Piet Vermeylen

Karl Marx en het socialisme – anno 1964


Bron: Mens en Taak, 1965, nr. 1, jg. 8
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       
Leest u dit met een smartphone?
Met (enkele) smartphones moet u zelf uitmaken welke modus voor u geschikt is


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Wat is marxisme?
Het Kapitaal van Karl Marx 100 jaar
De Duitse sociaaldemocratie is 100 jaar geworden


Een doctrine kan zelf vergankelijk zijn en overgenomen worden in een algemene gedachtebeweging ofwel groeien tot een dogma met de daaraan uiteraard verbonden strijdvaardigheid.

In het Oosten is het marxisme een dogma geworden dat betrekking heeft op de filosofie zowel als op de grondslagen van de maatschappij en aldus de basis vormt van een strijdend geloof.

In het Westen is het als levende theorie min of meer belichaamd in het socialisme, waarbij het voor de enen de spil is van hun levensbeschouwing en voor de anderen, meer dan zij zelf denken, in hun socialisme is opgeslorpt.

In de wereld wordt het marxisme in die beide vormen gevreesd en bestreden: in zijn Oostelijke vorm o.m. door de Verenigde Staten van Amerika, die vooraan staan in de strijd tegen de algemene levensbeschouwing van de Sovjet-Unie en tegen de idee van de genationaliseerde economie; in zijn Westerse vorm vooral wegens zijn gevaar als “virus” van de socialistische opvatting van de democratie.

In ons land zien sommigen in het marxisme vooral de schijnheilige ondergrond van het socialisme zelf, maar wordt het ook vaak beschouwd als een afzonderlijke coherente leer. Een van mijn collega’s van de Vrije Universiteit geeft bijvoorbeeld, als inleiding tot zijn cursus in de geschiedenis, enkele lessen die gericht zijn tegen het marxisme. Op mijn vraag naar de reden waarom hij aldus zijn onderwerp meende te moeten omschrijven, antwoordde hij mij dat het marxisme de enige coherente leer is en dus in het bijzonder moet worden bestreden, wegens het gevaar dat het voor het vrij onderzoek kan bieden.

Dit is weliswaar een besliste hulp voor het marxisme, maar wijst ook op een verkeerd begrip van het vrij onderzoek, Ofwel faalt het marxisme en zal het door de ervaring veroordeeld worden, ofwel zullen bestanddelen ervan de toets van de werkelijkheid doorstaan en blijken juist te zijn. In dit laatste geval kan men dan, zonder afbreuk te doen aan het vrij onderzoek, die leer wel aannemen daar men het vrij onderzoek precies heeft aangewend om het marxisme te onderzoeken en te beoordelen.

In die zin beschouw ik mijzelf, als partijganger van het vrij onderzoek, ook als marxist.

Daar het mijn opvatting is die men mij vraagt, zal ik mijn standpunt dus toelichten volgens wat sommigen als een vooroordeel beschouwen, wat het voor mij niet is, daar ik de mening toegedaan ben dat, natuurlijk voorlopig, de principes van het marxisme wel met de werkelijkheid stroken.

***


Als ik spreek van marxisme is dat het marxisme zoals ik het begrijp.
Marx heeft inderdaad nooit zijn theorie op dogmatische wijze uiteengezet en het is uit al zijn geschriften en uit die van Engels, dat men een algemene richtlijn kan afleiden zodanig dat het wel juist is, zoals iemand onlangs heeft beweerd, dat er evenveel marxismen bestaan als er marxisten zijn.

Wat ik dus zeggen zal is van betrekkelijke waarde en ik wens overigens niet zozeer een volledig tafereel te schilderen als wel dieper in te gaan op de elementen die het marxisme in het bijzonder in het gedrang hebben gebracht.

***

De algemene filosofische grondslag van het marxisme ligt in de dialectiek die dan ook de dynamiek van de maatschappij leert uit te leggen.

