Alain Tondeur

Stroomversnelling in de crisis van de Belgische staat
De affaire Dutroux: gevaren en kansen


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 1997, winter (nr. 60), jg. 41
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


In volle zomer kwam het gerecht in België op het spoor van de KMO Dutroux-Nihoul, gespecialiseerd in de uitbuiting van seksueel geweld op kinderen. Sindsdien wordt België volledig beheerst door de ontwikkelingen in deze zaak, en de weerslag ervan op alle vlakken van het maatschappelijk leven. Oude zaken komen terug naar boven: het corruptieschandaal rond Agusta;[1] de moorden door de Bende van Nijvel,[2] ... De oorlog tussen de politiediensten en tussen verschillende onderdelen van het staatsapparaat wordt voorpaginanieuws. De parlementaire onderzoekscommissie laat de gerechtelijke politie een huiszoeking uitvoeren in het hoofdkwartier van de Rijkswacht die ervan wordt beschuldigd documenten te laten verdwijnen over haar verantwoordelijkheden in het onderzoek naar de verdwenen kinderen. Twee homoseksuele ministers worden in het gedrang gebracht op basis van vage geruchten: de enen spreken over een politieke afrekening, anderen schrijven over een wraakneming van het gerecht. Er is geen vergissing mogelijk: hier is meer aan de hand dan het zoveelste schandaal. In de herfst van 1996 werd het kleine maar ingewikkelde België getroffen door een zeer diepe crisis, die het land in zijn bestaan zelf bedreigt en waarvan de afloop vandaag moeilijk te voorspellen is. Deze crisis kende een lange voorgeschiedenis.[3]

Vijf aspecten


Aan de oppervlakte vertoont deze crisis vijf aspecten die onmiddellijk opvallen, en die elkaar bevruchten. Eerst en vooral is er de morele crisis, gevoed door de emotionele schokgolf die zich van de bevolking meester maakte toen de verschrikkelijke misdaden van Dutroux aan het licht kwamen (eerst de bevrijding van twee kinderen, daarna de ontdekking van twee kinderlijken, dan nog eens twee, en de zoektocht gaat verder). Vervolgens is er de crisis van de neoliberale ideologie, want Dutroux was in feite niets anders dan een cynische zakenman, een selfmade man die zich perfect thuis voelde in een maatschappij beheerst door gewetenloze jacht op winst. Ten derde is er de crisis van het patriarchaal systeem (helaas sterk onderbelicht in de media): het geweld werd gepleegd op jonge meisjes wat symbool staat voor de behandeling als koopwaar en voor het geweld waaraan vrouwen blootstaan. Daarop ent zich de crisis van de instellingen, meer bepaald van de magistratuur en van de politiekorpsen, die niet alleen machteloos blijken tegenover de misdaad (of soms zelfs medeplichtig), maar bovendien getekend door hun klassenkarakter. En er is natuurlijk de crisis van de politieke instellingen omdat de mobilisatie van de bevolking de kloof onderlijnt die gaapt tussen de verzuchtingen van de bevolking en de bekommernissen van de politieke kaste, die volledig in beslag is genomen door de sanering van de overheidsfinanciën en het navolgen van de normen van Maastricht.

Om de volle omvang te vatten van deze vijf aspecten van de crisis en te begrijpen welke weerslag ze hebben op het bewustzijn van de mensen, moeten ze geplaatst worden binnen het zeer eigen kader van het “Belgisch systeem” en haar crisis zoals die zich reeds aftekende voor de recente uitbarstingen.

Oh dierbaar België...[4]


Men mag nooit uit het oog verliezen dat België een jonge en vrij kunstmatige staat is, opgericht door de grote mogendheden in 1830 en zonder diepe wortels in de geschiedenis. Deze zwakke staat is het instrument in handen van een heersende klasse die zelf zeer verdeeld is door de “communautaire kwestie”[5] en die geen traditie heeft van sterk centralistisch beheer. Zij staat tegenover een arbeidsklasse die weliswaar weinig gepolitiseerd is, maar massief in de diepte georganiseerd en met een lange traditie van revoltes. Doorheen de geschiedenis werd de explosiviteit van deze situatie onder controle gehouden dankzij doorgedreven vormen van klassensamenwerking met de reformistische leidingen van de arbeidersbeweging, zowel op politiek vlak (coalitieregeringen met de sociaaldemocratie) als op economisch en sociaal vlak (het “sociaal overleg” tussen de “sociale partners”). De verdeeldheid van de syndicale beweging, die zelf een communautaire dimensie heeft, en meer in het algemeen de verdeeldheid van het sociaaleconomisch middenveld in twee grote “zuilen” (socialistisch en christelijk) heeft een stabiliserende functie voor het regime. Tenslotte is er de monarchie die van oudsher een niet te verwaarlozen rol gespeeld heeft als voetstuk van de instellingen, wat vooral in crisissituaties duidelijk wordt.

