Ed Verheyen

Indonesië - Het failliet van de Chinese lijn


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, februari 1966, jg. 9.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Honger en machtsvertoon
Indonesia en Nederland reiken elkaar de broederhand
Indonesië – stagnatie en strijd

De politiek van de contrarevolutionaire generaals en kolonels, uitvoerders van de rechtervleugel van de koloniale bourgeoisie begint zich steeds duidelijker af te tekenen. Het eerste doel was de totale uitschakeling van de PKI waar men voor een niet onbelangrijk deel in geslaagd is met behulp van het loslaten van de meest fanatieke anticommunisten, de kleinburgerlijke islamieten van de Nahdatul Ulama. Naast de gewelddadige onderdrukking stond de politieke uitschakeling zowel organisatorisch als ideologisch-politiek. Voor dat laatste doel werd de PKI voorgesteld als een buitenlands on-Indonesische zaak, onder gebruikmaking van oude anti-Chinese chauvinistische gevoelens, als een vijand van de islam, als verantwoordelijk voor het saboteren van de economische ontwikkeling, en als een moordzuchtige groep die bij de eventuele machtsovername een grote opruiming zou houden waarvoor reeds lijsten van personen zouden klaarliggen.

Het resultaat overtreft de wildste verwachtingen. Het lijkt wel alsof men met de systematische uitroeiing van alle communisten bezig is. De schattingen van het aantal vermoorden varieert van 80.000 tot 200.000; een bloedbad dat zijn weerga niet heeft in de hele Indonesische geschiedenis.

De uitschakeling van de PKI zou natuurlijk een zeer onvolledige politiek blijven als er niet tegelijkertijd een consolidatie van de reactie, van alle rechtsburgerlijke krachten en sectoren zou plaats vinden, en een uitschakeling van de linkervleugel van de bourgeoisie als onafhankelijke politieke factor. Het gaat nu duidelijk om de opruiming van de Soekarno-tendens. Eerst werd de president constant onder zware druk gezet om zijn uitspraken in de politieke lijn van de legerleiding te brengen. Nu ontwikkelt men nog twee andere middelen. De zuivering van de PNI, vroeger het politieke partijbolwerk van Soekarno, door middel van de hereniging van de gescheiden delen onder leiding uiteraard van de nu nog afzonderlijke rechtervleugel. En de meer directe aanval op de tot voor kort onaantastbare president door demonstraties van islamitische studenten die in wezen Soekarno verantwoordelijk stellen voor de hoge prijzen en de economische chaos. Soekarno verzet zich nog steeds tegen zijn volledige uitschakeling als politieke factor. Hij weigert bv. nog Nasoetion als vicepresident en daarmee als opvolger te aanvaarden. Of dit verzet nog lang zal kunnen duren is de vraag. Men probeert nu Sultan Hamengku Buwono van Djogja als kandidaat voor het vicepresidentschap naar voren te brengen en Nasoetion als mogelijke eerste minister.

Met de sultan komt er weer een ander element naar voren in de aaneensluiting van het rechtse front. Hij vertegenwoordigt deels de feodaliteit, voor zover nog overgebleven, deels een schakel met die rechtse bourgeoisie, die na 1958 opzij werd geschoven. Een andere schakel met die vleugel vormt de Moehammadijah, die begin december samen met 6 burgerlijke partijen, als enige niet direct politieke organisatie, een verklaring uitgaven waarin werd beloofd dat men nauw zou samenwerken om de nationale revolutie te bewaren – lees: de contrarevolutie te steunen. Deze Moehammadijah, opgericht in 1912 is een sociaal-culturele burgerlijk islamitische organisatie, die zich vooral op de oprichting van scholen toelegde en nu een kwart miljoen leden telt. Het Japanse regime in oorlogstijd dwong alle islamitische organisaties samen te werken in één geheel, Masjoemi genaamd, maar na de oorlog verlieten de meest rechtszinnig zwart-islamitische en kleinburgerlijke vleugels dit overkoepelend geheel: eerst de Daroel Islam en later de Nahdatoel Oelama. Toen de Masjoemi werd geliquideerd als schuldig aan contrarevolutie, bleef eigenlijk alleen de Moehammadijah over als erkende organisatie van de islamitische pro-Westerse vleugel van de bourgeoisie.

Met het binnenhalen van de Moehammadijah, brengt men dus in wezen de Masjoemi langs een achterdeurtje weer op het toneel, in het kader van de rechtsburgerlijke eenheid. Men voelt er kennelijk ook niet zoveel voor om te veel tegen de uiterst opportunistisch kleinburgerlijke Nahdatoel Oelama als enige bloeiende massaorganisatie aan te leunen. Het was immers niet zo gek lang geleden dat deze partij vrolijk met de PKI en de linkervleugel van de PNI samenwerkte, en profiteerde van de opheffing van de Masjoemi.