Elke beweging, elke daad, is een thesis die een tegendaad teweegbrengt die als antithesis de oorsprong zal zijn van een resultaat dat een synthese vormt van de ene en van de andere. Heel de geschiedenis wordt op die wijze uitgelegd.

Die algemene gang kent in het verleden geen einde en men mag wel aannemen dat één van de consequenties van de sociale gedachten van Marx foutief is, in zover die opvatting zou leiden tot het tot stand komen van een ideale maatschappij waar er geen nieuwe omvormingen zijn, verwekt door schokken tussen thesis en antithesis.

Dat ligt echter zo ver buiten ons bestek, dat wij ervan mogen afzien het te bespreken.

Wat nochtans moet onderstreept worden is de wijze waarop Marx en Engels de dialectiek van de maatschappij in het bijzonder beschouwen.

Dat wordt zeer duidelijk belicht in een brief van Engels gericht tot Schmidt op 27 oktober 1890:

“Wat al deze mensen ontbreekt, is dialectiek. Zij zien slechts de oorzaak aan de ene en het gevolg aan de andere kant. Zij geven zich hoegenaamd geen rekenschap ervan, dat deze methode om de dingen te zien slechts tot holle abstracties kan leiden; dat in de werkelijke wereld zulke metafysische, polaire antagonisten zich slechts in beslissende gevallen voordoen; dat het grote proces van de dingen zich ontwikkelt in de vorm van wederzijdse actie van zeer ongelijke krachten, doch waarbij de economische beweging veruit het sterkst, het oorspronkelijkst en het meest beslissend is. Zij zien niet, dat er niets absoluut en dat alles betrekkelijk is. Voor hen heeft Hegel nooit bestaan.”

Het marxisme heeft dus geen beeld gegeven van een bestaande wereld maar wel een uitleg van de dynamische omvorming van alle maatschappijen en in het bijzonder van de onze.

***


Op dat gebied hebben Marx en Engels inderdaad steeds de nadruk gelegd op de economische krachten, wat nogmaals bondig en kernachtig werd uitgedrukt in een brief van Engels van 1895:

“Productie en reproductie van het stoffelijk leven zijn een bepalend bestanddeel van de geschiedenis.”

Het bepalend bestanddeel betekent dat er aan de economische krachten een zekere prioriteit moet worden toegekend, doch dat betekent geenszins dat die economische krachten het voornaamste element van onze samenleving zijn.

In een pas verschenen boek liet een zeer goed commentator van het marxisme opmerken dat in het Arabisch het woord “Makzen” regering betekent en iedereen weet dat het woord eigenlijk als oorsprong een economische verhouding betrof die in onze westelijke taal “magazijn” is geworden.

Wie de regering in handen heeft, is diegene die producten heeft ingezameld en behouden en ze dan verkopen kan of verder reproduceren, terwijl degene die de productie tot stand heeft gebracht en er niet toe in staat was te sparen, in te zamelen of te accumuleren, machteloos is geworden tegenover de bezitter.

De verdeling van het werk en de noodzakelijkheid te kapitaliseren om de beschaving op een hoger peil te brengen dan dat van het louter verbruik van wat geoogst, gejaagd of gevist kan worden, ligt dus aan de oorsprong van de klassenverdeling in de maatschappij. Deze klassenverdeling heeft aanleiding gegeven tot de klassenstrijd.

Niets is zo onzinnig als de bewering dat de marxisten de klassenstrijd zouden hebben uitgevonden of, meer nog, zouden bevorderen.

In werkelijkheid hebben al de sociologen van in de vroegste eeuwen het bestaan van die klassenstrijd geconstateerd en alle theorieën werden er precies steeds op afgestemd die klassenstrijd te overbruggen.

Ik spreek niet enkel van degene die men soms als de eerste socialist noemt, Plato, maar bijvoorbeeld ook van de eerste grote theoreticus van het liberalisme, Aristoteles.