Systeem in crisis


De laatste twintig jaar is dit “Belgisch systeem” geleidelijk aan in een steeds diepere crisis verzeild geraakt, die het resultaat is van drie factoren: de lange recessieve fase van de kapitalistische wereldeconomie; de groei van de “communautaire spanningen” en de poging erop te antwoorden met de staatshervorming; de internationalisering van het kapitaal, waarop de bourgeoisieën van het oude continent geantwoord hebben met een stroomversnelling in de kapitalistische eenmaking van Europa, o.a. door de ondertekening van het Verdrag van Maastricht en de invoering van de Euro.

Openbare schuld


De economische crisis heeft in België zeer eigen kenmerken met specifieke politieke gevolgen. Men moet dit mee in rekening brengen om de lopende crisis in zijn volle omvang te vatten. Het cruciale punt is de traditionele “parasitaire” overheersing van het economisch netwerk door de holdings die na 40-45 hebben leren leven met een verouderde industriële structuur, geconcentreerd op de productie van half afgewerkte producten voor de wereldmarkt. De wereldoorlog had de economische infrastructuur van het land relatief weinig beschadigd. In tegenstelling tot een reeks andere kleine kapitalistische economieën was België dus niet gemotiveerd zijn economie te vernieuwen of zich te specialiseren in één of andere toekomstgerichte bedrijfstak. Toen halfweg de jaren ’70 duidelijk werd dat het economisch klimaat duurzaam aan het keren was heeft het financieel kapitaal zich hals over kop teruggetrokken uit de staalnijverheid, de scheepsbouw, de glasnijverheid en de steenkoolmijnen. De staat is te hulp gesneld om de financiële verliezen te dekken en de sociale schok te milderen. Een genereuze investeringspolitiek en een resem fiscale maatregelen moesten de openstelling van het land voor multinationaal kapitaal versnellen. De massawerkloosheid bereikte sneller dan in de andere West-Europese landen niveaus boven de 10 % van de beroepsbevolking en bleef op dat hoge niveau hangen, met op zijn beurt ernstige gevolgen voor de financiering van de sociale zekerheid. Gans deze situatie, waarbij de staatsfinanciën opdraaiden voor de economische herstructurering, heeft geleid tot een explosie van de openbare schuld. Die was op zich al hoog opgelopen door een politiek van geven en nemen bestemd om allerlei precaire evenwichten in stand te houden (tussen noord en zuid, tussen de zuilen,...), en door een uitgebreid lobbynetwerk dat zich voedde aan het manna van de openbare investeringen. De jaren ’80 kenden een explosie van de rentevoeten. Deze openbare schuld weegt vandaag als een loden last (meer dan één vierde van alle belastinginkomsten gaat naar de rentelasten op de overheidsschuld) en ontneemt de overheid elke manoeuvreerruimte tegenover sociale eisen en noden. In de huidige crisis komt bv. de spectaculaire onderinvestering in het gerechtelijk apparaat aan de oppervlakte.

Identiteit


De sociale en economische structuur van het land werd dus op twintig jaar tijd zeer grondig veranderd. In een land, waar de historische identiteit zwak is, neemt het sociale en economische een belangrijke plaats in in de nationale identiteit. Dat merkt men bv. aan de plaats in de nationale psyche van de sociale zekerheid, van de welvaartsstaat, of van economische sectoren zoals staal en steenkool die met de traditionele welvaart vereenzelvigd worden. Deze snelle omvorming heeft dus haar sporen nagelaten in het breed nationaal bewustzijn. Toen in 1987 Carlo De Benedetti zijn raid lanceerde op de Generale Maatschappij[7] en de Belgische overheid het Franse Suez te hulp moest roepen om deze raid te counteren, ging het dan ook niet enkel om een belangrijke economische en financiële gebeurtenis, maar om een grote sociale en politieke schok. “Wat is België, aan wie behoort het toe, wie leidt het en wat hebben de leiders voor met de bevolking”, dat waren de vragen die centraal stonden in deze affaire. De burgerij en haar politiek personeel zijn zich bewust van wat er op het spel staat, met als gevolg dat het thema van de “verankering” van het bedrijfsleven een vast thema is geworden van zowel het nationale als het Vlaamse politiek debat. Maar tegelijk blijken keer op keer de hoogste politieke autoriteiten volkomen machteloos te staan tegenover de concentratie en internationalisatie van het kapitaal...

