Jef Turf

De crisis binnen de CVP

VMT-editoriaal

Bron: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 1982, nr. 1, februari, jg. 16
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA



De CVP neemt zich voor op 13 maart tijdens een nationaal congres conclusies te trekken betreffende de oorzaken van haar stembusnederlaag. Het voorbereidend werk bestaat uit een “wetenschappelijke studie” en een enquête bij de leden. Alleen de methode reeds wijst op onzekerheid van de CVP-leiding. Enquête noch studiewerk kunnen immers een brede innerlijke discussie vervangen, laat staan een publieke bezinning over het beleid van de CVP. De gekozen formule heeft een ingebouwd veiligheidssysteem tegen al te sterke kritische stromingen. Toch zal het de moeite lonen om de congres werkzaamheden van nabij te volgen, zowel omwille van het thema als omwille van het moment, nl. na de eerste golf wetsbesluiten door middel van de volmachtenwet.

De verkiezingen van 8 november hebben geleid tot de aflossing van de wacht in het rechtse kamp. De strategie blijft behouden: het beheren van de crisis in functie van de kapitalistische belangen.

De tactiek wordt echter aangepast aan de nieuwe toestand: het sociaal overleg, dat bij de rooms-rode coalitie de arbeidersbeweging moest winnen voor het crisisbeleid, wordt vervangen door het politieke dictaat tegen de arbeidersbeweging, frontaal en arrogant.

Hierbij gaat de dirigeerstok over in neoliberale handen, ten koste van de traditionele CVP-samenhorigheidsopvattingen. Met andere woorden: men opteert openlijk voor klassenstrijd en niet voor klassenverzoening. De krachtproef wordt aangegaan.

Deze belangrijke politieke accentverschuiving staat in nauw verband met de evolutie van de crisis in ons land. Tot bij het uitbreken van de crisis, kon het CVP-samenhorigheidsmodel zonder al teveel moeite zijn ideologische hegemoniepositie handhaven. Binnen de kapitalistische wereld kon het Belgisch holdingkapitaal nog met gerust gemoed co-existeren met de transnationale vestigingen. De kmo’s floreerden als toeleveringsbedrijven in het kielzog van de grote sleutelbedrijven. En de arbeiders konden met de kruimels van de overvloed gestaag hun materiële omstandigheden verbeteren.

Van 1974 tot 1981 zorgde de crisis voor het verstoren van dit harmonisch evenwicht.

Het Belgisch holdingkapitaal kwam in moeilijkheden, vooral in de traditionele sectoren.

Zoals Polekar het formuleerde is de “crisis een actief proces van intense herstructurering, waarbij nieuwe winstgevende producten en sectoren, nieuwe winstgevende productiemethoden, nieuwe sociale verhoudingen, nieuwe geografische gebieden gezocht en geëxploiteerd worden, en al het oude dat niet meer opbrengt, netjes wordt verwijderd”.

Dit proces wordt gestimuleerd door het grote transnationale kapitaal dat technologie en investeringen verticaal organiseert, terwijl het horizontaal vervlochten holdingkapitaal – een Belgische merknaam – er structureel niet tegen opgewassen is. Het politiek samenleven van de twee kapitalistische families lijdt er onder en uit zich onder meer in de communautaire problematiek tussen de traditionele Waalse industrie en de nieuwe multinationale nijverheid met haar voornaamste steunpunten in Vlaanderen. Zij zijn het oneens over de aanwending van de in toenemende mate gemobiliseerde overheidsmiddelen.

Een eerste tak van de samenhorigheidsboom breekt af.

De banken en holdings zullen ook trachten hun moeilijkheden te verhalen op de kmo’s, door een prijzen- en geldpolitiek.

Zo wordt de meerwaarde van de kmo’s grotendeels afgeroomd, wat ook in deze middens zwaar aankomt. Zelfstandigen, kmo’s, kaders zoeken hun heil bij een geradicaliseerd neoliberalisme.

Zo kraakt een tweede tak van de samenhorigheidsboom.

En tenslotte dreigt de stam zelf te splijten: de arbeiders moeten inleveren, hun levensniveau wordt bedreigd, hun rechten aangevallen.

