische politiek.

Huidige leiding

Uitgaande van deze – zij het wat beperkte gegevens – en van vroegere overwegingen mogen wij toch wellicht tot de voorlopige conclusie komen, dat we te doen hebben met een politiek van voorzichtige hervorming de kant van een gematigde middengroep der bureaucratische top. Géén uitschieters á la Chroesjtsjov.

Géén spectaculaire ontwikkeling van de chemische industrie, mede met het oog op een massale kunstmestproductie voor de landbouw. En daarmee verbonden: geen voorrang van de lichte industrie van de productie van consumptiegoederen. Integendeel, de zware industrie staat nu weer op de eerste plaats, naar het oude dogma, zij het in veel gematigder vorm. De huidige leiding ziet immers de noodzaak van grootscheepse investeringen in de landbouw goed in.

Een ander punt is dat de alomvattende controle van de partij wordt versterkt. Er is geen sprake van fundamentele decentralisatie, in de landbouw wat overigens in Chroesjtsjovs tweede periode ook niet het geval was. En zo evenmin van een duidelijke democratiseringspolitiek ten opzichte van de kolchozen of van de industriële ondernemingen. Wel kan men het voorzichtig voortzetten van de marktexperimenten in de sector van de consumptiegoederenproductie, een stuk decentralisatie noemen.

Alles bijeengenomen, moeten wij de mening handhaven dat de huidige leiding niet als progressiever als Chroestjsjov kan worden beschouwd: ondanks de genoemde neergangperiode, ondanks de enorme fouten die de laatste maakte, ondanks de algemene malaise stemming die er in de allerlaatste tijd onder zijn bewind heerste.
Misschien kan men het verschil tussen het destalinisatiepatroon à la Chroesjtsjov en dat van Brezjnev, Kosygin, Soeslow en de hunnen, heel kort en grofweg als volgt aangeven: Chroesjtsjov probeerde zo nu en dan met gebruikmaking van al zijn macht drastische destalinisatie-initiatieven te nemen, doorbraken te forceren, al of niet met succes: hij was daarbij soms de anderen ver vooruit gesneld. De tegenwoordige leiders hebben iets minder macht, zijn minder zeker van zichzelf, en moeten zo een gelijkmatiger speling geven aan de destalinisatietendenties van de Sovjetmaatschappij en cultuur aan het objectieve proces, binnen bepaalde bureaucratisch begrensde banen
.

Chroesjtsjov

Het zij verre van ons Chroesjtsjov te verheerlijken. Hij verenigde in zich een soms originele destalinisatie-durf met een aantal fouten en zwakheden, die het bureaucratendom per definitie met zich meebrengt o.a.: het vaak blijven pogen economische problemen administratief op te lossen; en in laatste instantie het onvermogen zijn beste denkbeelden consequent door te denken en het bureaucraat-zijn zelf te doorbreken; d.w.z. door te stoten naar de massa’s, naar werkelijke sovjetdemocratie, naar het arbeiders- boerenbeheer van economie en staat.

Door zijn destalinisatie-initiatieven kwamen de inwendige tegenstrijdigheden van de Sovjetmaatschappij, die objectief het bureaucratisch bestuur van zaken ontgroeid is, maar er toch nog in gevangen blijft, scherper naar voren, op een ander niveau uiteraard dan onder Stalin. Een enkele maal had Chroesjtsjov inzichten – we noemen bv. zijn lof op de Zuid-Slavische arbeidersraden en het Algerijnse arbeiders- en boerenbeheer – die wezen in een richting waar wellicht verdergaande perspectieven zouden worden geopend, dan hij kon volgen: namelijk de opheffing van de bureaucratie als zodanig, als een geprivilegieerde laag die de arbeidersklasse van zijn politieke macht beroofd heeft en op een betrekkelijk primitieve manier de Sovjetmaatschappij bestuurd heeft.

En het is ons inziens een vaag bewustzijn van een dergelijk vooruitzicht, in elk geval een angst voor de vergaande gevolgen die Chroesjtsjovs meest gewaagde initiatieven, al of niet gewild, zouden kunnen hebben, die de nieuwe leiders er toe gebracht heeft hem ten val te brengen. Het gaat hier om een poging de ontwikkeling van de Sovjetmaatschappij weer duidelijker in de hand te krijgen van de bureaucratische top; om een poging het destalinisatieproces zo te kanaliseren dat het niet gevaarlijk kan worden; om een streven tot consolidatie van de verzwakte positie der bureaucratie, onvermijdelijkerwijs op een lager machtsniveau dan onder de vroegere leiders. Of men hierin slagen zal? Een maatschappelijk proces is in elk geval op den duur altijd sterker dan de wil van welke leiding ook maar.