De existentiële vraag wat het vandaag betekent “Belg te zijn” is nog indringender geworden door het samenvallen van de “federale” staatshervorming enerzijds en de vooruitgang in de kapitalistische eenmaking van Europa anderzijds, meer bepaald sinds de ondertekening van het Verdrag van Maastricht. De Belgische staat verliest aan inhoud “langs boven” en “langs onder”: bevoegdheden worden naar boven doorgeschoven naar de Europese instellingen, en naar onder naar de nieuwe gecommunautariseerde instellingen die de vrucht zijn van de staatshervorming. Tussen beide niveaus in lijkt de centrale staat meer en meer in het luchtledige te hangen. Maar tegelijk heeft van alle verschillende politieke niveaus de centrale staat nog het meeste legitimiteit, en ze is dus voor het regime van vitaal belang als instrument voor het beheren van de klassenstrijd. Die legitimiteit wordt meer bepaald in de hand gewerkt door het prestige van de monarchie en door de identificatie – ten onrechte, maar ze bestaat – van het behoud van de unitaire staat met het behoud van een nationaal systeem van sociale zekerheid. De tegenstrijdigheid van de situatie bestaat erin dat de heersende klasse nochtans geen andere keuze heeft dan haar eigen staat te verzwakken. De Europese eenmaking is voor het Belgisch patronaat van levensbelang. De pseudofederale staatshervorming van haar kant is zo onontkoombaar dat decentraliserende hervormingen om middelpuntvliedende regionalistische krachten in te dijken als resultaat hebben dat het gescheiden bestaan van de twee volksgemeenschappen er nog door wordt versterkt.

Barbarendom


De moorden door Dutroux en de onmacht van de instellingen tegenover deze moorden hebben al deze elementen van de crisis met elkaar verbonden. Op het eerste zicht mag deze stelling ongeloofwaardig lijken, maar toch klopt ze, en bij nader toezien is het niet zo moeilijk te begrijpen waarom: zitten in het lot van de kinderen niet alle vragen en angsten in verband met de toekomst samengebald? In het bewustzijn van talloze mensen is het lot van de meisjes een barometer voor de barbaarse ontwikkelingen die gans de samenleving bedreigen. Vermits de instellingen volledig gediscrediteerd zijn hebben honderdduizenden mensen hieruit het besluit getrokken dat zij zelf in beweging moesten komen om hun afwijzing van dergelijke samenleving te laten horen. De ouders van de slachtoffers hebben hen daartoe aangemoedigd. Deze ouders werden tegen wil en dank door de media in de schijnwerpers gezet en zijn gegroeid tot een natuurlijke leiding voor de beweging, een beweging waarin de mensen vertrouwen kregen omdat ze tegelijk redelijk leek en vastbesloten door te gaan “tot op het bot”.

De omvang van de sociale mobilisatie is pas volledig duidelijk geworden op zondag 20 oktober, toen 300.000 mensen deelnamen aan de “Witte mars” georganiseerd door de ouders van de slachtoffers. Maar daarnaast werden tientallen, zo niet honderden initiatieven genomen in alle hoeken van het land door de meest uiteenlopende mensen: scholieren, arbeiders, pompiers, ambtenaren, huisvrouwen, motorclubs, vrachtwagenchauffeurs. Het is onmogelijk alles op te sommen wat eenvoudige burgers gedaan hebben om hun stem te laten horen en met die stem hun verlangen uit te drukken naar verandering! Men kan lange verhandelingen schrijven over de betekenis van het zinnetje van Procureur des konings Bourlet:[8] “Ik zal tot op het bot gaan indien men mij laat doen.” Het is niet overdreven te zeggen dat dit kleine zinnetje, dat overal tot in den treuren hernomen werd, de katalysator vormde voor de vaste overtuiging van brede bevolkingsgroepen “tot op het bot te gaan” in de strijd tegen alle vormen van onrecht.

