Leon Trotski

Lessen van de Parijse Commune


Bron: Linkse Socialistische Partij (nl.socialisme.be)
Vertaling: LSP
HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Geschiedenis van de Commune van Parijs van 1871

Deze tekst schreef Trotski in februari 1921 in de aanloop naar de 50ste verjaardag van de Commune van Parijs. 100 jaar later is dit de eerste Nederlandse vertaling.

Elke keer dat wij de geschiedenis van de Commune bestuderen, zien wij haar vanuit een nieuw gezichtspunt, dankzij de ervaring opgedaan door de latere revolutionaire strijd en vooral door de laatste revoluties, niet alleen de Russische maar ook de Duitse en Hongaarse revoluties. De Frans-Duitse oorlog was een bloedige explosie, een voorbode van een immense wereldslachting. De Commune van Parijs was een voorbode van de wereldwijde arbeidersrevolutie.

De Commune toont ons de heldhaftigheid van de werkende massa’s, hun vermogen zich als één blok te verenigen, hun gave van zelfopoffering in naam van de toekomst, maar tegelijkertijd toont zij ons het onvermogen van de massa’s om hun weg te kiezen, hun besluiteloosheid in de richting van de beweging, hun fatale neiging om na de eerste successen te stoppen en zo de vijand in staat te stellen zich te hergroeperen, zijn positie te herstellen.

De Commune kwam te laat. Zij had alle mogelijkheden om op 4 september de macht te grijpen en dat zou de arbeidersklasse van Parijs in staat hebben gesteld om zich in één klap aan het hoofd van de arbeiders van het land te plaatsen in hun strijd tegen alle krachten van het verleden, tegen Bismarck zowel als tegen Thiers. Maar de macht viel in handen van de democratische praters, de afgevaardigden van Parijs. De Parijse arbeidersklasse had noch een partij, noch leiders aan wie het door vroegere strijd nauw verbonden zou zijn geweest. De kleinburgerlijke patriotten die zich socialisten waanden en de steun van de arbeiders zochten, hadden niet echt vertrouwen in zichzelf. Zij schaadden het vertrouwen van de arbeidersklasse in hen, zij waren voortdurend op zoek naar gevierde juristen, naar journalisten, naar afgevaardigden, wier bagage slechts bestond uit een dozijn vage revolutionaire frasen, om hen de leiding van de beweging toe te vertrouwen.

De reden waarom Jules Favre, Picard, Gamier-Pages en co. op 4 september in Parijs de macht grepen, is dezelfde als die waardoor Paul-Boncour, A. Varenne, Renaudel[1] en vele anderen voor een tijd de meesters van de partij van de arbeidersklasse konden zijn. De Renaudels en de Boncours en zelfs de Longuets en de Pressemanes staan door hun sympathieën, hun intellectuele gewoonten en hun gedrag veel dichter bij de Jules Favres en de Jules Ferrys dan bij de revolutionaire arbeidersklasse. Hun socialistische fraseologie is niets anders dan een historisch masker dat hen in staat stelt zich aan de massa’s op te dringen. En juist omdat Favre, Simon, Picard en de anderen een democratisch-liberale fraseologie gebruikten en misbruikten, zijn hun zonen en kleinzonen verplicht hun toevlucht te nemen tot een socialistische fraseologie. Maar de zonen en de kleinzonen zijn hun vaders waardig gebleven en zetten hun werk voort. En wanneer niet de samenstelling van een ministeriële kliek beslist moet worden, maar de veel belangrijkere vraag welke klasse in Frankrijk de macht moet grijpen, zullen Renaudel, Varenne, Longuet en hun gelijken zich in het kamp van Millerand bevinden – collaborateur van Galliffet, de slager van de Commune …

Wanneer de revolutionaire babbelaars van de salons en van het parlement oog in oog komen te staan met de revolutie, herkennen zij haar nooit.

