G. Barendregt

De periode Brezjnev-Kosygin in de destalinisatie


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, september 1966, jg. 9.
Deze versie: spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Van Lenin tot Stalin
Documenten van de Linkse Oppositie
Het ontstaan van de heersende ideologie in de Sovjet-Unie. Een inleiding

Een tien jaar na het officiële begin van de destalinisatie heeft het 23ste congres van de CPSU een nieuwe periode ingeluid. De periode Chroesjtsjov is door een aantal burgerlijke en andere sovjetologen – die daarbij eigenlijk de huidige officiële anti-Chroesjtsjov leuzen napraatten – soms wel voorgesteld als een tijd van krampachtige subjectieve toepassing van oude administratieve methoden bij de verwerkelijking van wilde persoonlijke ideeën die slechts tot schijnoplossingen leidden, in tegenstelling tot de nuchter-zakelijke aanpak van de nieuwe leiding.

Wij zullen blijven herhalen dat dit een onjuiste beoordeling is. De periode Chroesjtsjov was er in wezen een van dynamische en onherroepelijke doorbreking van het stalinisme, van onstabiel tasten naar mogelijke niet-stalinistische wegen. De leiding bleef echter nog sterk gevangen in oude bureaucratische en administratieve opvattingen en methoden, uitdrukking als zij zelf was van verlichte sectoren van de bureaucratie zelf. En dit leidde bij grootscheepse initiatieven ook tot grootscheepse fouten en verhinderde bovendien dat Chroesjtsjov doorstootte naar vormen van proletarische democratie die de destalinisatie en de hele economische ontwikkeling snel naar een hoger plan hadden kunnen voeren en die hem hadden kunnen redden, maar waartegen natuurlijk ook formidabele weerstanden bestonden en bestaan.

Toen de dynamiek van de eerste jaren voorbij was, economische successen uitbleven en de onopgeloste problemen zich opeenhoopten, was Chroesjtsjovs lot bezegeld. Bezadigder bureaucraten namen hun kans waar om een potentieel explosieve destalinisator op te ruimen. Zij stelden zich allereerst tot taak te stabiliseren: interbureaucratische stabilisering en stabilisering van de relatie massa-bureaucratie. Dat kon slechts door de sterk gestegen behoeften van de massa te bevredigen en dus een opgaande economische ontwikkeling te verzekeren. En dat betekende het rustig toepassen van een aantal nieuwe economische denkbeelden die tijdens de periode Chroesjtsjov naar voren waren gebracht; echter zonder begeleidende sociale, culturele en politieke destalinisatie. D.w.z. een ontpolitiseren en strikt bureaucratisch kanaliseren van de economische destalinisatie. Dat dit laatste er moest komen was langzamerhand tot de achterlijkste kringen van de bureaucratie doorgedrongen.

De matige resultaten van het afgelopen zevenjarenplan (1959-1965) – vooral wat de landbouw en in mindere mate de consumptiegoederenindustrie betreft, maar ook tot op zekere hoogte wat bepaalde delen van de zware industrie buiten de defensiesfeer aangaat – spraken een duidelijke taal. En de hervormers lieten niet na voortdurend te wijzen op alle vormen van verspilling van het oude systeem: ontstellend vooral in de zgn. productiebouw waar regelmatig projecten heel laat of helemaal niet worden opgeleverd; het te lage rendement van investeringen in het algemeen; de nog slechte relaties tussen bedrijven en bedrijfssectoren, tussen landbouw en industrie, tussen producent en tussenhandel en consument.

Interbureaucratisch evenwicht

Ofschoon men de indruk kon krijgen van het 23ste congres dat de libermanniaanse technocraten het pleit hadden gewonnen, bestaat er over het “hoever?” van een politiek ongevaarlijk te houden economische destalinisatie nog steeds ernstig verschil van mening. De conservatieve weerstanden vooral vanuit het partijapparaat – dat de vrees koestert op steeds meer terreinen te worden gepasseerd en teruggedrongen door vaktechnici uit de regeringsapparaten – blijft groot. Waarbij nog komt dat de gematigd-conservatieve opperste partijleider Breznjev streeft naar een overheersende machtspositie waartegen een deel van zijn mede topbureaucraten zich onder de leus van “collectief leiderschap” zich scherp verzetten.

