G. Barendregt

Congo-Brazzaville en Afrika


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1968, nr. 11, jg. 11
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Afrika’s weg naar het socialisme gaat niet over rozen. Het reeds jarenlang ontwikkelde contrarevolutionaire offensief van het imperialisme heeft nu ook Congo-Brazzaville bereikt en daar een militair regime geïnstalleerd dat de linkse jeugdbeweging (JMNR) met geweld heeft teruggedrongen, waardoor de weg geopend is voor verdere stappen terug. Het laatste Afrikaanse land waar nog een zekere revolutionaire wind woei en revolutionaire bewegingen van elders een veilige uitwijkplaats vonden, heeft nu ook een stap op de weg van de gelijkschakeling gedaan. Voltooiing van een imperialistische overwinningsronde?

Na de fase van de burgerlijke nationalistische bevrijdingsstrijd na 1945, is er, reeds vele jaren terug, een nieuwe fase ingetreden van pogingen van uitbraak uit de neokoloniale verhoudingen: Egypte, Ghana, Guinee, Mali, Algerije, Congo-Brazzaville en tenslotte Tanzania. Onder de druk van de objectieve opgang van de wereldrevolutionaire krachten in de vorm van de ontwikkeling der arbeidersstaten en de koloniale revolutie die grote massa’s in beweging bracht, was het mogelijk dat kleinburgerlijke, intellectuele en militaire lagen met behulp van de nationalistische massabeweging de directe greep van het imperialisme en zijn lokale bondgenoten (bourgeoiselementen, compradoren, stamhoofden, enz.) op Afrika enigszins terugdrongen, om het eigen aandeel in de economische koek te vergroten en tevens enige economische ontwikkeling gaande te maken, waar de vroegere neokoloniale bovenlagen niet in waren geslaagd. Dit streven, deze tendens, kreeg de vorm van bureaucratische staatskapitalistische ontwikkelingen met de dubbele functie van enerzijds het imperialisme te dwingen tot medewerking aan een zekere economische ontwikkeling van de Afrikaanse landen zelf, anderzijds de massadruk (mede via door de staat gecontroleerde nationale eenheidspartijen en vakbonden) te kanaliseren en in bedwang te houden. Onder gunstige omstandigheden had dit een stap kunnen zijn op weg naar de verdere bevrijding van het imperialisme en naar de voorbereiding van het socialisme. In Algerije werd in het kader van dit grotere proces een hoogtepunt bereikt, door het zelfbeheer in de genationaliseerde sector van de economie en door de grote zelfstandigheid van de vakbeweging, die dit zelfbeheer van arbeiders en boeren beschermde; een ontwikkeling die het kader van genoemd staatsbureaucratisch type al enigszins doorbrak.

Maar deze opgang wist zich nergens door te zetten, waardoor onvermijdelijk stagnatie moest intreden en de gelegenheid werd gegeven aan het imperialisme tot contrarevolutionair ingrijpen. De oorzaken van de stagnatie waren:
- de verschrikkelijke algemeen maatschappelijke en cultureel-wetenschappelijke achterlijkheid van Afrika;
- het feit dat er nog nergens sprake was van nationaal-culturele eenheidsstaten, maar van nog hechte pre-kapitalistische stamverbanden, die vaak door het imperialisme bij het vormen van koloniën op willekeurige wijze doorsneden waren, terwijl stammentegenstellingen werden uitgebuit in een verdeel- en heers politiek;
- de aldus ook begrijpelijke afwezigheid van revolutionair-socialistische massapartijen en sterke massavakbonden onder eigen proletarische leiding met sterk klassenbewustzijn;
- de verschrikkelijke armoede van de massa, de geringe productiviteit van de arbeid, de vergaande economische afhankelijkheid van het buitenlandse kapitaal, dat zo zonder veel moeite grote lagen intellectuelen – die in de puur eigen mogelijkheden van het land zelf weinig bevredigend, en bepaald niet goed betaald, werk konden vinden – kon corrumperen;
- het opportunisme in de buitenlandse politiek van de Sovjet-Unie en de andere arbeidersstaten, die niet uit waren op verdere stimulering van ontwikkelingen in de richting van het socialisme, maar naar stabilisering van de status quo door middel van samenwerking met welke elementen dan ook.

Zo kon een contrarevolutionair tegenoffensief van het imperialisme niet uitblijven.