De arbeiderspartij – de echte – is geen machine voor parlementaire manoeuvres, zij is de verzamelde en georganiseerde ervaring van de arbeidersklasse. Alleen met behulp van de partij, die steunt op de hele geschiedenis van haar verleden, die theoretisch de ontwikkelingswegen en al haar stadia voorziet en daaruit de noodzakelijke formule van actie haalt, bevrijdt de arbeidersklasse zich van de noodzaak steeds opnieuw te beginnen met haar geschiedenis: haar aarzelingen, haar gebrek aan besluitvaardigheid, haar fouten.

De arbeidersklasse van Parijs had niet zo’n partij. De burgerlijke socialisten waarvan het in de Commune krioelde, hieven hun ogen ten hemel, wachtten op een wonder of een profetisch woord, aarzelden, en gedurende die tijd tastten de massa’s in het duister en verloren ze hun hoofd door de besluiteloosheid van sommigen en de fantasie van anderen. Het resultaat was dat de revolutie te laat uitbrak en Parijs werd omsingeld. Zes maanden verstreken voordat de arbeidersklasse lessen van vroegere revoluties, van veldslagen van weleer, van het herhaalde verraad van de democratie weer in haar geheugen had gegrift. Daarop greep ze de macht.

Deze zes maanden waren een onherstelbaar verlies. Indien in september 1870 aan het hoofd van de Franse arbeidersklasse een gecentraliseerde partij van de revolutionaire actie had gestaan, zou de gehele geschiedenis van Frankrijk, en daarmee de gehele geschiedenis van de mensheid, een andere wending hebben genomen.

Als de macht op 18 maart in handen van de arbeidersklasse van Parijs kwam, dan was dat niet omdat zij opzettelijk was gegrepen, maar omdat de vijanden Parijs hadden verlaten.

Deze verloren voortdurend terrein, de arbeiders verachtten en verafschuwden hen, de kleinburgerij had geen vertrouwen meer in hen en de grootburgerij vreesde dat zij niet langer in staat was zich te verdedigen. De soldaten stonden vijandig tegenover de officieren. De regering ontvluchtte Parijs om haar krachten elders te concentreren. Het was toen dat de arbeidersklasse meester werd over de situatie.

Maar ze begreep dit feit pas de volgende dag. De revolutie overviel haar onverwacht.

Dit eerste succes was een nieuwe bron van passiviteit. De vijand was naar Versailles gevlucht. Was dat geen overwinning? Op dat moment had de regering bijna zonder bloedvergieten verpletterd kunnen worden. In Parijs was het mogelijk om alle ministers, met Thiers aan het hoofd, gevangen te nemen. Niemand zou een hand opgestoken hebben om hen te verdedigen. Het gebeurde echter niet. Er was geen organisatie van een gecentraliseerde partij, met een afgeronde kijk op de dingen en speciale organen op haar besluiten uit te voeren.

De brokstukken van de infanterie wilden niet terugvallen op Versailles. De draad die de officieren en de soldaten verbond was vrij dun. Als er een leidinggevend partijcentrum in Parijs was geweest, zou het in de terugtrekkende legers – want er was een mogelijkheid om terug te trekken – een paar honderd of zelfs een paar dozijn toegewijde arbeiders hebben opgenomen en hen de volgende instructies hebben gegeven: de onvrede van de soldaten tegen de officieren versterken, profiteren van het eerste gunstige psychologische moment om de soldaten te bevrijden van hun officieren en hen terug te brengen naar Parijs om zich te verenigen met het volk. Dit had gemakkelijk gerealiseerd kunnen worden, volgens de bekentenissen van Thiers’ aanhangers zelf. Niemand dacht er zelfs maar aan. Er was ook niemand om er aan te denken. Te midden van grote gebeurtenissen kunnen zulke beslissingen bovendien alleen genomen worden door een revolutionaire partij die uitkijkt naar een revolutie, zich erop voorbereidt, haar hoofd er niet bij verliest, door een partij die gewend is een afgeronde visie te hebben en niet bang is om te handelen.

Een partij van actie is precies wat de Franse arbeidersklasse niet had.