Het harmoniemodel wordt in vraag gesteld, het wordt minder evident dat wat goed is voor de Société Générale, ook goed is voor het volk. De houding van de CVP-top na 8 november wijst op een overwicht van de neoliberale opvattingen. De wijze waarop de hele tros premiers de vuurlijn worden ingestuurd (“we hebben nu niets meer achter ons”, “onze schepen zijn verbrand, de hele geloofwaardigheid van de CVP staat of valt met het regeringsprogramma”, dixit Swaelen) wijst op de ernst van de situatie binnen de CVP. Ze wijst ook op haar optie de aan rechts verloren stemmen te willen recupereren, waarbij ze gokt op het behoud van haar electorale arbeidersbasis.

De CVP heeft echter nog geen antwoord gevonden op de nieuwe uitdaging. Tot nu toe heeft ze zich beperkt tot enkele defensieve maatregelen. Als waarnemend voorzitter – en na 14 maart wellicht als effectief voorzitter – wordt Frank Swaelen aangeduid met als voornaamste opdracht zijn troepen samen te houden. Het enige middel dat hij daartoe vooralsnog gebruikt, is een poging tot het depolitiseren van de CVP-basis.

Zo keert Swaelen zich uitdrukkelijk tegen de particratie, waarmee hij bedoelt de controle van de partij op de ministers die haar vertegenwoordigen. Nu het gaat om een vrank weg rechtse regering, moet de Christelijke Volkspartij haar ministers laten begaan, in tegenstelling met de voorgaande regeringen, waar het gewicht van de arbeidersbeweging relatief groot was en waar Tindemans bestendig als censor optrad! Volgens Swaelen mag de CVP geen standenpartij zijn, maar veeleer een beweging waarvan de essentie de verscheidenheid is. Ze is niet verdeeld, maar inwendig verscheiden.

Merkwaardig is ook zijn uitspraak dat nu eerst een programma van economisch herstel moet uitgevoerd worden, en dat slechts nadien, wanneer we opnieuw welvaart en werkgelegenheid genieten, er voor de CVP opnieuw echte politiek komt!

Op een moment dat alle door rechts voorgestelde economische oplossingen falen, en het met de dag duidelijker wordt dat er geen economische uitweg is zonder politieke veranderingen, wil de CVP-voorzitter de politiek in de frigo steken, of beter nog, ze overlaten aan de verlichte rechtse geesten van PVV en CVP.

Bij dit alles is de onuitgesproken vrees aanwezig dat de christelijke arbeidersbeweging zou afhaken, dat ze zich politiek autonoom zou opstellen of alvast het beleid van deze regering actief zou bestrijden. Die vrees vanwege de CVP-top is niet ongegrond.

In Raak van februari 1982 luidt het standpunt:
“Voor de christelijke arbeidersbeweging en dus ook voor de christelijke vakbeweging kunnen nog maar eens moeilijke tijden aanbreken. Want als de arbeidsonvriendelijke voorstellen van het regeerprogramma niet tot arbeidsvriendelijke maatregelen kunnen omgebogen worden, zal er openlijk en hard tegen de eigen politieke vertegenwoordigers moeten worden opgetreden (dit is niet denkbeeldig en was reeds geweten van toen er aan de CVP-PVV-coalitie werd gedacht).
En als er in dat geval niet openlijk en hard wordt opgetreden, zal het moeilijk zijn om te beletten dat de arbeiders hun vertrouwen in de eigen vakbeweging zouden verliezen.”

Het belang van de politieke opstelling van het ACW hoeft geen betoog. Zodra het ACW zijn steun aan het CVP-regeerbeleid zou opzeggen, verliest de rooms-blauwe coalitie haar belangrijkste massabasis en is ze tot verdwijnen veroordeeld. Tezelfdertijd ligt de weg open naar een progressistisch front, dat geen rechts alibi meer zou kunnen inroepen voor een beleid van het gekende rooms-rode type.