De meest spectaculaire klap viel in Ghana, waar de klok geheel werd teruggezet, maar dit was maar een van de vele gevallen van imperialistisch ingrijpen via plaatselijke militaire en bureaucratische klieken en stamhoofden. In Algerije was de ontwikkeling te ver, het bewustzijn van de massa en zijn vakbondsorganisaties te ver om alles zo maar ongedaan te kunnen maken en het imperialisme volledig de vrije hand te kunnen geven. Kolonel Boumedienne probeerde een balans te vinden tussen het linkse verleden onder Ben Bella en opportunistische relaties met het imperialisme enerzijds en met de bureaucratie van de Sovjet-Unie anderzijds. In Tsjaad greep het Franse imperialisme direct met troepen in op verzoek van president Tombalbaye, die zich bedreigd voelde, terwijl het in andere ex-Franse koloniën weer anders optrad om de orde te herstellen. In Egypte heerst een impasse waar Nasser in een soort middenpositie er voor terugdeinst om de corrupte rechtervleugel (zeer sterk in de strijdkrachten) politiek te liquideren, terwijl er onder de last van een drukkende, loodzware bureaucratie zeer weinig speling is voor oppositie en proletarische beweging van onder op. In Congo-Brazzaville heeft na de val van president Fulbert Youlou een tijd lang een labiel evenwicht bestaan tussen de meer uitgesproken linkse krachten van de jeugdbeweging, die samen met een honderdtal Cubaanse instructeurs een volksmilitie opbouwde en de legerofficieren, met een weifelende president Massemba-Debat min of meer het midden. In 1966 leidde de afzetting van kapitein Ngwabi tot een “muiterij” van het leger, dat het hoofdkwartier van de JMNR plunderde. Een totale uitbarsting werd telkens net voorkomen, met een geleidelijke tendens naar rechts. Zo werd april 1967 de minister-president Pascal Lissoeba, overtuigd voorstander van de socialisatie van de economie, vervangen door de wat gematigder Noemazalalany. Steeds scherper werd de kritiek van links op president Massemba-Debat, beschuldigd van verraad aan de revolutie (tegen Yoeloe) van 1963. Steeds meer drong het leger op en maakte de president machteloos. De strijd die zich nu net afspeelde, de gewapende strijd van de JMNR vanuit het kamp “météo”, was in feite een achterhoedegevecht tegen deze opmars van het leger, tegen de potentiële voorbereiding van de contrarevolutie, voorlopig geconcretiseerd in het nieuwe militaire regime van kapitein Ngwabi (leider van de “Nationale Raad van de Revolutie” en van het leger) en luitenant Raoul (minister-president).

Deze laatste nieuwe nederlaag van de revolutie vormt de voorlopige afsluiting van een jarenlange periode van imperialistisch offensief in Afrika, al begint ook weer een nieuwe periode van geleidelijke opleving. Het jongste symptoom daarvan is de guerrillabeweging in Zimbabwe (Zuid-Rhodesië). Daarnaast staat de revolutionaire beweging in de Portugese koloniën, die zich in de afgelopen neergaande fase heeft weten te handhaven, wat op zich zelf al een soort overwinning is. Voorts is er de voortgaande linkse socialistische oppositie in Algerije, die Boumedienne ondanks gevangenissen enz. maar niet klein kan krijgen. En ook in Congo-Brazzaville is links niet totaal vernietigd.

Het is misschien nog niet erg veel, maar genoeg voor enige hoop op de toekomst. De ervaringen van het verleden maken wel nodig, die toekomst in te gaan met minder illusies omtrent een snel doorstoten naar het socialisme. Men kan eigenlijk wel zo ver gaan, te stellen, dat de opbouw van een socialistische economie in Afrika na de toekomstige overwinning van de socialistische revolutie, eerst goed mogelijk zal zijn met de vergaande steun van de arbeidersstaten en van een socialistisch geworden Westen; zo arm en achterlijk is dit gebied.

Waar de hele revolutionaire beweging in de wereld, die solidair is met de Afrikaanse revolutie, heen zou moeten stuwen, is: een duidelijke opbouw van een revolutionair-socialistische voorhoede, internationalistisch georiënteerd, samenwerkend over heel Afrika en onafhankelijk, geen bijwagen van een arbeidersstaat; een beweging die zich onderscheidt van de ideologisch troebele en sociaal gemengde nationalistische beweging van de voorafgaande periode. Een beweging die zich zou moeten toeleggen op de vorming van nationale eenheidsvakbewegingen, gecontroleerd door de arbeiders en boeren zelf; op de vorming van volksmilities mede ter bestrijding van bureaucratische rechtse legerapparaten; en in het algemeen op de vorming van revolutionaire overgangsprograms, speciaal afgestemd op de plaatselijke werkelijkheid, zonder de principiële beginselen van het socialisme uit het oog te verliezen.