Het Centraal Comité van de Nationale Garde is in feite een Raad van Afgevaardigden van de gewapende arbeiders en de kleinburgerij. Een dergelijke Raad, rechtstreeks gekozen door de massa’s die de revolutionaire weg zijn ingeslagen, vormt een uitstekend actie-apparaat. Maar tegelijkertijd, en juist vanwege zijn onmiddellijke en elementaire verbinding met de massa’s die zich in de toestand bevinden waarin de revolutionair hen heeft aangetroffen, weerspiegelt hij niet alleen alle sterke kanten maar ook de zwakke kanten van de massa’s, en hij weerspiegelt aanvankelijk de zwakke kanten nog meer dan hij de sterke weerspiegelt: hij manifesteert de geest van besluiteloosheid, van afwachten, de neiging om inactief te zijn na de eerste successen.

Het Centraal Comité van de Nationale Garde moest geleid worden. Het was onontbeerlijk een organisatie te hebben die de politieke ervaring van de arbeidersklasse belichaamde en die altijd aanwezig was – niet alleen in het Centrale Comité, maar in de legioenen, in het bataljon, in de diepste sectoren van de Franse arbeidersklasse. Door middel van de Raden van Afgevaardigden – in dit geval waren het organen van de Nationale Garde – had de partij voortdurend in contact kunnen staan met de massa’s, hun gemoedstoestand kunnen kennen; haar leidende centrum had elke dag een leuze naar voren kunnen brengen die, door middel van de militanten van de partij, tot de massa’s zou zijn doorgedrongen en hun denken en hun wil zou hebben verenigd.

Nauwelijks was de regering teruggetrokken in Versailles of de Nationale Garde haastte zich om haar verantwoordelijkheid te ontlasten, juist op het moment dat deze verantwoordelijkheid enorm was. Het Centraal Comité stelde ‘legale’ verkiezingen voor de Commune voor. Het ging onderhandelingen aan met de burgemeesters van Parijs om zich af te dekken tegen rechts met het argument van de ‘wettelijkheid’.

Als er tegelijkertijd een gewelddadige aanval op Versailles was voorbereid, zouden de onderhandelingen met de burgemeesters een list zijn geweest die vanuit militair oogpunt volledig gerechtvaardigd was en in overeenstemming met het doel. Maar in werkelijkheid werden deze onderhandelingen alleen gevoerd om de strijd door één of ander wonder af te wenden. De kleinburgerlijke radicalen en de socialistische idealisten, die de “legaliteit” respecteerden en de mannen die een deel van de “legale” staat belichaamden – de afgevaardigden, de burgemeesters, enz. – hoopten tot in het diepst van hun ziel dat Thiers eerbiedig voor het revolutionaire Parijs zou stoppen op het moment dat dit de mantel van de “legale” Commune zou aantrekken.

Passiviteit en besluiteloosheid werden in dit geval gesteund door het heilige beginsel van federatie en autonomie. Parijs, ziet u, is slechts één gemeente tussen vele andere gemeenten. Parijs wil niemand iets opleggen; het strijdt niet voor de heerschappij, tenzij het voor de “heerschappij van het voorbeeld” is.

Kortom, het was niets anders dan een poging om de arbeidersrevolutie, die zich aan het ontwikkelen was, te vervangen door een kleinburgerlijke hervorming: de gemeentelijke autonomie. De werkelijke revolutionaire taak bestond erin de arbeidersklasse overal in het land de macht te verzekeren. Parijs moest dienen als haar basis, haar steun, haar bolwerk. En om dit doel te bereiken, was het nodig Versailles zonder tijdverlies te overwinnen en opruiers, organisatoren en gewapende troepen door heel Frankrijk te zenden. Het was noodzakelijk contact te leggen met sympathisanten, de weifelaars te overtuigen en het verzet van de tegenstander te breken. In plaats van deze politiek van offensief en agressie, die het enige was dat de situatie kon redden, probeerden de leiders van Parijs zich af te zonderen in hun gemeentelijke autonomie: zij zullen de anderen niet aanvallen als de anderen hen niet aanvallen; elke stad heeft zijn heilig recht op zelfbestuur. Dit idealistisch geklets – van hetzelfde soort als het mondaine anarchisme – verhulde in werkelijkheid een lafheid tegenover een revolutionaire actie die tot het einde toe onophoudelijk gevoerd had moeten worden, want anders had men er niet aan moeten beginnen.

