Leon Trotski

Uitputtingsoorlog[1]


Bron: Nashe Slovo (Ons Woord), 9 april 1915
Vertaling: uit het Engels door Peter den Haan
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA


Verwant
Het militaire vraagstuk in Pruisen en de Duitse arbeiderspartij
Straatgevechten, barricade en opstand
Vraagstukken van de burgeroorlog

In geen der theaters van de oorlog heeft een der partijen een beslissend resultaat weten te behalen. Tot op heden zijn er geen winnaars of verliezers, behalve de militaire praktijk. En dat laatste wel zo overtuigend dat alleen militaire ‘Bourbons’ dit nog ontkennen; diegenen die, net als de Bourbons in het oude Frankrijk, niets vergaten en niets leerden.

De overtuiging dat een leger uit vrijwilligers bestaat, aangevuld met dienstplichtigen, die uit de meerderheid der mannelijke volwassen bevolking en dus slechts uit ruw of half afgemaakt materiaal bestaat en daarom alleen een ondergeschikte rol als reservisten kan spelen; een overtuiging die het midden houdt tussen een oud type leger dat volledig uit professionals bestaat en het principe van algemene dienstplicht, is inmiddels totaal onhoudbaar geworden. Het zijn nu namelijk juist de reservisten die het reële functionerende leger vormen en het lot bepalen, niet van schermutselingen en plaatselijke oproer, maar van oorlogen en hele landen.

De Duitse strategie, die feodale denkwijzen combineert met kapitalistische bronnen, was gebaseerd op het plan van een snelle woeste aanval, een overweldigende aanvalsmacht die de eerste dreun zou uitdelen. En hieraan was de hele organisatie van het Duitse leger ondergeschikt gemaakt. In dat opzicht op de meest perfecte wijze. In de eerste weken van de oorlog leek het dat deze strategie ook werd bevestigd. Maar een moderne grote natie, met haar enorme hulpmiddelen en bevolking van talloze miljoenen, intelligent en vol initiatief, kan niet tot overgave worden gedwongen door een woeste aanval van een paar honderdduizend goed bewapende mannen. Onder de meest verschrikkelijke klappen vindt zo’n aangevallen land toch een manier om haar belangrijkste krachten en reserves te verzamelen en hoe meer de aanvallende partij de nadruk legt op het offensief tegen elke prijs, des te sneller zal het worden verslagen als de reguliere troepen zich in het strijdgewoel mengen. Lang voordat het tot beslissende militaire ontwikkelingen komt. De ineenstorting van het Duitse plan tegen Frankrijk, om het in een paar weken of desnoods maanden te veroveren, met de gecombineerde macht van een menselijke lawine, mausers, pantservoertuigen en zeppelins, was het gevolg van de ineenstorting van de praktijk van militaire planning, ondanks de beste massavernietigingswapens ter wereld.

Dat Duitsland niettemin erin slaagde om de rijkste en meest geïndustrialiseerde provincies van Frankrijk te veroveren kwam, omdat zij werd geholpen door de Franse militaire praktijk, die de Duitse in feite te hulp kwam. De Derde Republiek[2] werd onder maximale druk gezet, vanwege haar basisvoorwaarden van haar bestaan; een relatief lage bevolkingsdichtheid, economische stagnatie en democratische regeringsvorm, om haar reguliere troepen tegenover de Duitsers te kunnen zetten. Zij slaagde hier alleen maar in door middelen van haar reserves hiervoor te gebruiken. Hoe groter het aantal getrainde militairen dat permanent onder de wapenen wordt gehouden en hoe langer dat duurt, des te minder blijft er over om te oefenen en de reservisten van een volledige uitrusting te voorzien. Deze ongelijkheid tussen het karakter van het Franse leger en de sociale omstandigheden in de Franse natie werd met desastreuze gevolgen aangetoond in de eerste periode van de campagne. Ongeduldig roepend dat Engeland haar staande legertroepen zo snel mogelijk het Kanaal moet laten oversteken en verbolgen over de eigen excessieve ordeloosheid, hebben de Franse militairen en politici hiermee hun eigen beleid feitelijk veroordeeld, namelijk de herinvoering van de driejarige dienstplichtperiode en het bijbehorende organisatieprincipe. Hierin gaat men uit van een leger wiens kracht ligt in haar reguliere kader, terwijl ze in essentie alleen dienen als een militair opleidingsinstituut. Het echte leger is volledig ontbonden in reservisten, alleen tijdens training in functie. “Op dit moment bevindt Duitsland zich ten aanzien van het reguliere leger en de nieuw gecreëerde legermacht, zich in dezelfde positie als Engeland. Ook Duitsland kan haar strijdtroepen niet anders uitbreiden dan door haar legers op een innovatieve manier anders te organiseren”; aldus een militair commentator. “De voordelen die zij ontleende aan haar sterke organisatie in vredestijd zijn verdwenen en het is de vraag, niet welke waarde er moet worden gegeven aan de reguliere soldaten, omdat de dagelijkse praktijk overal om improvisaties vraagt. De vraag die we moeten stellen is, welke waarde moeten we aan de bevolking geven, als individuen?” Met andere woorden; de verdere uitkomst en koers van de gevechten zal niet worden bepaald door wat er zich in de barakken bevond in vredestijd, maar door het algemene niveau van het menselijke materiaal waarmee de nieuwe legers nu worden gebouwd.