Ondanks de voortgaande en zeer ingewikkelde gevechten achter de schermen, ontwikkelt zich toch een soort vlottend – zeker niet echt stabiel – interbureaucratisch evenwicht op grond van een aantal compromissen en andere overeenkomsten. Kosygin en de economische hervormers krijgen een zekere ruimte om in een niet al te hoog tempo hun ideeën omtrent winst, rendabiliteit en markt toe te passen. Maar deze economische destalinisatie op een bureaucratisch managersniveau dient voor alle zekerheid begeleid te worden door een bureaucratische verstrakking op politiek en cultureel terrein. Dat is de beteugeling van de intellectuele en artistieke voorhoede die tegelijk ook de destalinisatievoorhoede is (waar wij n.a.v. het proces Sinjawski-Daniel op ingingen in het april/mei nummer van De Internationale). En de bureaucratische verharding van het inwendige partijapparaat en de versterking van de bureaucratische en vooral de partijcontrole op alle terreinen van het maatschappelijk leven buiten het strikt economische vlak.

Dat die controle vooral de intellectuelen, kunstenaars en de jeugd betreft, bleek nog weer eens (o.a. op indirecte wijze) op het laatste – 15e – congres van de Komsomol in mei ’66, waar een akelig brave sfeer hing en de eerste secretaris, de conservatieve S.L. Pavlov in zijn grote rede slechts op kleurloze wijze de officiële lijn weergaf met een accent op arbeid en discipline. Er wordt ook i.h.a. aangedrongen op scherper optreden tegen alle mogelijke vormen van onregelmatig gedrag: economische en criminele misdrijven, straatschenderij, en niet te vergeten tegen ‘schenders van de discipline, lanterfanters en prutsers’ in de bedrijven.

Hoe werkt dit nieuwe interbureaucratische ‘evenwicht’ nu uit in de economische politiek?

Het moet in de eerste plaats erkend worden dat het nieuwe vijfjarenplan 1966-1970 een vooruitgang betekent wat betreft nuchtere schatting van bereikbare zaken op grond van het huidige economische niveau van de USSR. Het krampachtige idee binnen enkele jaren de VS voorbij te kunnen streven in de productie per hoofd van de bevolking heeft men dan ook laten varen. De behandeling van de economische gegevens in dit plan en ook bv. bij het overzicht van de resultaten van het eerste halfjaar van dat plan (1-1-66/30-6-66) in het rapport van de Centrale Statistische Raad van de USSR maken ook een redelijk realistische indruk, waarnaast ook economische zwakheden door Kosygin en de zijnen betrekkelijk realistisch worden aangewezen.

De hervormingen die deze zwakheden moeten wegnemen vorderen echter niet overal even snel. Precieze gegevens zijn ons niet bekend maar uit de rede van Kosygin voor de Opperste Sovjet op 3 augustus jl. menen wij tussen de regels door, te kunnen opmaken dat nog maar een beperkt deel van de industrie in de Liberman-hervormingen is opgenomen. Voorts moet er worden geconstateerd dat – ondanks de inderdaad steeds grotere aandacht voor de consumptiegoederenindustrie (nimmer lagen de streefcijfers voor de zware en de lichte industrie zo weinig uiteen als in het lopende vijfjarenplan) – nog steeds op doctrinaire wijze aan het primaat van de zware industrie wordt vastgehouden. Van grootse plannen voor het inhalen van de enorme achterstand van de chemische industrie (vergeleken met die in de VS) hoort men in het geheel niet meer spreken.

De consumptiegoederenindustrie schiet te opvallender tekort nu men het inkomen van arbeiders en boeren merkbaar heeft doen stijgen en er niet aan de koopkrachtiger vraag kan worden voldaan, nog even afgezien van de gebreken van de kwaliteit. Niettemin worden er ernstige pogingen gedaan de massaconsumptiebehoeften beter te bevredigen, zij het dat dit nu met de versterking van de bewapeningsindustrie (en de druk van de conservatieve militaire bureaucratie i.h.a.) niet zo gemakkelijk is. Juist nu de behoeften stijgen wordt pas duidelijk hoe groot de achterstanden zijn die men nog heeft in te halen, met name in de dienstverlenende sector ( waar recreatie in alle vormen bij inbegrepen is).