De vijandigheid tegenover de kapitalistische organisatie – een erfenis van kleinburgerlijk lokalisme en autonomisme – is zonder twijfel de zwakke kant van een bepaald deel van de Franse arbeidersklasse. Autonomie voor de districten, voor de afdelingen, voor de bataljons, voor de steden, is voor sommige revolutionairen de opperste garantie voor werkelijke activiteit en individuele onafhankelijkheid. Maar dat is een grote fout die de Franse arbeidersklasse duur is komen te staan.

Onder de vorm van “strijd tegen het despotisch centralisme” en tegen de “verstikkende” discipline vindt er een strijd plaats voor het zelfbehoud van verschillende groepen en subgroepen van de arbeidersklasse, voor hun kleingeestige belangen, met hun kleingeestige afdelingsleiders en hun plaatselijke orakels. De hele arbeidersklasse kan, met behoud van haar culturele originaliteit en haar politieke nuances, methodisch en vastberaden optreden, zonder zich in het spoor van de gebeurtenissen te bevinden, en telkens haar dodelijke slagen richten tegen de zwakke sectoren van haar vijanden, op voorwaarde dat er aan haar hoofd, boven de afdelingen, de districten, de groepen, een apparaat staat dat gecentraliseerd is en bijeengehouden wordt door een ijzeren discipline. De neiging tot particularisme, in welke vorm dan ook, is een erfenis uit het dode verleden. Hoe eerder het Franse communistisch-socialistische communisme en syndicalistisch communisme zich daarvan bevrijdt, des te beter zal het zijn voor de arbeidersrevolutie.

* * *

De partij creëert de revolutie niet naar believen, zij kiest het moment voor het grijpen van de macht niet naar believen, maar zij mengt zich actief in de gebeurtenissen, dringt op ieder moment door in de gemoedstoestand van de revolutionaire massa’s en beoordeelt de weerstandskracht van de vijand, en bepaalt zo het meest favoriete moment voor beslissend optreden. Dit is de moeilijkste kant van haar taak. De partij heeft geen beslissing die voor elk geval geldig is. Nodig zijn een juiste theorie, een innig contact met de massa’s, het begrip van de situatie, een revolutionaire waarneming, een grote vastberadenheid. Hoe dieper een revolutionaire partij doordringt in alle domeinen van de arbeidersstrijd, hoe meer zij verenigd is door de eenheid van doel en discipline, des te sneller en beter zal zij tot een oplossing van haar taak komen.

De moeilijkheid bestaat hierin, dat deze organisatie van een gecentraliseerde partij, inwendig gelast door een ijzeren discipline, nauw verbonden is met de beweging van de massa’s, met haar eb en vloed. De verovering van de macht kan alleen worden bereikt op voorwaarde van een krachtige revolutionaire druk van de werkende massa’s. Maar in deze daad is het element van voorbereiding volkomen onvermijdelijk. Hoe beter de partij de conjunctuur en het moment zal begrijpen, hoe beter de grondslagen van het verzet zullen worden voorbereid, hoe beter de kracht en de rollen zullen worden verdeeld, hoe zekerder het succes zal zijn en hoe minder slachtoffers het zal kosten. Het samengaan van een zorgvuldig voorbereide actie en een massabeweging is de politiek-strategische opdracht van de machtsovername.