De strategie van de snelle woeste aanval, vooral ontwikkeld voor de reguliere troepen, putte zichzelf snel uit zonder beslissend resultaat. Na de beginnende beweging en gevechten hebben beide partijen vaste posities weten te bereiken. Om aan de vernietigende kracht van de granaten te ontsnappen hebben beide legers zich ondergronds verscholen. Met name de Fransen zijn er in geslaagd om de gaten in hun militaire opleiding te dichten; Guerre d’usure nam de plaats in van de attaque brusquee, in plaats van snelle verovering een uitputtingsoorlog.

Deze definitie, Guerre d’usure, die nauw aansluit bij de Russische uitdrukking ‘uitputtingsslag’ was een zekere periode een populair antwoord op de vraag wat er straks zou gaan gebeuren. Toen er werd gezegd dat de Duitsers tot uitputting zouden worden gedreven, begreep men goed wat er bedoeld werd. Dit hield niet alleen de geleidelijke ineenstorting van de Duitse legers in, maar vooral de economische ineenstorting van het land. De realiteit was een wrede teleurstelling. In de eerste plaats herinnerde men zich dat Duitsland het derde land in de wereld is in landbouwproductie. Ten tweede dat handel, zowel in oorlog als vredestijd, niet wordt bepaald door diplomaten of nationale voorkeur, maar door maximale winst. De export van de Verenigde Staten naar Europa en de cijfers voor de doorvoerlanden als Italië, Zwitserland en de Scandinavische landen zijn hier het beste bewijs van. En als laatste, de brief van de regering van Woodrow Wilson[3] heeft de illusies vernietigd dat er een echte handelsblokkade met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije zal komen. Het blijft een puur militaire uitputtingsslag. Maar zoals Clemenceau[4] al schreef; “het zou wel kinderlijk zijn als we vast zouden blijven houden aan de gedachte dat we eeuwig de guerre d’usure konden volhouden, die ons net zo uitput als onze tegenstander”. We kunnen geen moment vergeten dat het gros van de militaire operaties aan het Westelijke front volledig op de Franse legers drukt. De Belgen, die de eerste klap moesten opvangen, leden enorme schade in het begin van de campagne. Na de inname van Namen en Luik raakten ze betrokken in de rampzalige terugtocht rond Charleroi en namen deel aan de slag om de Marne. Samen met de restanten van het Antwerpse garnizoen, raakte het Belgische leger zwaar verzwakt in de gevechten in Vlaanderen. De laatste resten van het leger hebben nu positie op de linkerflank ingenomen, op een smal deel van de kuststrook dat de Duitsers niet hebben veroverd. Volgens plaatselijke informatie, die is bevestigd door de Zwitserse pers, heeft het Belgische leger op dit moment niet meer dan 30.000 man. Het conventionele beeld van de Britse Expeditionary Force wordt ook tamelijk overdreven. Het leger van Generaal French,[5] zo is mij persoonlijk verteld, haalt nauwelijks een kwart miljoen soldaten, of eerlijker gezegd, telt niet meer dan 200.000 man. Haar kracht ligt in een constante stroom van versterkingen, waardoor haar moraal en slagkracht op peil blijft. Daarnaast moeten er ook nog eens zo’n 30.000 Indiërs aan het Britse totaal worden toegevoegd. Een nieuw detachement van Indiërs is pas gearriveerd in Marseille. Hoe dan ook, alles bij elkaar tellen de Britse en Belgische strijdkrachten maar een zesde van het gehele federale leger dat onder het bevel van Joffre staat.