Gekke week


De “gekke week” van 15 tot 20 oktober die aan de Witte mars voorafging was tot nog toe het hoogtepunt van de mobilisatie. Het was echt nog nooit gezien: in honderden bedrijven legden de werknemers spontaan het werk neer en kwamen op straat. Deze beweging vertrok spontaan, en werd later op sommige plaatsen gesteund of georganiseerd door syndicale délégués en secretarissen. De stakingen vielen samen met een massale en al even spontane mobilisatie in de middelbare scholen. Gans deze beweging was een protest tegen een beslissing van het Hof van Cassatie, de hoogste rechtbank van het land, om het onderzoek naar de verdwenen kinderen uit handen te nemen van onderzoeksrechter Connerotte onder voorwendsel dat deze een vormfout had begaan.[9] Arbeiders en scholieren stonden samen op de trappen van de gerechtshoven om de rechters te bespotten en de schijnheiligheid van de klassenjustitie aan de kaak te stellen.[10] Op een aantal plaatsen kwam het tot incidenten en de repressiekrachten schuwden geweld tegen jonge betogers niet. Men kan moeilijk de betekenis van deze “gekke week” onderschatten: door sociale actie, inbegrepen tientallen fabrieksstakingen, hebben tienduizenden arbeiders en scholieren in de uren volgend op het arrest uitgesproken door de hoogste rechterlijke macht van het land geprobeerd deze beslissing te wijzigen alhoewel ze uitging van dat onderdeel van het staatsapparaat dat meer dan alle andere pretendeert boven de klassen te staan en zich te onttrekken aan iedere sociale druk.

De regering is er uiteindelijk in geslaagd de toestand weer een beetje te stabiliseren door koning Albert II te laten tussenkomen. Deze is in strijd met zijn grondwettelijke rol op het politieke terrein getreden om de dialoog met de families van de slachtoffertjes terug mogelijk te maken. Maar deze stabilisering heeft zijn prijs, want om de gemoederen te bedaren moest de instelling beloofd worden van een parlementaire commissie die een “onderzoek naar het onderzoek” doet, met de macht van een onderzoeksrechter. Deze commissie kan niet afgedaan worden als een ordinaire doofpot. Zij staat onder zware druk van de publieke opinie die de waarheid eist. Zij staat trouwens open voor de ouders van de slachtoffers die dankzij hun enorm moreel prestige bijna een soort controlerecht hebben verworven op de werkzaamheden van de commissie.

Crisis van de natie


Het geheel is zoals steeds meer dan de simpele optelsom van de delen: we staan niet zomaar tegenover een opstapeling van parallelle crisissen. We hebben duidelijk te maken met een regimecrisis: de instellingen die de harde kern uitmaken van het staatsapparaat vechten openlijk een onderlinge oorlog uit. Maar er is meer aan de hand. We staan tegenover een “crisis van de natie”. De bevolking stelt zich vragen over de eigen identiteit en toekomst. Zij schaamt zich voor haar ondermaatse politici en instellingen, die instaan voor het beheer van een verkrotte, onrechtvaardige en ondemocratische samenleving. Zij denkt dat zij beter verdient dan dat. Die van onder willen niet meer geregeerd worden zoals voorheen, terwijl die van boven diep verdeeld zijn over de wijzigingen die aan het systeem moeten worden aangebracht.[11]

De mobilisatie van brede lagen uit de bevolking gaat uiteraard gepaard met heel wat verwarring. Maar dat wil nog niet zeggen dat zij “populistisch” is, wat sommige intellectuelen van de weldenkende linkerzijde er ook van mogen denken. Het populisme en uiterst-rechts vormen zeker een gevaar, maar dat gevaar bestond al voor de huidige crisis en werd er dus niet door geschapen. Men mag zich niet blindstaren op de gevaren van de huidige situatie om zo de kansen over het hoofd te zien. Wat de kansen betreft is een nieuw element in de crisis een groot verlangen naar sociale controle. Het heeft er alle schijn van dat doorheen deze beweging een verlangen naar boven komt deel te nemen aan het heruitvinden van regels die een democratische zin geven aan het samenleven van Vlamingen, Walen en migranten op het grondgebied België. Indien de syndicale beweging, de andere sociale bewegingen en de intellectuelen niet achter zouden lopen op deze verzuchtingen, dan zouden zich grote mogelijkheden openen om een machtige beweging voor verandering te scheppen, bevrijd van het dwangbuis van de zuilen en alle andere verdeling in categorieën en gewesten. Een kracht zou kunnen ontstaan die een nieuwe gemeenschappelijke identiteit zou kunnen geven aan de bevolking doorheen de strijd voor democratische en sociale eisen en het uitvinden van een nieuwe praktijk van solidariteit en debat.