Als men nu volledig slaagt in de liquidatie van de linkervleugel van de PNI, zonder de PNI op te heffen, dan zal voorlopig het politieke isolement van de PKI voltooid zijn.

De buitenlandse politiek van de legerleiding loopt natuurlijk parallel met de binnenlandse: mogelijkheid van beëindiging van de anti-Maleisië politiek en dus betere relaties met de nationale bourgeoisie van Zuidoost-Azië, betere relaties met het imperialisme, dat zijn beloningen al begint uit te delen in de vorm van West-Duitse kredieten, wellicht gevolgd door Amerikaanse.

Al deze politieke pogingen tot versteviging van het nieuwe regime zullen echter op niets uitlopen als er niet een minimum aan economische stabiliteit en ontwikkeling kan worden bereikt. De enige grootscheepse poging in die richting was tot nu toe de invoering van de zware roepia (= 1000 oude roepia). In paniek probeerde ieder van zijn oude geld af te komen door het in waren en goud om te zetten. Met als gevolg dat de toch al onhoudbare inflatie weer nieuw voedsel kreeg. De regering had daar reeds zelf het nodige toe bijgedragen door een formidabele verhoging van de benzineprijs, die weer doorwerkte in de prijzen van alle transport en zo weer in die van voedsel. Er is dus eigenlijk nog geen stap gedaan die zou wijzen op een burgerlijke sanering van de economische chaos.

En daarmee blijft de overwinning van de contrarevolutie op zeer losse schroeven staan. Niet dat daardoor overigens de voorlopige nederlaag van de PKI kleiner wordt. De massale slachtingen van de laatste tijd maken alleen nog maar duidelijker hoe ontstellend die nederlaag en het failliet van de hele PKI-politiek is.

De oorzaak van deze moordexplosie is namelijk niet alleen te wijten aan de wraakzucht van de rechtse legerleiding.

Er zijn veel diepere achtergronden. Het gaat hier in wezen om een permanente revolutie die na de verovering van de formele onafhankelijkheid neigde in een sociale revolutie over te gaan, doch halverwege is blijven steken door de jammerlijke politiek van de PKI-leiding, die de leiding uit handen gaf aan de linkervleugel van de bourgeoisie en in het bijzonder aan Soekarno; om een revolutie die verzandde, maar waarbij door een intelligente bonapartistische leiding een kunstmatige pseudorevolutionaire koortsatmosfeer is gaande gehouden, met enkele uiterlijke kenmerken van revolutie, zonder enige wezenlijke inhoud voor de massa’s. De werkelijke veroveringen, de nationalisaties, werden van bijna alle revolutionaire inhoud ontdaan door een puur parasitair leger of burgerlijk-bureaucratisch wanbeheer. En de PKI-leiding liet zich daarbij gebruiken door Soekarno en de zijnen als linkse dekking.

De massa’s zijn deze schijnrevolutionaire koorts, waarbij telkens geëist werd dat men achter nieuwe holle Soekarno-leuzen aanliep “om de revolutie verder te voeren”, en tegelijkertijd alleen maar de buikriem steviger moest worden aangehaald, meer dan zat geraakt. En doordat Soekarno zijn burgerlijke leiding ongestraft kon omhullen met een socialistisch en zelfs vagelijk procommunistische waas, is de totale mislukking van het Soekarno-regime dat door de PKI-leiding werd gedekt, ook op die zelfde PKI teruggevallen. Allerlei afdelingen hebben zich zelf opgeheven om zich het vege lijf te redden en velen hebben geen hand uitgestoken om de communisten te verdedigen toen het sein werd vrijgegeven voor een bijltjesdag.

Erger ondergang kan men zich bijna niet voorstellen van deze trotse organisatie met een drie miljoen leden. Natuurlijk is het communisme in Indonesië niet dood, al was het alleen maar door het totale onvermogen van alle vleugels van de bourgeoisie.

Het verzet

Het gewapend verzet in Midden-Java is niet gebroken. Maar van een politieke lijn van de PKI voor de huidige situatie, van richtlijnen voor de overal verstrooide PKI-delen, restanten van nevenorganisaties en voor de ondergrondse partij, hoort men niets. Wel deden geruchten de ronde dat een illegale communistische studentenorganisatie, haar leden aan de huidige studentendemonstraties liet meedoen en dat er weer PKI-leden in een aantal wettelijk erkende organisaties waren geïnfiltreerd. Zou dit weer duiden op een zoveelste herhaling van onduidelijke en fatale kruip en sluip spelletjes? Er is nog weinig met zekerheid te zeggen over wat de overgebleven PKI-leiding nu eigenlijk doet, en evenmin wie die leiding vormen, en of Aidit nog leeft.