Wat zijn de verdere mogelijkheden en vooruitzichten?

Het decemberoffensief van Joffre, waarschijnlijk onder politieke druk in gang gezet, in de wandelgangen wordt gesteld in samenhang met de aanstaande heropening van het parlement, was een poging om over de gehele linie in de aanval te gaan. De successen hiervan waren zo beperkt dat ze met een vingernagel op een kaart aan de muur niet aan te wijzen zijn. Het algemene offensief kwam niet verder dan wat speldenprikken over het gehele front en is nu vastgelopen in de dikke modder, vooral in Vlaanderen. Aan de andere blijkt uit alle beschikbare informatie over de Duitse voorbereidende handelingen dat deze tegenstander in de komende wintermaanden zich moet beperken tot puur defensieve activiteiten, haar krachten concentrerend op een beslissend lenteoffensief, met name gericht op Duinkerken en de toegang tot Calais. Hoe dan ook, de beide legermachten zitten nu zo vast, voortdurend met elkaar in contact, elkaar overal constant bespionerend, dat er geen plotselinge ontwikkelingen kunnen worden verwacht.

In werkelijkheid is er een veel doorslaggevender belang waar vooraf moeilijk rekening mee te houden was; de morele factor, de stemming onder de soldaten aan beide zijden van de loopgraven. Hierover schreef de Zwitserse kolonel Feiler, een der meer serieuze oorlogscommentatoren: “vaak blijkt de aanval, dat de uiterlijke verschijningsvorm van de overwinning is, in feite slechts haar bevestiging. De voorafgaande strijd, vanwege haar destructieve kracht, had al voor de overwinning gezorgd. Het demoraliseerde de vijand, veroorzaakte een zenuwinzinking. Maar toch bleef de vijand op zijn plek. Het offensief dwingt hem een balans op te maken, wat in het geval van demoralisatie alleen vlucht of overgave zal betekenen. Om in zulke omstandigheden het moraal te herstellen, lukt alleen door verse troepen aan te voeren. In feite, hen wiens zenuwen nog niet gebroken zijn. De loopgravenoorlog heeft het zeer moeilijk gemaakt om de mate van demoralisatie van de vijand in te schatten en vooraf de mogelijke handelswijze van de tegenstander te voorzien. De reden hiervoor is eenvoudig. Een vlucht van gedemoraliseerde troepen is niet mogelijk. Dat staat bijna gelijk aan een doodvonnis want hiervoor moet je de loopgraaf verlaten en kom je in het zicht van de vijand voordat je echt de benen kan nemen. Maar de vlucht was juist bedoeld om te overleven. Als vluchten het risico alleen maar vergroot, wordt dat een slechte gok. Ze moeten in de loopgraven blijven. Overgave wordt dan de voornaamste reactie van de gedemoraliseerden. Maar omdat demoralisatie zich vooral uit in lusteloze inactiviteit zijn de aanvallers gedwongen tot aan de rand van de loopgraaf te gaan, met het risico er in te vallen, om de te verwachten reactie af te dwingen dan wel vast te stellen. Vandaag de dag is het dus veel moeilijker om een overwinning te boeken, in feite dus om hem vast te stellen. In het verleden, tijdens veldslagen in min of meer open veld had je een brede lijn van infanterie, in grote hoeveelheden en verenigd in gezamenlijke actie, met de reserves er achteraan volgend, klaar om gevallenen direct te vervangen, die met 1 blik een al bibberende vijand angst aan joegen, bevat als ze raakten voor de verschrikkingen van een massale slachtpartij. Dan werd de uitkomst niet afgewacht. Na honderd of tweehonderd meter verlieten zij hun stellingen, zodat de aanvallende partij gelijk in de gaten kreeg dat de overwinning was behaald. De voorbereidende slijtageslag maakte hier de weg voor vrij. Demoralisatie ging tot aan de ziel. De aanval was alleen het laatste zetje. In geen enkel opzicht is de loopgravenoorlog hiermee te vergelijken. Binnen die honderd of tweehonderd meter is er geen enkele indicatie van de werkelijke stand van zaken. Houdt de artillerie zich stil? Het niet terugvuren kan net zo goed een valstrik zijn. Wat is er aan de hand? Is het mogelijk om op een overwinning te hopen? Moet je bang zijn voor een tegenaanval? Is de reactie of geen reactie het gevolg van demoralisatie of lusteloosheid? Zal er niet iemand toch tegenstand bieden? De loopgraaf blijft een mysterie. Om dat raadsel op te lossen moet je naar de loopgraaf toe, met een granaat in je handen en de bajonet op de loop van je geweer gestoken”.