Volgens Aristoteles moeten de armen tegen de rijken worden beschermd maar ook de rijken tegen de armen en is het de plicht van de Staat, de maatschappij op zulke wijze in te richten, dat de rijke van zijn machten geen te groot misbruik maakt en dat de arme daardoor niet tot gewelddaden wordt aangezet.

De klassenstrijd is wel nuttig maar moet omschreven blijven binnen de perken die de sociale samenleving stelt en die de Staat waarborgt.

De klassenstrijd is een gezonde uiting van een vrijheid die nochtans niet als een volstrekte waarde moet worden beschouwd.

Zoals bij Aristoteles en, na hem, bij Adam Smith, de grondlegger van de liberale economie die steeds wat wij noemen de “trusts” heeft bestreden, vinden wij dezelfde constatatie in de leer van de grondlegger van het sociaal denken van het katholiek christendom, Thomas van Aquino.

Hij ook stelde het overheersend bestaan van de klassenstrijd vast en met grote zorg trachtte hij dan regels te stellen die de klassenstrijd zouden temperen door hun zedelijke kracht.

Het is de juiste prijs voor de verkoop van de waren, de billijke betaling van het werk van de arbeider, het verbod kapitaal op interest te lenen, met nochtans zekere uitzonderingen, die tot doel hebben, iedere burger slechts afhankelijk te maken van zijn eigen arbeid en onafhankelijk tegenover de maatschappij, voor zover hij door de arbeid een zekere zelfstandigheid heeft kunnen verkrijgen.

In onze moderne wereld betekent dat: de veroordeling van het kapitalisme enerzijds en anderzijds, voor de arbeider, het vrij bezit van alles wat door de arbeid kan worden verkregen: een stukje grond, een huis, enz., hetgeen hem dan ook onafhankelijk stelt tegenover de economische machten en de Staat.

***

De grote verdienste van Marx is juist de zaak anders te hebben begrepen en de klassenstrijd in de kern te hebben willen aantasten om hem dan niet te vermeesteren maar wel af te schaffen.

De accumulatie in handen van enkele leden van de gemeenschap en niet het kapitaliseren voor de gemeenschap, voedt de klassenstrijd en het is dus die vorm van eigen bezit die moet worden bestreden.

Om te wijzen hoe dat proces zich ontwikkelt, heeft Marx zich ingespannen om de economie van zijn tijd en van zijn werelddeel, dus van West-Europa, in het midden van de 19e eeuw, dynamisch te ontleden.

Het is daarom ook, dat Karl Renner verklaard heeft dat het werk van Marx werkelijk het experimenteel socialisme van zijn tijd was.

Die ontleding geldt dus enkel als voorbeeld en mag niet anders worden getransponeerd zoals men gewoonlijk geneigd is te doen.

De uitleg is voldoende gekend zodat ik daarover niet dien uit te weiden.
Concentratie brengt met zich storing van het evenwicht in de wereldeconomie en dus gevaar voor oorlog, terwijl de uitbuiting van het proletariaat aanleiding kan geven tot revolutie.

Er wordt dikwijls beweerd dat die beide omstandigheden zich niet hebben voorgedaan zoals Marx ze had voorzien.

Men kan nochtans moeilijk betwisten dat de wereldoorlog wel uit de toestand in West-Europa is gesproten en dat wij nog steeds gewikkeld zijn in die wereldoorlog waarvan wij twee tijdperken hebben gekend, en misschien blijft het niet bij die twee.

Ook de revolutie is er wel geweest, in het oosten, en klaarblijkelijk heeft ze de toestand in de wereld grondig gewijzigd.

***


De ongelijke ontwikkeling van het kapitalisme, waar productie en ruil op winst zijn gericht, geeft voor het Oosten aanleiding tot twee verschillende opvattingen:
Ofwel oordeelt men dat de co-existentie mogelijk is en ook de uitbouw van het socialisme in een gedeelte van de wereld. Dit was de mening van Stalin en is de opvatting van Chroesjtsjov. Ofwel kan men oordelen dat de wereld een zodanig geheel heeft gevormd, dat men die co-existentie niet als mogelijk kan aannemen en dan gaat ook de oorlog voort tussen twee regimes en bestaat er innerlijk een toestand van voortdurende revolutie. Dit was de opvatting van Trotski die nu overgenomen wordt door Mao Zedong.

