R. Van Doorslaer

Boekbespreking


Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1986, nr. 3, augustus, jg. 20
Deze versie: info over versie
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Jos Bouveroux
TERREUR IN OORLOGSTIJD. Het Limburgs drama. Antwerpen-Amsterdam, de Nederlandse Boekhandel, 1984.

Vanaf 1943 is het politiek geweld in Limburg bijzonder hevig geweest. In een provincie waar het VNV zich reeds vóór de oorlog aandiende als een “beleidspartij”, vond die partij tijdens de bezetting een (relatieve) massabasis voor haar collaboratiepolitiek. Is dit de reden waarom het verzet in Limburg zwak was op het politiek vlak (bv. clandestiene pers) maar des te heviger op het terrein van de “terreur”? Op deze vragen worden in dit boek geen echte antwoorden geformuleerd.[1] Over de “roots” van de partizanen die in de provincie aan het werk waren, komen wij weinig te weten.[2] Over de aanslagen zelf vernemen wij wel heel veel en dit op basis van een aanzienlijke reeks gerechtelijke dossiers. Daardoor brengt dit boek ons zeer interessante portretten van de slachtoffers van de terreur. Ook de “contraterreur” van de collaboratie krijgt in het boek heel wat aandacht. Slotsom: dit is een vlot geschreven en essentieel dossier voor eenieder die terreur en politiek geweld tijdens de bezetting in zijn algemene context wenst te bestuderen.


[1] Al vindt Prof. K. Van Isacker in zijn inleiding van wel. Met name in wat de auteur niet schrijft en de inleider wel, dat “in Limburg, zoals in de rest van het land, de tegenterreur telkens en zonder uitzondering een antwoord en reactie (was) op de terreur van het verzet”, lijkt ons de sociale, economische, administratieve, politionele “terreur” van de bezetter (en de collaboratie!) al te zeer te zijn overgeslagen.
[2] Nochtans worden er belangrijke gegevens vermeld aangaande de vervlechting tussen het politiek en het gemeenrechtelijk geweld en over het verder lopen van dat laatste na de bevrijding.

SIGNALERINGEN

Lloyd Timberlake
DE AFRIKAANSE CRISIS
De oorzaken en de bestrijding van een failliet leefmilieu. EPO, 1986, 272 blz.

Dit boek is het zoveelste werk dat sedert de klassiekers van Dumont en Myrdal – nu bijna 30 jaar terug – het hongerprobleem en de oorzaken ervan systematisch in kaart brengt. De auteur – voormalig wetenschappelijk redacteur bij Reuter doet zulks overzichtelijk en helder, met zeer veel uit de praktijk stammende illustraties. Het toont op indringende wijze hoe sterk het hongerprobleem kenbare – en manipuleerbare – oorzaken heeft en schetst in achtereenvolgende hoofdstukken die de klimatologische omstandigheden, de bevolkingscrisis, de landbouw, de (nomadische) veeteelt, de bosbouw enz. behandelen de stand van zaken in het Sahelgebied en andere uitgedroogde of met uitdroging bedreigde gebieden. De auteur illustreert dat en hoe er iets aan het probleem gedaan kan worden. Dat m.a.w. het probleem niet louter veroorzaakt wordt door een samenloop van on(be)grijpbare natuurlijke wetmatigheden, maar wel door menselijk optreden. Het lezen van dit boek deed Bob Geldof in actie schieten voor zijn groots opgezette Band (e.a.) Aid project. Het is beslist een aanrader voor wie een overzichtelijk verslag wil van een hongerprobleem waarbij de droogte zelf eerder een gelijklopend gevolg dan wel een oorzaak van die honger is nl. van het roekeloos omspringen met natuurlijke hulpbronnen.

Jan van Kerkhoven (red.)
LE MOUVEMENT OUVRIER CHRETIEN EN FLANDRE
Pilier de la Société Belge.
Contradictions, Brussel, 1986.

Deze bundel opstellen over de Vlaamse christelijke arbeidersbeweging vormt een goede aanvulling bij P. Joyes en Rosine Lewines “Voor ’s werkmans recht”. We treffen er opstellen ‘aan over de verschillende takken in het ACW, van de hand van bekenden als L. Van Outrive, J. Vereecken, J. Smet en J. van Kerkhoven. Als grootste arbeidersorganisatie van ons land heeft het ACW onmiskennelijk haar stempel gedrukt op de politiek en, niet in het minst op de identiteit van de arbeidersklasse. Dat er behoudens de gemeenschappelijke christelijke noemer heel wat verscheidenheid is binnen het ACW (van KWB tot KAJ en KAV) maakt deze bundel nogmaals duidelijk.

Patrick Deboosere en Robby Berloznik STAR WARS
EPO, 1986, 318 p.

Dit boek biedt een overzichtelijk, vlot maar wellicht enigszins te snel geschreven overzicht van de politieke, technologische en militaire ontwikkelingen die aan de basis hebben gelegen van Reagans aankondiging van (en oproep tot samenwerking met) het Strategic Defense Initiative. In een eerste hoofdstuk worden de ontwikkelingen gesitueerd die hebben geleid tot een verslechtering van het internationale klimaat, het opzeggen/niet verlengen van zekere wapenakkoorden, het heropflakkeren van het Amerikaans imperialisme. Een tweede deel gaat in op de militarisering van de ruimte en schetst de plaats van SDI erin. Een derde deel werkt die problematiek verder uit. De volgende hoofdstukken gaan dan dieper in op de machts- en belangengroepen die achter het Star Wars-project verscholen zitten (m.n. de rechtsconservatieve Heritage Foundation) en de Europeanisering van SDI. Een vlot geschreven werk dat echter wel enige systematiek en diepgang mist, maar daardoor dan weer wint aan journalistieke leesbaarheid.

Benno Müller-Hill
MET DE WETENSCHAP ALS EXCUUS
De rol van psychiaters, antropologen en genetici in nazi-Duitsland.
Anthos/EPO, 1986, 200 p.

Een verbluffend verslag over de betrokkenheid van wetenschappers in het ontwikkelen van de nazistische rassenideologie. In een eerste deel schetst de auteur het klimaat waarin wetenschappers zich schatplichtig maakten aan het “verwetenschappelijken” van eerst discriminerende (ontslaan van collega’s) en vervolgens uitroeiingspraktijken jegens geesteszieken, zigeuners, joden. Op basis van een “antropologisch” discours lever(d)en wetenschappers hun bijdrage tot de holocaust en experimenteerden met de slachtoffers alsof er niets aan de hand was. In een tweede deel krijgen we het verslag van de interviews die de auteur afnam van wetenschappers die in de jaren ’30 en ’40 rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken waren bij racistisch onderzoek aan het Kaiser Wilhelm Institut. Niet alleen een indrukwekkende lijst van nog steeds actieve wetenschappers. Bovendien getuigen ze allen van een onwaarschijnlijk amoralisme en een rationaliserend wegwimpelen van verantwoordelijkheid; geen van hen heeft zich nl. later gedistantieerd van hun activiteiten in de naziperiode. Dat het boek geschreven is door een hoogleraar in de genetica aan de universiteit van Keulen vormt niet de geringste kwaliteit van het boek; het is mét de wetenschapper dat we ons verbazen/ergeren over de rol van wetenschappers in het ontwikkelen van totaal verwerpelijke ideologieën; het is belangrijk te weten dat wetenschappers geen haar beter zijn als andere mensen en niet evident de kant kiezen van democratie en mensenrechten.