Bureaucratie onvermijdelijk?

Het probleem van de bureaucratisering en de ontbureaucratisering van de SU kan ons brengen tot de vraag: is bureaucratisering een onvermijdelijke fase op weg naar de socialistische maatschappij zoals bv. vroeger wel door marxisten de stelling werd verkondigd dat elk land door een volledige kapitalistische fase heen moest om het socialisme te kunnen bereiken? De ervaringen in alle arbeidersstaten, oude, nieuwere en nieuwste (Cuba) en in de koloniale landen waar de sociale revolutie ver is voortgeschreden (doch die nog geen arbeidersstaten genoemd kunnen worden, zoals Algerije) zouden er voor pleiten dat het verschijnsel in zijn algemeenheid onvermijdelijk is: bureaucratisering als product van achterlijkheid en isolement.

Zij zijn echter niet voldoende om tot de absolute onvermijdelijkheid van alle bureaucratische verschijnselen tot en met stalinistische excessen toe, te besluiten. Hoe moeilijk ook de vraag te beantwoorden is, in hoeverre de geschiedenis van de vroegste opbouw van de eerste arbeidersstaat, anders en gelukkiger had kunnen verlopen. Zeker is dat met de verandering van de wereldkrachtsverhoudingen ten gunste van het socialisme, deze relatieve onvermijdelijkheid steeds relatiever wordt, steeds meer afneemt. Zuid-Slavië heeft bewezen en bewijst steeds beter dat een verregaand achterlijk en relatief geïsoleerd land, de bureaucratisering behoorlijk in kan perken. Het arbeiders- en boerenbeheer in Algerije bewijst dat men in een nog achterlijker land, niet behoeft te wachten op een hoger economisch peil alvorens de massa’s directe verantwoordelijkheden te geven. En veel meer is er op dit terrein nu al te bereiken. Het succes is evenwel voor een groot deel afhankelijk van een subjectieve factor: een marxistisch-leninistische partij, die steunt op de massa’s en deze op intelligente wijze telkens weer een stap vooruit doet gaan.

Diezelfde subjectieve factor zal het destalinisatieproces in de SU en de overige arbeidersstaten ten einde moeten voeren.

Staande tegenover de stalinistisch-bureaucratische ontwikkeling van de dertiger jaren, ontwikkelde de IVe Internationale, de stelling van de noodzakelijke politieke revolutie tegen de bureaucratie. Nu de destalinisatie op gang gekomen is als een onomkeerbaar, in wezen ononderbroken, progressief proces in de richting van de gezond wording van de Sovjetmaatschappij; nu de bureaucratie van staat en partij zich steeds verder differentieert, steeds minder als een monolithisch blok kan worden beschouwd, zich in steeds meer lagen, groepen en sectoren geleed en verdeeld, met alle mogelijke tegenstrijdige onderlinge belangen, en met een toenemende confrontatie van delen van die bureaucratie met de behoeften de noden en de druk van de massa’s, is het waarschijnlijk juister, het destalinisatieproces in zijn geheel als een langzame politieke revolutie te zien. Dat wil nog niet zeggen dat dit proces tot het einde toe een geleidelijk en vreedzaam karakter zal houden. Het is mogelijk dat er zich op een bepaald ogenblik een krampachtig samengebald hard verzet van oude stalinisten en andere conservatieve bureaucraten in het leger-, plaats- en partijapparaat, zal voordoen, tegen volledige democratisering. Een verzet, dat een zeker min of meer beperkt gewelddadig optreden van de massa’s en de intelligentsia (wellicht zelfs in samenwerking met de meest verlichte vleugels van de bureaucratie) onvermijdelijk kan maken.

Het is echter absoluut niet uitgesloten dat het proces naar de volledig socialistische maatschappij – de communistische maatschappij is voorlopig nog niet aan de orde – dan weer snel, dan weer langzaam, een betrekkelijk rustig verloop zal blijven houden.

Het is aan de komende revolutionair-marxistische voorhoede in de Sovjet-Unie, een program te ontwikkelen, dat richting kan geven aan het streven en de strijd van de massa’s en de intelligentsia voor het herstel van de sovjetdemocratie, voor het volledig economisch en politiek zelfbeheer door de arbeiders en boeren. Een strijd die niet alleen beslissend is voor de arbeidersstaten, maar ook de weg van de grote massa der West-Europese arbeiders naar het communisme zal helpen vrijmaken.

Gerard Barendregt