***


De economische ontwikkeling van het kapitalisme wordt wetenschappelijk gesteund op een waardetheorie die bondig kan worden omschreven als volgt: “de waarde van een product wordt vastgesteld door de arbeid die eraan moest besteed worden.”

Men heeft die zienswijze trachten te ontzenuwen o.a. door ze belachelijk te maken. Men zegt bijvoorbeeld: als iemand als Bernard Buffet op één dag een schilderij maakt dat hij voor een miljoen kan verkopen, dan mag men niet beweren dat de betaling in evenwicht is met het gepresteerde werk. Dit is natuurlijk een uiterste, maar zulke voorbeelden, waar rekening moet gehouden worden met de zuivere waarde van de stof, het talent van de schepper, enz., zijn talrijk.

Wat Marx werkelijk heeft bedoeld en gezegd is echter dat de waarde niet moet geschat worden naar een bepaalde arbeid maar wel naar de maatschappelijke arbeid, wat in een bepaalde maatschappij de arbeid betekent die nodig is om de basisproducten tot stand te brengen. In de huidige toestand slaat dit hoofdzakelijk op de metaalnijverheid en de kolennijverheid.

Nu hebben de economisten uit de Verenigde Staten, die waarschijnlijk weinig, of weinig gezonds, over het marxisme hebben vernomen, vastgesteld dat onmiddellijk na de twee fazen van de wereldoorlog een kg auto (het gaat hier over om het even welke auto en over al de bestanddelen van de auto samen, net alsof het ging om een kg boter) in de Verenigde Staten werd vervaardigd in 1/3 van de tijd die daartoe nodig was in West-Europa en dat juist de levensstandaard in geld uitgedrukt in West-Europa 1/3 was van die in de Verenigde Staten van Amerika. Dat is de praktische uitwerking van de waardetheorie van Marx.

***


Daaruit vloeit voort dat de productiviteit moet verhoogd worden, wat de syndicaten bij ons zeer goed hebben begrepen.

Wat de syndicaten tegelijkertijd ook begrepen hebben is, dat de groei van de productiviteit niet mag geïsoleerd worden van de sociale strijd, daar het aandeel van de werkende klasse dan eigenlijk relatief minder zou stijgen dan het aandeel van de werkgevers.

In tegenstelling met wat velen beweerd hebben, heeft Marx nooit voorgestaan dat de ontwikkeling van het kapitalisme absolute pauperisatie betekent voor de arbeidersklasse maar wel, dat een verhoogde productiviteit het verschil tussen de winst en de lonen vergrootte wat dan leidt tot een grotere revolutionaire spanning.

Zo de syndicaten dus een productiviteitsprogramma aannemen zijn wij ook wijs genoeg om de stelling te verwerpen dat hun lonen in de programmatie zouden moeten worden geïntegreerd.

De verhoogde productiviteit, de concentratie die daarmede gepaard gaat, heeft een dubbele weerslag, internationaal en nationaal.

De ontwikkelingslanden zoals men ze thans noemt, hebben die naam wel verdiend maar onze West-Europese en eveneens de Amerikaanse ontwikkeling gaan nog veel vlugger en het gebrek aan evenwicht schept dan de internationale spanning en wanorde.

In eigen land zien wij dat de middenstand er zich in het algemeen wel van bewust wordt dat in de productiviteitsontwikkeling zijn eigen bestaan in het gedrang komt en zo ziet men dan een nieuwe opkomst van de corporatieve geest o.a. bij de onafhankelijke werkers, zoals dokter, enz.

Wat van overwegend belang is in de marxistische theorie, is dat de wetenschappelijke ontleding van de toestand de mogelijkheid heeft geschapen, een kentering in de werkelijkheid teweeg te brengen, zo de wil daartoe bestaat.