Met andere woorden: bij het ACW ligt de sleutel van de strijd tegen de crisis en voor een politieke wisseloplossing met antikapitalistische opstelling. Het gaat hier om een proces dat in feite nog maar pas is ingezet, maar de laatste maanden aan een snelle ontwikkeling toe was. Reeds vóór de verkiezingen kwam de Christelijke Centrale der Metaalbewerkers (CCMB) op zijn congres van 16 en 17 oktober tot het besluit dat de mogelijkheid van de oprichting van een christelijke arbeiderspartij moet onderzocht worden. Een sterke minderheid sprak zich zelfs uit voor de onmiddellijke oprichting van zulk een partij. Dat in de CCMB ervaringen zoals die van de Boelwerf en Cockerill-Yards een rol hebben gespeeld, lijdt geen twijfel. Eind november stelde de Raad van de Landelijke Bediendencentrale (LBC) dat de verhouding ACW-CVP dringend aan een heroriëntering toe is.

In vol formatieberaad besliste de ACV-raad, tegen de wil van Houthuys, dat de indexkwestie onbespreekbaar is. Kort nadien stuurden 228 ACW-leden een open brief aan voorzitter D’Havé om aan te dringen op het herzien van de ACW-CVP-relatie “zodat de werknemersbelangen minder in verdrukking komen bij het zoeken naar een consensus in een standenpartij”. De groep van 228 onderzoekt concreet de mogelijkheden voor de oprichting van een Christelijke Arbeiderspartij. Meer recent kregen de regeringsplannen de wind tegen vanuit de ACW-hoek. Voorzitter Pierens van het Vlaams regionaal comité van het ACV stelde dat de systematische eis voor inlevering onaanvaardbaar is, terwijl Van den Heuvel, voorzitter van de Christelijke Mutualiteiten, in overduidelijke termen de regeringsplannen inzake sociale zekerheid afwees. Ondertussen hakken De Swert en Coumans, van de Studiedienst ACV, de opvattingen van de Vereniging van Christelijke Werkgevers publiekelijk aan spaanders (Vrije Tribune – De Standaard 23-24/1/82). Herinneren we ook aan de rol van het ACW inzake de betoging van 25 oktober te Brussel tegen de kernraketten en het zware conflict tussen de CVP en de christelijke massaorganisaties inzake El Salvador.

De helderste aanduiding omtrent de verdere evolutie binnen de christelijke arbeidersbeweging zal te vinden zijn in haar houding t.a.v. het crisisbeleid, en meer in ’t bijzonder de loonmatiging.

Omwille van de zo geroemde samenhorigheid, is de CVP-propaganda verplicht te stellen dat iedereen moet inleveren, en wel volgens eigen draagkracht.

In de regeerpraktijk wordt dit vertaald in de eerste plaats door loonsvermindering op bedrijfsniveau. Nu is het zo dat inkrimping van de lonen per definitie betekent het opdrijven van de meerwaarde, bijgevolg het verhogen van het aandeel van de kapitalisten.

Er bestaat dus een fundamentele onmogelijkheid op die manier iedereen te doen inleveren. Wat de arbeiders inleveren komt terecht bij het kapitaal. Weliswaar tracht de regering die realiteit te verhullen door te praten over de aanwending van de ingeleverde gelden voor investeringen. Ze laat echter elk beslissingsrecht ter zake over aan het kapitaal, zodat dit niets anders is dan praat voor de vaak.

De inleveringspolitiek heeft dus rechtstreeks te maken met de basis zelf van het kapitalistische model. Ze stelt dus het samenhorigheidsprincipe van de CVP in kwestie en meteen de hegemonie van de heersende klasse, op één van de gevoeligste punten.

We wezen reeds op het uitzonderlijk belang van de relatie ACW-CVP. Het zou nochtans gevaarlijk zijn zich op dit gebied over te leveren aan wishful thinking. De CVP is en blijft een machtige organisatie. De belangen die op het spel staan zijn ongemeen groot. De capaciteit van de CVP om “dissidenten” te isoleren en te marginaliseren berust op een eeuwenoude rechtse traditie.

Een eigen, autonome politieke uitdrukking van de christelijke arbeidersbeweging (wat iets anders is dan overhaastig afgesplitste groepjes) kan slechts vorm nemen als politieke factor van belang doorheen de ontwikkeling van de strijd tegen het reactionair regeerbeleid, en voor een eigen alternatief op basis van de arbeidersbelangen.