Zeker is alleen dat er een afrekening met de politiek van het verleden moet plaatsvinden, voordat men een werkelijk perspectief voor de lijdende massa’s kan openen. En die afrekening zal een totale afrekening moeten zijn niet alleen met de politiek van de PKI, maar met de failliete politiek van de overweldigende meerderheid van de traditionele communistische partijen in de Derde Wereld, en eigenlijk met de koloniale politiek die vanaf de vestiging van het stalinisme vanuit de Sovjet-Unie en later ook vanuit China, is gevoerd. Want of we nu kijken naar het bankroet van een Dange, volgeling van Nehru in India, naar het opportunisme van de Arabische CP’s dat van de ene naar de andere nederlaag voerde, naar het oorspronkelijk afwijzen van de strijd van Castro door de Cubaanse CP (toen PSP geheten) en de anti guerrillahouding van de Guatemalteekse CP tegenover de bewonderenswaardige strijd die daar nu gevoerd wordt, of naar het ellendige conservatisme van de Japanse CP, enz., het komt in wezen allemaal op het zelfde neer, hoe verschillend de plaatselijke situaties ook mogen zijn. Dwars door alle golven van de koloniale revolutie heen blijft – hoewel de Oost-Europese socialistische landen in het proces van de destalinisatie ook hun koloniale politiek gewijzigd hebben in gunstige zin – de traditionele communistische beweging in de Derde Wereld een over het geheel genomen conservatieve factor.

Dit is voor een deel een erfenis uit de stalinistische periode toen alle CP’s buiten de SU volledig ondergeschikt werden gemaakt aan de uiterst opportunistische buitenlandse politiek van een bureaucratische kaste, die alleen zijn zeer speciale eigenbelang diende.

Na alle verschrikkelijke nederlagen die deze politiek heeft opgeleverd, na alle honderdduizenden slachtoffers die voor niets zijn gevallen, in het bijzonder in China bij de zg. tweede revolutie (1926-1927), eerst door de uiterst rechtse Kwomintang-lijn en direct daarop door een korte tijd van een onverantwoordelijke opstandavonturen, en in Indonesië met zijn duizenden slachtoffers in gevangenissen en Boven-Digoel in 1926-1927, met zijn moordpartijen na het Madioen-avontuur en hetgeen er nu gaande is, is noodzakelijk dat deze “communistische” koloniale politiek, in al zijn wisselende gedaantes en in al zijn troosteloze relatieve onveranderlijkheid, tot op het bot wordt geanalyseerd en aan de kaak gesteld, of zij wordt uitgevoerd in samenwerking met de SU en de CPSU of met China en de CPC.

En het wordt dan spoedig duidelijk dat we hier met een ingekankerd reformisme te doen hebben, met een weerzin tegen het voeren van een revolutionair-socialistische politiek – die men aan andere, nieuwe en frissere elementen overlaat, bv. in Latijns-Amerika – met een conservatief bureaucratisme van kleine apparaatmannetjes die vaak zeer op hun eigen gemak gesteld zijn, en in Indonesië aan de PKI-top een schandalig welvarend leven leiden, als we nog afzien van de walgelijke snoepreisjes rond de wereld in het gevolg van Soekarno.

En er kan niet voldoende op worden gewezen dat de bij het wisselen van invloedssfeer van de SU naar China, de conservatief opportunistische tradities van het Indonesische communisme, niet alleen niet worden doorbroken, maar zelfs werden bevestigd en tot op zekere hoogte versterkt. Als er van een ontmaskering van de “linkse” Chinese politiek sprake kan zijn, wordt die nu in Indonesië op meedogenloos bloedige manier geleverd. Het is een les voor al die marxisten die door een zekere naïviteit en een ongenuanceerd dwepen met de koloniale revolutie en dus alles wat er uit de Derde Wereld voor “linkse” geluiden opstijgen, nog onder de Chinese invloed hebben vertoefd. Een les die tezamen met die uit de Vietnam-politiek van Peking – het wekenlang ophouden van Russische wapens, het weigeren van een eenheidsfront van de socialistische landen tegen het Amerikaanse imperialisme in Vietnam, het uitblijven van grote Chinese steun, het “radicale” gebral dat neerkomt op de bereidheid te vechten tot de laatste Vietnamees – wel voldoende moet zijn om het Chinese regime te herkennen in zijn doorgewinterd bureaucratisch neostalinistische aard.
15-1-1966
ED VERHEYEN