Terloops weze aangestipt dat de invloed van Marx en van de socialisten in het algemeen, rechtstreeks ingewerkt heeft op de beschreven toestand, in andere woorden het gaat hier niet zoals in fysische of scheikundige wetenschappen, het experiment van de zoeker verandert de hypothese zelf waarop hij zich gesteund heeft.

Zeer dikwijls zal men het marxisme aanvallen zonder te begrijpen dat het juist de toestand heeft gewijzigd en dat de marxistische uitleg dus op een nieuwe toestand moet worden overgebracht.

Wat Marx heeft gezegd van het kapitalisme in West-Europa, in het midden van de 19e eeuw, heeft dus slechts een historische waarde, maar de wijze waarop hij de dynamische toestand van die plaats en dat moment heeft beschreven kan wel voor andere plaatsen en andere toestanden worden gebezigd.

De wil bestond, én eerst de syndicaten én daarna de politieke partijen hebben de proletariërs verenigd om drukking uit te oefenen op de maatschappij, opdat de catastrofe, door Marx voorzien, zou kunnen vermeden worden. Dat is weliswaar slechts gedeeltelijk het geval geweest. Oorlog en revolutie zullen misschien niet tot het uiterste worden gedreven.

Marx heeft wel verklaard dat de proletariërs geen vaderland hadden, maar dit was voorwaardelijk, omdat zij geen medezeggenschap hadden in het beheer van de Staat. In zover dit het geval is geworden hebben zij wel een vaderland wat dan ook de reactie in de wereldoorlog helpt begrijpen.

Ondanks al wat hierover gezegd wordt, heeft het marxisme het tegengestelde van een fatalistische kijk op de geschiedenis.
De kwintessens van het historisch materialisme, zoals die weergegeven wordt in de tweede zin van de 18e Brumaire van Louis Bonaparte, drukt daar een definitieve stempel op:

“De mensen maken hun eigen geschiedenis, maar zij maken die niet willekeurig, niet onder zelf gekozen, maar onder rechtstreeks aangetrokken, gegeven en overgeleverde omstandigheden.”


De ontwikkeling van de economische toestand onder de druk van de arbeiderskrachten, zou volgens velen niet geleid hebben tot een grotere concentratie of tot socialisatie, maar wel tot versnippering van het bezit en verdere ontplooiing van veel kleine kapitalistische ondernemingen.

Wel heeft de ontwikkeling een grote uitbreiding met zich gebracht, van kleine marginale ondernemingen en heeft wat men noemt de tertiaire stand, de intellectuele krachten die tussen de handarbeiders en de grote bezitters tot stand zijn gekomen, vergroot, doch er is weinig terecht gekomen wat socialisatie betreft.

Het kan nochtans niet worden geloochend dat de wereldeconomie door de Verenigde Staten in zulke mate is beïnvloed dat men zeggen mag dat zij door die economie wordt geleid en verder moet men wel constateren dat die Amerikaanse economie onder het bewind staat van het Pentagon, wat neerkomt op een samenbundeling van de grote kapitalistische krachten met de militaire macht.

Als men nog het grootgrondbezit meerekent, dan is de toestand in de Verenigde Staten niet zeer verschillend van wat hij geweest is in het Keizerrijk Duitsland aan het begin van deze eeuw.

Altijd in de Verenigde Staten en ondanks de verspreiding van de acties van de vennootschappen bij de bevolking, zijn er 2 % van die acties die voldoende geconcentreerd blijven om de eigenlijke macht te geven aan enkele grote kapitalistische bazen.

En, zonder zo ver te gaan, weet iedereen toch dat 2/3 van de Belgische productie in handen is van acht financiële groepen die nauw met elkaar verbonden zijn door persoonlijke banden: door de leden van een beheerraad die ook in andere zetelen.