De vergelijking van 18 maart 1871 met 7 november 1917 is vanuit dit oogpunt zeer leerzaam. In Parijs was er een absoluut gebrek aan initiatief tot actie van de kant van de leidende revolutionaire kringen. De arbeidersklasse, bewapend door de burgerlijke regering, was in werkelijkheid meester van de stad, had alle materiële machtsmiddelen – kanonnen en geweren – tot haar beschikking, maar ze was er zich niet van bewust. De burgerij deed een poging om het wapen van de reus terug te krijgen: zij wilde het kanon van de arbeidersklasse stelen. De poging mislukte. De regering vluchtte in paniek van Parijs naar Versailles. Het veld was vrij. Maar pas de volgende dag begreep de arbeidersklasse dat het de baas was in Parijs. De “leiders” zaten in het kielzog van de gebeurtenissen, zij namen ze op wanneer deze reeds volbracht waren, en zij deden alles wat in hun macht lag om de revolutionaire rand af te stompen.

In Petrograd ontwikkelden de gebeurtenissen zich anders. De partij bewoog zich vastberaden, resoluut naar de machtsovername, had haar mensen overal, consolideerde elke positie, breidde elke kloof uit tussen de arbeiders en het garnizoen aan de ene kant en de regering aan de andere.

De gewapende demonstratie van de julidagen was een uitgebreide verkenning die door de partij werd uitgevoerd om de mate van nauw contact tussen de massa’s en de weerstandskracht van de vijand te peilen. De verkenning werd omgevormd tot een strijd van voorposten. Wij werden teruggeworpen, maar tegelijkertijd bracht de actie een verbinding tot stand tussen de partij en de diepten van de massa’s. De maanden augustus, september en oktober brachten een krachtige revolutionaire stroom op gang. De partij profiteerde ervan en vergrootte haar steunpunten in de arbeidersklasse en het garnizoen aanzienlijk. Later vond de harmonie tussen de samenzweerderige voorbereidingen en de massa-actie bijna automatisch plaats. Het Tweede Congres van de Sovjets was vastgesteld voor november. Al onze voorafgaande agitatie moest leiden tot de machtsovername door het Congres. De omverwerping was dus van tevoren afgestemd op 7 november. Dit feit was bekend en werd begrepen door de vijand. Kerenski en zijn raadsheren konden niet anders dan zich inspannen om zich, hoe klein ook, in Petrograd te consolideren voor het beslissende moment. Ook moesten zij de meest revolutionaire delen van het garnizoen uit de hoofdstad verjagen. Wij van onze kant profiteerden van deze poging van Kerenski om er een nieuw conflict van te maken dat van doorslaggevend belang was. Wij beschuldigden de regering Kerenski er openlijk van – onze beschuldiging werd later schriftelijk bevestigd in een officieel document – dat zij de afzetting van een derde van het garnizoen van Petrograd gepland had, niet uit militaire overwegingen, maar met het oog op contrarevolutionaire combinaties. Dit conflict bond ons nog nauwer aan het garnizoen en stelde het voor een welomschreven taak: het steunen van het Sovjet-congres dat voor 7 november was vastgesteld. En omdat de regering – zij het op zwakke wijze – aandrong op het wegzenden van het garnizoen, stelden wij in de Sovjet van Petrograd, die reeds in onze handen was, een Revolutionair Oorlogscomité in, onder het voorwendsel de militaire redenen voor het regeringsplan te verifiëren.

Aldus hadden wij een zuiver militair orgaan, dat aan het hoofd stond van het garnizoen van Petrograd, dat in werkelijkheid een wettig orgaan van gewapende opstand was. Tegelijkertijd benoemden wij (communistische) commissarissen in alle militaire eenheden, in de militaire magazijnen, enz. De clandestiene militaire organisatie vervulde specifieke technische taken en voorzag het Revolutionaire Oorlogscomité van volledig betrouwbare militanten voor belangrijke militaire taken. Het essentiële werk met betrekking tot de voorbereiding, de uitvoering en de gewapende opstand vond openlijk plaats, en wel zo methodisch en natuurlijk dat de burgerij, geleid door Kerenski, niet altijd goed begreep wat zich onder hun ogen afspeelde. (In Parijs begreep de arbeidersklasse pas de volgende dag dat het werkelijk had gezegevierd – een overwinning die het overigens niet bewust had nagestreefd – dat het de situatie meester was geworden. In Petrograd was het tegendeel het geval. Onze partij, steunend op de arbeiders en het garnizoen, had de macht reeds gegrepen, de burgerij bracht een tamelijk rustige nacht door en vernam pas de volgende morgen dat het roer van het land in handen was van haar doodgraver).