Deze rake woorden werden geschreven vlak voordat Joffre zijn poging waagde om in een algemene aanval te gaan op 17 december 1914. Dit empirisch testen van de overwegingen van Feiler toonde aan dat deze hoge bevelhebber ofwel de mate van ineenstorting in de Duitse stellingen overschatte, of de vermoeidheid in de Franse loopgraven onderschatte. Feit is dat de mate van zelfvertrouwen en het geloof in een snel offensief dat het Duitse leger in zijn greep hield voor de Slag bij de Marne en zelfs voor het Gevecht bij de IJzer nu is verdwenen. Maar de prijs die er voor is betaald is de enorme vermoeidheid van het Franse leger. Guerre d’usure put beide kampen uit.

Een front dat zich uitstrekt over 400 kilometer, van de Noordzeekust tot de Zwitserse grens toont een beeld van elkaar in evenwicht houdende machten, beide niet meer in staat tot een beslissend initiatief, maar voorbereid, vanwege de kracht van het ingegraven zijn, om hun posities te behouden. In de lente zullen de beide legers verder worden uitgeput; een aanhoudend artilleriebombardement werkt buitengewoon belastend op de zenuwen! Alleen verse troepen kunnen het ontstane evenwicht doorbreken. En dan gaat het niet over de reservetroepen die nu al de gaten in de loopgraven vullen, het zijn de nieuwe vers opgerichte legers die in de lente de weegschaal moeten laten doorslaan.

Welke bronnen heeft Duitsland nog, die niet zijn uitgeput?

Uiteraard zijn de berekeningen van Kolonel Repington, de militaire specialist van The Times gepubliceerd. Hij kwam tot de pessimistische conclusie dat de vijand nog zo’n 4 miljoen verse troepen op de been kan brengen, waaronder zo’n 2 miljoen van 20 jaar of jonger en zo’n 2 miljoen uit de Landwehr[6] en de Landsturm.[7] Deze alarmerende aantallen die door de gehele pers werden overgenomen, kwamen hard aan bij de Franse publieke opinie. De laatste paar dagen begonnen er wat tegenwerpingen te verschijnen. De eerste kwam van Kolonel Feiler, hij verlaagde het aantal van Repington met 1 miljoen. De militaire verslaggever van ‘L’Information’[8] schreef een artikel onder de kop: “Duitsland heeft geen reserves meer”. Zich baserend op de meest ruwe statistische data over de bevolking, kon de auteur weinig grond vinden voor de inschatting dat de Duitse aanvalskracht aan het begin van de oorlog groter was dan 6,404 miljoen soldaten. Van dit aantal zijn er al 2 miljoen volledig uitgeschakeld, zitten er aan het Oostfront zo’n 1,5 miljoen en aan het Westfront 1,8 miljoen. Op hun eigen territorium (in forten en garnizoenen, etc.) tenminste 700.000 zielen. Bij elkaar is dat 6 miljoen. Daarom heeft Duitsland niet meer dan 400.000 verse troepen tussen de 20 en 45 jaar tot haar beschikking. Kolonel Rousser vond dat in deze berekeningen een foutmarge moest worden meegenomen, hoewel hij geen precies ratio daarvoor wilde aangeven vanwege het gebrek aan betrouwbare data, maar hij denkt dat de Duitsers “nog niet al hun reserves hebben aangesproken”. Er bestaat ook geen twijfel over dat aan de andere kant Generaal Joffre ook nog lang niet alle reserves aan menselijk materiaal in het land heeft verbruikt. Er worden in het land wijdverbreid mannen tussen de 25 en 47 jaar gekeurd, die eerder ontslagen van dienst waren of in de achterhoede waren geplaatst. Deze keuringen gaan vergezeld van een ware klopjacht op dienstweigeraars. De patriottistische pers neemt hier actief aan deel, met Clemenceau voorop. De Keuringscommissie, overal bestaande uit niet-lokale doktoren, hebben de eisen tot goedkeuring enorm verlaagd en zijn energiek de rijen van de nieuwe legers aan het vullen. Naast de 18 en 19 jarigen die nu worden opgeroepen voor dienst; de lichtingen 1915 en 1916, doet met name ‘Guerre Sociale’[9] oproepen om ook de nieuwe categorie op te roepen, oftewel de 17 jarigen. En er is nu ook sprake van om de leeftijdscategorie op te schroeven, van 47 jaar naar 55 jaar. Een aantal grote treinstations doen nu dienst als ontvangst en distributiecentra voor het nieuwe leger, ze liggen ver genoeg van het front om geen risico te lopen. En tegelijkertijd liggen ze dichtbij genoeg om een snelle toevoer van verse krachten naar het front mogelijk te maken. Volgens sommige berekeningen, die ik hier niet allemaal kan herhalen en die bovendien enig voorbehoud behoeven, zal dit nieuwe leger in maart uit ongeveer 1 miljoen, maximaal 1,2 miljoen mensen bestaan. Verschillende industrieën werken dag en nacht om hen van de nodige uitrustingen te voorzien. Deze taak wordt wel bemoeilijkt omdat de noordelijke industriële centra zoals Roubaix in handen van de vijand zijn. Speciale inspanningen worden geleverd om meer zware artillerie te maken, waarvan het meest gangbare type het medium kanon is van 75 mm en de “Rimalo”. Op die manier probeert het Ministerie van Oorlog energiek een tweede nieuw leger te scheppen dat rond april tegenover de vijand in stelling zal worden gebracht.