Productiegroei en destalinisatie

En deze sector zal des te belangrijker worden omdat zij een groot deel van het teveel aan arbeidskrachten – wat zich nu al voordoet o.a. in de vorm van versluierde werkloosheid (gedeeltelijke ‘leegloop’ binnen de bedrijven), maar wat door de consequente toepassing van de economische hervormingen volgens Russische schattingen wel eens 14 à 15 % van de arbeiders overbodig zou maken (Internationale Spectator 22-7-66, 1037) – zal moeten opvangen. Het zojuist geciteerde artikel wijst er echter ook op dat er bij de ontwikkeling van de dienstverlenende sector – die lange tijd als onproductief en inferieur is gebrandmerkt – nog enorme weerstanden overwonnen zullen moeten worden.

Alvorens evenwel het hele vraagstuk van de werkgelegenheidsplanning, die met de toekomstige automatisering ook in de SU een groot probleem zal worden (al ligt het daar iets anders dan in de kapitalistische wereld) goed zal kunnen worden aangepakt, zal men eerst moeten erkennen dat er een dergelijk vraagstuk bestaat dat niet wordt opgelost door kunstmatig teveel arbeiders in dienst van de bedrijven te houden; iets wat een bijzonder ernstige rem is gebleken op de doorvoering van bedrijfshervormingen.

Als men vaststelt dat ondanks de enorme gebreken van de Sovjeteconomie en het trage verloop van de libermannisering het industriële productiegroeipercentage in het eerste halfjaar van het lopende vijfjarenplan gelijk was aan 8, kan men zich voorstellen wat het bij verdere destalinisering van de economie wel zou kunnen zijn, en dat dan met het openleggen van de nog enorme nieuwe en open gebieden in Siberië en elders, met de concentratie van de productie op alle werkelijke behoeften van een zich steeds verder ontwikkelende massa, met een progressieve daling van de arbeidstijd (de vijfdagenweek wordt nu geleidelijk aan doorgevoerd) zich geen werkloosheidsvraagstuk zal behoeven voor te doen; hoogstens een planning van waar de beschikbare arbeid zal moeten worden ingezet.

41 miljard voor de landbouw

Uit Kosygins reeds genoemde rede blijkt een zeer grote aandacht voor de verhoging van het levenspeil van de massa’s. En niet alleen dat. Hij gaat zelfs in op ‘de verdere uitbouw van de socialistische democratie’; en wel ‘op de ondernemingen, de bouwplaatsen, in de kolchozen en sovchozen en in alle schakels van het staatkundige en het economische bestuur’; een thema dat op het 23ste congres van de CPSU slechts door Podgorni was aangestipt. Kosygin gewaagt ook van ‘het verhogen van de betekenis van de plaatselijke Raden van werkgeversafgevaardigden en hun uitvoerende comités’, van ‘werkelijke openbare verantwoordingplicht van de ambtsdragers’.

Vrome gelegenheidsuitspraken of reëel inzicht van een verlichte technocraat dat ‘socialistische democratie’ het noodzakelijke complement vormt van de economische destalinisering? Er valt nu nog niet veel over te zeggen. Tot nog toe werd eigenlijk niet veel vernomen van experimenten op het gebied van bedrijfsdemocratie, om van politiek zelfbeheer op commune-niveau of iets dergelijks nog maar te zwijgen.

De meest vergaande geluiden op dit terrein werden begin van dit jaar gehoord vanuit de landbouw: stelsel van ploegen van 5 à 6 boeren die zeer grote verantwoordelijkheid zouden krijgen voor hun grond, en andere voorstellen in de richting van democratisering van het landbouwbedrijf, de kolchoz in het bijzonder.