Wat de kleinhandel betreft die juist zo versnipperd is, heeft men onlangs nog vastgesteld dat bijvoorbeeld in Groot-Brittannië 50 % van de producten voor gewone consumptie onder het stelsel staan van opgedrongen prijzen, anders gezegd, van grote “trusts”.

Daarentegen vragen de verbruikers en de politieke krachten die uit de democratie zijn gesproten, de steun van de Staat, die het kapitalisme zelf inroept iedere maal dat men voor de crisis staat.

In Groot-Brittannië en in Frankrijk heeft dit geleid tot zeer belangrijke nationalisaties.

Dit betekent ook dat de investeringen door de Staat worden verzekerd en gecontroleerd daar waar die investeringen te belangrijk worden en het gevaar, ze in privé handen te laten, te groot. Ik bedoel bijvoorbeeld de atoomenergie.


Lenin heeft eens gezegd dat de elektriciteit één van de twee grote stuwkrachten was van het socialisme in Sovjet-Rusland. Indien men nu overging tot de nationalisatie van de elektriciteit in onze landen, dan zou dat stellig veelbetekenend zijn, maar indien men daarenboven de economie op de atoomenergie kon vestigen, dan zou aldus een verregaande nationalisatie tot stand zijn gebracht in zover op de controle en de bescherming van de politieke machten kon worden vertrouwd. Zulks zou eigenlijk betekenen dat wij zijn overgegaan tot een feitelijke socialisatie.

***


Een revolutie is altijd gesteund op een omwenteling in de productiemogelijkheden.

Ons tijdperk is er een van technische omwenteling en van politieke omvorming in de ruimste zin van het woord.

***


Men heeft dikwijls beweerd dat het marxisme noodzakelijkerwijze met een bloedige revolutie verwezenlijkt zou worden.

Leest men het Communistisch Manifest dan ziet men dat dit volkomen verkeerd is en dat Marx zelf, daar waar hij het scherpst zijn mening heeft uitgedrukt, er wel de nadruk op gelegd heeft, dat de machtsgreep op zich zelf van mindere betekenis was dan de wijze, waarop het bewind zou worden geleid.
Ik haal zo maar aan uit het Communistisch Manifest – alinea 2 van artikel 34:

“Het naaste doel der communisten is hetzelfde als dit van alle overige proletarische partijen: de vorming van het proletariaat tot klasse, de omverwerping der heerschappij van de bourgeoisie, de verovering der politieke macht door het proletariaat.”

Verwijzend naar deze passus wordt in het Manifest in artikel 52 alinea 2 en 3 verklaard:

“Wij hebben tevoren reeds gezien, dat de eerste schrede der arbeidersrevolutie de verheffing van het proletariaat tot heersende klasse, de verovering der democratie is.

Het proletariaat zal zijn politieke heerschappij gebruiken om de bourgeoisie stuk voor stuk alle kapitaal te ontrukken, alle productiemiddelen in de handen van de Staat, d.w.z. van het als heersende klasse georganiseerd proletariaat te centraliseren en de massa der productiekrachten zo snel mogelijk te vermeerderen.”

Zoals men ziet, gaat het om de verovering van het democratisch stelsel en om de politieke overheersing, waartoe men besluit om de maatschappij om te vormen, in een actie die ver van plotseling en beslissend is.

In het Manifest wordt hierover in artikel 53 nog verdere uitleg verstrekt:

“Dit kan natuurlijk aanvankelijk alleen geschieden door middel van despotische inbreuken op het eigendomsrecht en op de burgerlijke productieverhoudingen.”

Zoals men ziet, gaat het om het despotisme van een meerderheid die inbreuk pleegt op de rechten zoals die uit het ancien régime werden overgeleverd. Het spreekt ook vanzelf, dat, wanneer Marx zich aldus uitspreekt hij er zich niet over verheugt, dat geweld dient aangewend te worden, maar dat hij zich er integendeel bij neerlegt.

De overgangsperiode tussen het kapitalisme en het socialisme maakt een integrerend deel uit van de marxistische leerstellingen.