Maar de georganiseerde krachten die deze mogelijkheden vatten en proberen te realiseren zijn uiterst beperkt. De sociaaldemocratie, meer dan ooit wankelend op zijn voetstuk, klampt zich vast aan de macht als enig houvast. De vakbondsleidingen doen geen enkel voorstel om de mobilisaties voluit hun sociale dimensie te geven, wat nochtans voor de hand ligt door de problemen van het burgerschap en de democratie te verbinden met de massale werkloosheid en de strijd voor een radicale vermindering van de arbeidsduur. Ook de andere sociale bewegingen hoort men zo goed als niet. Wat er overblijft van de vrouwenbeweging is niet te zien. De meerderheid van de intellectuelen houdt zich bezig met verhalen over de “irrationaliteit” van de massa’s waarvan de “emotionaliteit” de rechtstaat, belichaming van de rede, in gevaar zou brengen en aldus het bedje zou spreiden voor het fascisme. Al die krachten mikken in feite op een normalisering van de toestand en weigeren te zien dat uiterst-rechts pas dan werkelijk kan profiteren van de situatie wanneer de massa’s ervaren dat hun strijd vruchteloos is en opnieuw wegzakken in een gevoel van onmacht. In de instellingen zijn de Groenen de enigen die een positieve inschatting maken van de regimecrisis op voorwaarde dat zij uitmondt op democratische hervormingen die een einde maken aan de vriendjespolitiek, het cliëntelisme en de corruptie. Maar zij leggen de band niet met de sociale en economische eisen en hebben weinig georganiseerde steunpunten in de actiefste lagen van de bevolking, de jeugd en de arbeidersklasse, waar het militanten van de linkerzijde zijn die het initiatief hebben genomen. In die omstandigheden is het moeilijk zich aan een pronostiek te wagen. Eén zaak staat vast: de arbeiders, de jeugd, de vrouwen hebben een zeer belangrijke ervaring meegemaakt waarin ze zich bewust zijn geworden van de macht van collectieve, doordachte en vastberaden actie. De lessen die zij hieruit trekken zullen op alle niveaus van de samenleving terug aan de oppervlakte komen. België is het post-Dutroux-tijdperk ingetreden.

_______________
[1] Deze Italiaanse militaire vliegtuigbouwer kocht zich in de gunst bij de sociaaldemocratische partij van de toenmalige economieminister, de Vlaming Willy Claes. Willy Claes moest, toen dit later aan het licht kwam, zijn post als secretaris-generaal van de NAVO laten schieten. Eerder kostte het Agusta-schandaal al de kop aan drie zwaargewichten van de Franstalige sociaaldemocratie.
[2] De zgn. Bende van Nijvel pleegde in de jaren ’80 een dertigtal spectaculaire moorden, die nooit werden opgehelderd. Vandaag wordt opnieuw gesproken over het “politieke spoor” in deze zaak, dat zou leiden naar een poging van uiterst-rechtse krachten in de veiligheidsdiensten om de parlementaire democratie te destabiliseren.
[3] Zie ook Alain Tondeur: Belgische staat kraakt onder druk Europese eenmaking, in De Internationale nummer 45 van januari 1993.
[4] Aanhef van het Belgisch volkslied.
[5] De nationaliteitenkwestie.
[6] Het socialistische ABVV domineert in het Franstalige zuiden, terwijl het christelijke ACV de sterkste vakbond is in het Vlaamse noorden van het land.
[7] Door iedereen gekend als de Société Générale is zij de machtigste holding van het land, centrum van de traditionele bourgeoisie en symbool van het financieel kapitaal.
[8] Bourlet is de procureur des konings (de ambtenaar die de gerechtelijk onderzoeken leidt) van de rechtbank van het landelijke arrondissement Neufchateau. Deze rechtbank boekte dankzij een doortastend en snel ingrijpen resultaten in het onderzoek naar de verdwenen kinderen die schril afstaken tegen de incompetentie elders in het land. Zij had ook al resultaten geboekt in het Agusta onderzoek, maar dat onderzoek werd haar uit handen genomen. Dit alles maakte van de onderzoeksrechters van Neufchateau ware volkshelden.
[9] Het Hof verweet Connerotte dat hij een spaghetti was gaan eten op een feestje georganiseerd ten voordele van een vereniging die zich bekommert om verdwenen kinderen, feestje waarop de twee geredde kinderen eveneens aanwezig waren. Hierdoor zou de onderzoeksrechter een “schijn van partijdigheid” hebben geschapen.
[10] De meeste rechters zijn politiek benoemd, wat blijkbaar geen “schijn” van partijdigheid schept. Bovendien schuiven de meesten aan dissen aan waar wel wat anders wordt geserveerd dan spaghetti.
[11] Wanneer die van onder niet meer willen geregeerd worden zoals voorheen, en die van boven niet meer kunnen regeren als voorheen, hebben we volgens de klassieke formule van Lenin te maken met een revolutionaire crisis. Omdat die van boven nog kunnen regeren, kunnen we vandaag in België niet spreken van een revolutionaire crisis. Niet iedere crisis van de natie is een revolutionaire crisis, maar iedere revolutionaire crisis is een crisis van de natie.