We hebben kunnen zien hoe moeilijk het voor niet ingewijden is, feitelijk eenieder behalve de Generale Staven, om op dit terrein van de statistieken gebruik te maken. Maar je kan ze ook niet naast je neer leggen, als je tenminste een op zijn minst algemeen beeld wilt scheppen van de krachtsverhoudingen. Laten we het meest waarschijnlijke aantal voor Duitsland nemen, Feilers 3 miljoen. We nemen aan dat maar de helft van hen naar het westelijke strijdtoneel zullen worden gezonden. Het Franse leger zal daar een verse troepenmacht van bijna 1 miljoen tegenover zetten. De Britse belofte om het Eerste Leger van Kitchener[10] in de lente te sturen, 500.000 man, waarvan de eerste 200.000 in maart, betekent dat beide zijde ongeveer even sterk zullen zijn. Zij komen elkaar tegen, niet op nieuw terrein, maar in de oude stellingen, over de hele lengte en breedte van het front. Generaal-Majoor Gatti, militair deskundige van de ‘Corriere della Serra’ denkt dat de nieuwe botsing, verrijkt met de ervaringen van de vorige oorlogsmaanden en waarin de laatste krachten zullen worden gebruikt, van een ongekende geconcentreerde wreedheid zullen zijn en alles wat we in het verleden hebben meegemaakt zullen overtreffen. Dat is zeer waarschijnlijk. Tegelijkertijd is er geen enkele reden om aan te nemen dat deze nieuwe tweede legers, van beide zijden, in staat zullen zijn de krachtsverhoudingen beslissend te verstoren en de vijand uit haar ingenomen posities te verjagen. De loopgraven zullen van vers bloed worden voorzien, maar de oorlog zal onveranderd blijven; een Guerre d’usure. En dat is het meest angstaanjagende vooruitzicht voor Frankrijk en maakt dat haar politieke ideeën alle kanten opwaaien.


Parijs, 15 januari, 1915

_______________
[1] Geschreven op 15 januari 1915 in Parijs, gepubliceerd in Nashe Slove op 9 april 1915 en voor het eerst uit het Russisch in het Engels vertaald door Pete Dickenson, Socialist Publications, 2015.
[2] De Derde Republiek werd in Frankrijk ingesteld na de Parijse Commune van 1871 en bleef bestaan tot en met de Tweede Wereldoorlog.
[3] Woodrow Wilson was de President van de Verenigde Staten tijdens de Eerste Wereldoorlog.
[4] Georges Clemenceau was de leidende burgerlijke politicus tijdens de Derde Republiek. Weigerde eerst plaats te nemen in het oorlogskabinet, maar werd in 1917 minister-president.
[5] Sir John French. Opperbevelhebber van de Britse Expeditionary Force in de eerste 2 jaar van de oorlog.
[6] Landwehr was de naam voor de Duitse reservetroepen, opgericht in 1813
[7] Landsturm was de naam voor de dienstplichtigenlegers van de Duitsers en Oostenrijkers.
[8] L’Information; een Franse republikeinse zakenkrant.
[9] La Guerre Sociale; Franse socialistische krant, opgericht door Gustave Hervé. Tot 29 juli 1914 tegen de oorlog, nam daarna een extreem chauvinistische positie in.
[10] Lord Kitchener was de Britse Minister van Oorlog van 1914 tot 1916.