Wat de strategie betreft, waren er veel meningsverschillen in onze partij.

Een deel van het Centraal Comité verklaarde zich, zoals bekend, tegen de machtsovername, omdat het meende dat het moment nog niet was aangebroken, dat Petrograd los stond van de rest van het land, de arbeidersklasse van de boerenstand, enz.

Andere kameraden waren van mening dat wij niet voldoende belang hechtten aan de elementen van een militair complot. Eén van de leden van het Centraal Comité eiste in oktober de omsingeling van het Alexandrinsky theater waar de Democratische Conferentie vergaderde, en de afkondiging van de heerschappij van het Centraal Comité van de partij. Hij zei: door onze agitatie en ons voorbereidend militair werk te concentreren op het moment van het Tweede Congres, laten we de tegenstander ons plan zien, geven we hem de mogelijkheid om zich voor te bereiden en ons zelfs een preventieve slag toe te brengen. Maar het lijdt geen twijfel dat de poging tot een militair complot en de omsingeling van het Alexandrinsky theater een feit zouden zijn geweest dat te vreemd was aan de ontwikkeling van de gebeurtenissen, dat het een onthutsende gebeurtenis zou zijn geweest voor de massa’s. Zelfs in de Sovjet van Petrograd, waar onze factie de scepter zwaaide, zou een dergelijke onderneming, vooruitlopend op de logische ontwikkeling van de strijd, op dat moment grote wanorde hebben teweeggebracht, vooral onder het garnizoen, waar zich aarzelende en niet erg vertrouwensvolle regimenten bevonden, voornamelijk de cavalerieregimenten. Het zou voor Kerenski veel gemakkelijker zijn geweest een complot te verpletteren dat door de massa’s onverwacht was, dan het garnizoen aan te vallen dat zich meer en meer op zijn posities consolideerde: de verdediging van zijn onschendbaarheid in naam van het toekomstige Congres van de Sovjets. Daarom verwierp de meerderheid van het Centraal Comité het plan om de Democratische Conferentie te omsingelen en zij had gelijk. De conjunctuur werd zeer goed ingeschat: de gewapende opstand, bijna zonder bloedvergieten, zegevierde precies op de van tevoren openlijk vastgestelde datum voor de bijeenroeping van het Tweede Sovjetcongres.

Deze strategie kan echter geen algemene regel worden, zij vereist specifieke voorwaarden. Niemand geloofde nog in de oorlog met de Duitsers, en de minder revolutionaire soldaten wilden Petrograd niet verlaten voor het front. En ook al stond het garnizoen als geheel om deze enkele reden aan de kant van de arbeiders, het werd sterker in zijn standpunt naarmate Kerenski’s machinaties aan het licht kwamen. Maar deze stemming van het garnizoen van Petrograd had een nog diepere oorzaak in de situatie van de boerenklasse en in de ontwikkeling van de imperialistische oorlog. Indien er een splitsing in het garnizoen was geweest en Kerenski de mogelijkheid van steun van enkele regimenten had gekregen, zou ons plan zijn mislukt. De elementen van een zuiver militair complot (samenzwering en grote snelheid van handelen) zouden de overhand hebben gehad. Het zou natuurlijk nodig zijn geweest een ander moment te kiezen voor de opstand.

De Commune had ook de volledige mogelijkheid om zelfs de boerenregimenten voor zich te winnen, want deze hadden alle vertrouwen en alle eerbied voor de macht en het commando verloren. Toch ondernam zij niets om dit doel te bereiken. De fout ligt hier niet in de verhoudingen tussen de boeren en de arbeidersklasse, maar in de revolutionaire strategie.