Het was natuurlijk niet toevallig dat dit de landbouw betrof. Tegenover deze achterlijke economische sector die zelfs kunstmatig van de engere Sovjetmaatschappij werd vervreemd, en die door zijn achterlijkheid een enorme rem vormt op de hele ontwikkeling van de Sovjeteconomie, bestaat al sinds een hele tijd de bereidheid om zeer drastische middelen toe te passen, De huidige leiding is voortgegaan met ongehoord grote bedragen voor de landbouw uit te trekken; voor het nieuwe vijfjarenplan ’66-’70 niet minder dan 41 miljard roebel. Twee afzonderlijke volledige CC-CPSU zittingen werden aan de landbouw gewijd; één zelfs voornamelijk aan de verbetering van de soms op ontstellende wijze verwaarloosde grond. En niet alleen was er intense aandacht voor economisch-technische verbeteringen. De ingrijpende verbetering van het levenspeil van de boer staat voortdurend op de agenda. In een resolutie van de Opperste Sovjet van de Russische Federatie van de USSR van 17 augustus wordt gezegd dat het gaat om de bouw van dorpen van een stedelijk type, met scholen, crèches, poliklinieken, ziekenhuizen, kantines, sportterreinen e.a. recreatiemogelijkheden, culturele centra, bioscopen, enz., d.w.z. het oude idee van de ‘agrogorods’, en in wezen dus het essentiële probleem van de opheffing van de tegenstelling tussen stad en land en daarmee de opheffing van de boeren als afzonderlijke klasse; een in feite niet alleen menselijke maar ook economische noodzaak, omdat men immers anders nooit eersterangs hooggeschoolde technici op het platteland kan krijgen en houden.

Wat voor wantoestanden er ook mogen heersen – vooral op het gebied van de binnenlandse handel, waar bv. illegaal transport van en handel in landbouwproducten zo’n omvang had aangenomen dat men nu eindelijk niet alleen tot straffen maar ook tot oprichting van winkels van de kolchozen vlak bij de steden is overgegaan – hoe langzaam de hervormingen ook tot stand komen (Kosygin cs. moeten tot hun verdriet steeds weer sterke neigingen constateren om in de oude methoden te vervallen), en hoe weinig concreet de genoemde uitlatingen over de democratisering ed. ook nog mogen zijn, ... ergens zijn ze toch mede de uitdrukking van een objectieve behoefte. De economische ontwikkeling, de economische destalinisatie roept onvermijdelijk grote complexen van problemen op elk terrein op, wil men de economische vraagstukken ook maar enigszins bevredigend proberen op te lossen. Het economische proces, hoe nijver men ook probeert van partijzijde het binnen afgeperkte oevers te houden, kan niet anders dan voortdurend uit die beperkingen breken, al gaat dit ook maar langzaam.

En zo is het vlottend bureaucratisch evenwicht en de tijdelijke stabilisering waar wij in het begin van repten gedoemd om van maar beperkte duur te zijn, De internationale situatie van oorlogsgevaar en de absolute noodzaak van de vorming van een hecht internationaal anti-imperialistisch front van socialistische landen, mogen dan wel voedsel geven aan een verdere bureaucratische stabilisering, het komt ons voor dat de maatschappelijke krachten binnen de Sovjet-Unie uiteindelijk sterker zijn dan de invloeden van buiten en het gebruik dat daarvan kan worden gemaakt. En de antistalinistische voorhoede zal zich door die internationale situatie niet mogen laten afhouden van onverminderde voortzetting van haar strijd. De permanente destalinisering kan de SU en het socialistische kamp in zijn geheel slechts versterken en niet verzwakken.

De Sovjet-Unie, als leidend en verantwoordelijk centrum van de strijd van de mensheid tegen het barbaarse imperialisme – dat in zijn oorlog in Vietnam speelt met het leven van die hele mensheid – kan alleen het voor de leiding van de mensheid noodzakelijke prestige winnen door de stijgende kwaliteit van haar eigen socialisme. Als het inzicht bij de miljarden massa’s overal doorbreekt, dat de SU concreet op weg is naar het volledige economische en politieke zelfbeheer van alle werkenden, zal het veel eenvoudiger zijn het imperialisme terug te dringen en te verslaan.