Het volstaat artikel 53 van het Communistisch Manifest opnieuw ter hand te nemen om dat te begrijpen:

“Maatregelen zullen moeten genomen worden, die ongetwijfeld ontoereikend en onhoudbaar zullen schijnen, doch die, eens dat de beweging is begonnen, tot nieuwe maatregelen zullen leiden en als middelen tot omwenteling der gehele productiewijze onvermijdelijk zullen zijn. Deze maatregelen zullen vanzelfsprekend al naar het land verschillen. Voor de verst ontwikkelde landen zullen evenwel volgende maatregelen tamelijk algemeen kunnen aangewend worden...”

In dit verband dient te worden verwezen naar de ingevolge deze verklaring gedane opsomming om er zich rekenschap van te geven, dat het Communistisch Manifest, hoe revolutionair het ook moge zijn, tevens de bijbel van het democratisch socialisme is.

***


Als wij dat alles overwegen, mogen wij wel tot de conclusie komen dat de grote bestanddelen van het marxisme in het socialisme overgenomen zijn geworden.

Voor mij is het marxisme de kern van het socialisme en ik meen dat het socialisme slechts kan zegevieren als het gesteund is op marxistische ontledingen en een marxistische wil.

De omvorming van de maatschappij, de revolutie, zij weze gewelddadig of niet, kort of lang, berust op de overschakeling van de economische macht, het eigendom, het eigen bezit, tot collectief bezit. Daar is nog niets van gebeurd. Wij hebben wel wapens in de hand maar de strijd ligt nog voor ons.

Wie het programma van Quaregnon wil herlezen zal moeten bekennen dat niets ervan verwezenlijkt is geworden. Wij hebben enkel grote vorderingen gemaakt om het te mogen verwezenlijken.

***


En tenslotte, betekent die grote strijd geen te duur betaalde opslorping van het individu in een gewetenloos geheel? Het tegengestelde is waar. De democratie vergt bewuste inspanning van iedereen tot gezamenlijk handelen. Dat werd als volgt zeer mooi beschreven in de inleiding van Engels tot De klassenstrijd in Frankrijk in 1895:

“Het tijdperk der machtsgrepen, der revoluties, welke worden uitgevoerd door kleine bewuste minderheden aan het hoofd van onbewuste massa’s, is voorbij. Wanneer het gaat om een volledige omvorming van de maatschappelijke inrichting, moeten de massa’s zelf hieraan deel nemen en moeten zij zelf hebben begrepen waarom het gaat en waarom zij de strijd aanvatten. Zulks werd ons door de geschiedenis van de jongste vijftig jaar geleerd, doch opdat de massa’s zouden begrijpen wat er dient gedaan te worden, moet eerst langdurig en met veel doorzettingsvermogen gewerkt worden; op dit werk leggen wij ons thans toe, en zulks met een succes, dat onze tegenstanders tot wanhoop drijft.”


Wat Engels zegt in verband met de sociale strijd is in het algemeen waar voor heel de democratie.

Niemand onder ons is verstandiger dan Plato of meer begaafd dan Leonardo da Vinci maar de wetenschap en de kunst van onze tijd hebben veel verder gereikt omdat, hoewel het verstand van de enkeling begrensd is, het menselijk verstand, dat op het verstand van allen berust, geen grenzen kent.

Wat waar is voor de sociale samenleving, wat waar is voor de wetenschap, is ook waar voor kunst en moraal, die geworteld zijn in de sociale samenleving.

De bioscoop, de radio, de televisie, hebben de kunst overal verspreid, hebben het ontwikkelingsvermogen van iedereen aangewakkerd en hebben hun eigen ontwikkeling daardoor oneindig bevorderd.

Het is een behoefte en een waarborg voor de wetenschap en de kunst dat de massa zich stilaan aan hen zal aanpassen.

Dat is de grote verdienste van de democratie en daarom ook zal een oprechte marxist nooit de democratie mogen verloochenen.