Hoe zal de situatie in dit opzicht in de Europese landen zijn in het huidige tijdperk? Het is niet gemakkelijk om op dit punt iets te voorspellen. Maar nu de gebeurtenissen zich langzaam ontwikkelen en de burgerlijke regeringen alles in het werk stellen om de ervaringen uit het verleden te benutten, kan worden voorzien dat de arbeidersklasse, om de sympathie van de soldaten te winnen, op een gegeven moment een groot en goed georganiseerd verzet zal moeten overwinnen. Een bekwame en goed getimede aanval van de kant van de revolutie zal dan noodzakelijk zijn. Het is de plicht van de partij zich daarop voor te bereiden. Juist daarom moet zij haar karakter van gecentraliseerde organisatie handhaven en ontwikkelen, die openlijk de revolutionaire beweging van de massa’s leidt en tegelijkertijd een clandestien apparaat van de gewapende opstand is.

* * *

De kwestie van de verkiesbaarheid van het commando was een van de redenen van het conflict tussen de Nationale Garde en Thiers. Parijs weigerde het door Thiers aangewezen commando te aanvaarden. Varlin formuleerde daarop de eis dat het commando van de Nationale Garde, van hoog tot laag, door de nationale garde zelf gekozen zou moeten worden. Daarop vond het Centraal Comité van de Nationale Garde zijn steun.

Deze kwestie moet van twee kanten worden bekeken: van de politieke en van de militaire kant, die met elkaar verbonden zijn, maar toch van elkaar onderscheiden moeten worden. De politieke taak bestond erin de Nationale Garde te zuiveren van de contrarevolutionaire leiding. Volledige verkiesbaarheid was het enige middel daartoe, aangezien de meerderheid van de Nationale Garde bestond uit arbeiders en revolutionaire kleinburgers. En bovendien, als het devies “verkiesbaarheid van het commando” ook zou worden uitgebreid tot de infanterie, zou Thiers in één klap zijn essentiële wapen, de contrarevolutionaire officieren, zijn kwijtgeraakt. Om dit plan te verwezenlijken was een partijorganisatie nodig, met haar manschappen in alle militaire eenheden. Met andere woorden, de verkiesbaarheid had in deze zin niet als onmiddellijke taak om goede commandanten aan de bataljons te geven, maar om ze te bevrijden van commandanten die aan de burgerij waren toegewijd. De verkiesbaarheid diende als een wig om het leger in tweeën te splitsen, langs klassenlijnen. Zo ging het met haar in de periode van Kerenski, vooral aan de vooravond van Oktober.

Maar de bevrijding van het leger van het oude bevelvoerend apparaat gaat onvermijdelijk gepaard met een verzwakking van de organisatorische samenhang en met een vermindering van de strijdkracht. In het algemeen is de gekozen legerleiding tamelijk zwak vanuit technisch-militair oogpunt en met betrekking tot de handhaving van orde en discipline. Dus op het moment dat het leger zich bevrijdt van het oude contrarevolutionaire commando dat het onderdrukte, rijst de vraag om het een revolutionair commando te geven dat in staat is zijn opdracht te vervullen. En deze kwestie kan geenszins worden opgelost door eenvoudige verkiezingen. Voordat grote massa’s soldaten de ervaring opdoen van het goed kiezen en selecteren van commandanten, zal de revolutie verslagen worden door de vijand die zich bij de keuze van zijn commando laat leiden door de ervaring van eeuwen. De methoden van de vormeloze democratie (eenvoudige verkiesbaarheid) moeten worden aangevuld en tot op zekere hoogte vervangen door maatregelen van selectie van bovenaf. De revolutie moet een orgaan in het leven roepen dat bestaat uit ervaren, betrouwbare organisatoren, waarin men absoluut vertrouwen kan hebben, en het de volledige bevoegdheid geven om het commando te kiezen, aan te wijzen en op te voeden. Als particularisme en democratisch autonomisme al uiterst gevaarlijk zijn voor de arbeidersrevolutie in het algemeen, dan zijn ze tien keer gevaarlijker voor het leger. We zagen dat in het tragische voorbeeld van de Commune.

Het Centraal Comité van de Nationale Garde ontleende zijn gezag aan democratische verkiesbaarheid. Op het moment dat het Centraal Comité zijn initiatief in het offensief maximaal moest ontplooien, verloor het, beroofd van de leiding van een arbeiderspartij, het hoofd en haastte het zich om zijn bevoegdheden over te dragen aan de vertegenwoordigers van de Commune, die een bredere democratische basis nodig hadden. En het was in die periode een grote fout om met verkiezingen te spelen. Maar toen de verkiezingen eenmaal achter de rug waren en de Commune bijeengebracht, moest alles in één klap in de Commune geconcentreerd worden en moest er een orgaan met echte macht worden opgericht om de Nationale Garde te reorganiseren. Dit was niet het geval. Naast de verkozen Commune bleef het Centraal Comité over; het verkozen karakter van dit laatste gaf het een politiek gezag waardoor het met de Commune kon concurreren. Maar tegelijkertijd ontnam het daardoor de energie en de standvastigheid die nodig waren in de zuiver militaire kwesties die, na de organisatie van de Commune, haar bestaan rechtvaardigden. Verkiesbaarheid, democratische methoden, zijn slechts instrumenten in handen van de arbeidersklasse en haar partij. Verkiesbaarheid kan in geen geval een fetisj zijn, een remedie voor alle kwaad. De methoden van kiesbaarheid moeten gecombineerd worden met die van benoemingen. De macht van de Commune kwam van de gekozen Nationale Garde. Maar eens opgericht, had de Commune de Nationale Garde met harde hand moeten reorganiseren, van hoog tot laag, haar betrouwbare leiders moeten geven en een regime van zeer strenge discipline moeten instellen. De Commune heeft dit niet gedaan, omdat zij zelf verstoken was van een krachtig revolutionair sturingscentrum. Ook zij werd verpletterd.

We kunnen dus de hele geschiedenis van de Commune doornemen, bladzijde voor bladzijde, en we zullen er één enkele les in vinden: een sterke partijleiding is nodig. Meer dan enige andere arbeidersklasse heeft de Franse arbeidersklasse offers gebracht voor de revolutie. Maar ook is het meer dan enig andere arbeidersklasse bedrogen. Menigmaal heeft de burgerij haar verblind met alle kleuren van het republicanisme, van het radicalisme, van het socialisme, om het steeds weer vast te binden aan de ketenen van het kapitalisme. Door middel van haar agenten, haar advocaten en haar journalisten heeft de burgerij een hele massa democratische, parlementaire, autonomistische formules naar voren gebracht, die niets anders zijn dan hindernissen aan de voeten van de arbeidersklasse, die zijn voorwaartse beweging belemmeren.

Het temperament van de Franse arbeidersklasse is een revolutionaire lava. Maar deze lava is nu bedekt met de as van scepsis als gevolg van talrijke misleidingen en ontgoochelingen. Ook moeten de revolutionaire arbeiders van Frankrijk strenger zijn tegenover hun partij en iedere non-conformiteit tussen woord en daad meedogenlozer ontmaskeren. De Franse arbeiders hebben behoefte aan een ijzersterke organisatie, met leiders die in elke nieuwe fase van de revolutionaire beweging door de massa’s worden gecontroleerd.

Hoeveel tijd zal de geschiedenis ons geven om ons voor te bereiden? Wij weten het niet. Vijftig jaar lang heeft de Franse burgerij de macht in handen gehouden, nadat zij de Derde Republiek had gekozen op de beenderen van de Communards. Het ontbrak de strijders van 1871 niet aan heldenmoed. Wat hen ontbrak was een duidelijke methode en een gecentraliseerde leidende organisatie. Daarom werden zij verslagen. Er ging een halve eeuw voorbij voordat de arbeidersklasse van Frankrijk de vraag kon stellen om de dood van de Communards te wreken. Maar deze keer zal de actie krachtiger zijn, meer geconcentreerd. De erfgenamen van Thiers zullen de historische schuld volledig moeten betalen.

_______________
[1] Sociaaldemocratische leiders in Frankrijk begin jaren 1920