Rob Gerretsen

Wie was ... Wilhelm Wolff


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, sept. 1989, nr. 32
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Het Communistisch Manifest
Het Kapitaal
Karl Marx. Geschiedenis van zijn leven

Karl Marx droeg het eerste deel van Het Kapitaal op aan zijn vriend Wolf: “Opgedragen aan mijn onvergetelijke vriend Wilhelm Wolf, de moedige, trouwe en nobele kampioen van het proletariaat. Geboren in Tarnau op 21 juni 1809, op 9 mei 1864 te Manchester in ballingschap gestorven”.

Afkomst Wie was deze onvergetelijke vriend, wiens dood Engels een “onschatbaar verlies voor de Duitse revolutie” noemde?

Tarnau, waar Friedrich Wilhelm Wolff in 1809 geboren werd, lag in Silezië. Vader Wolff was een kleine horige boer in de toenmalige feodale verhoudingen in dat gebied. Vooral de moeder van Wilhelm leerde hem de knechtschap haten, waarin de feodale heren de arme boertjes hielden. Dankzij zeer veel moeite en inspanning wist de jonge Wilhelm (die Marx en Engels later Lupus zouden gaan noemen) op het gymnasium te komen en zelfs op de universiteit van Breslau. Hier hield hij zich in leven met het geven van privélessen.

Wolff studeerde in Breslau klassieke taal- en letterkunde, maar kreeg geen kans zijn studie af te maken. In 1834 werd hij opgepakt als lid van een de Pruisische autoriteiten niet welgevallige studentenvereniging. Jarenlang verhuisde hij van de ene gevangenis naar de andere, van de ene vesting naar de volgende. Ziek geworden in de vochtige en koude cellen, werd hij in 1839 eindelijk vrijgelaten. De Pruisische regering maakte het hem echter onmogelijk werk te vinden in zijn vak. Tenslotte werd Wilhelm huisleraar bij een Poolse landheer, waar hij enkele jaren prettig doorbracht. Daarna keerde hij terug naar Breslau, waar hij eindelijk vergunning kreeg om privélessen te geven.

Journalistiek Tegelijkertijd nam hij de strijd tegen de onderdrukking weer op, voor zover de omstandigheden dat toelieten. In december 1844 verscheen het ‘Deutsche Bürgerbuch für 1845’, met bijdragen van ondermeer Engels en Wolf. Ook schreef hij voor de ‘Schlesischen Chronik’ en de ‘Breslauer Zeitung’, over alles wat de censuur nog net toeliet. Zo schreef hij bijvoorbeeld over de ellende van de armen in hun woonkazernes, wat hem de lovende bijnaam ‘Kasematten-Wolff opleverde. Ook schreef hij over de opstand van de Silezische wevers in juni 1844, die bloedig werd neergeslagen. In december 1844 schreef Wolff in de Parijse ‘Vorwärts’ – waaraan ook Engels meewerkte – : “er bestaat geen vreedzame oplossing voor het sociale vraagstuk”. Wolff was in Breslau bevriend met Lasalle.

Toen de autoriteiten in 1846 Wolff weer eens dreigden op te pakken, pakte hij zijn biezen en verdween naar Mecklenburg, waar hij onderdak vond bij vrienden. Via Londen kwam hij in Brussel terecht, waar hij in april 1846 voor het eerst Marx en Engels ontmoette, die toen in een voorstad van Brussel woonden. Wolff vond er werk op een persbureau en werkte mee aan de ‘Deutsche Brüsseler Zeitung’, waarvoor hij in april 1847 begon te schrijven. Die krant was in het leven geroepen door Duitse politieke emigranten. In de loop van 1847 wisten Marx en Engels feitelijk de leiding van de redactie over te nemen en de krant in dienst te stellen van de Communistenbond.

Wolff werd ook een geliefd spreker op de Duitse arbeidersvereniging in Brussel, die door Marx en Engels was opgericht. De beste leden van de vereniging werden voor de Bond gerekruteerd. Wolff gaf op de vereniging op zondag altijd een politiek weekoverzicht.

In de zomer van 1847 – begin juni – vond in Londen het eerste congres van de Communistenbond plaats. Wolff was afgevaardigde voor de Brusselse afdeling en Engels voor de Parijse. Op dat congres werd de ‘Bund der Gerechten’ omgedoopt in ‘Bund der Communisten’ en werd de leus ‘Alle mensen zijn elkanders broeder’ veranderd in ‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’ (Marx had al eens spottend gezegd dat er een hoop mensen waren waarvan hij helemaal geen broeder wilde zijn). Op dat congres werden ook de doelstelling en de organisatiestructuur veranderd. Op het tweede congres, aan het eind van hetzelfde jaar, was ook Marx aanwezig. Die kreeg daar de opdracht het Communistisch Manifest te schrijven, nadat hij in dagenlange discussies het congres van zijn standpunt had weten te overtuigen.

1848 De Franse Februarirevolutie van 1848 vond ook veel weerklank in Brussel. Op een avond aan het eind van de maand riep een menigte op het marktplein ‘leve de republiek’ en zong de Marseillaise. Dat duurde totdat er troepen werden samengetrokken rond Brussel en deze de stad binnenkwamen. Wolff werd opgepakt, in de gevangenis mishandeld en zes dagen later de grens met Frankrijk overgezet. Marx stond bovenaan een lijst van de Belgische autoriteiten met buitenlanders die het land moesten worden uitgezet. Wolff werd in Parijs lid van de nieuwe centrale leiding van de Bond, waarvan Marx voorzitter was.

Lang bleef Wilhelm echter niet in Parijs, want de Maartrevolutie in Berlijn was voor hem aanleiding om naar Silezië terug te keren. Op 13 april arriveerde hij in Breslau. Daar hielp hij mee om een arbeidersvereniging en een democratische club op te richten. Directe communistische agitatie was in de omstandigheden van dat moment niet mogelijk. Ook nu weer schreef hij voor de ‘Schlesichen Chronik’.

Toen Marx en Engels met de nodige moeite de ‘Neue Rheinische Zeitung’ hadden opgericht en op 1 juni in Keulen het eerste nummer verscheen, sloot Wolff zich aan bij de redactie. Marx was hoofdredacteur van de krant. De rest van de redactie bestond uit Engels (als plaatsvervangend hoofdredacteur), Heinrich Burgers, Ernst Dronke, Georg Weerth, Ferdinand Wolff en Wilhelm Wolff. Een deel van de tijd verbleef Wolff illegaal in Keulen. In september 1848 werden er arrestatiebevelen tegen hem en Engels uitgevaardigd. Wolff schreef in 1849 een serie artikelen onder de titel ‘De Silezische miljarden’, die gericht waren tegen de feodale adel in dat gebied en die de Neue Rheinische Zeitung grote verkopen opleverden. De artikelen werden ook ondergronds overgedrukt en verspreid. Wolff ging uitgebreid in op de vele vormen van uitbuiting, waaronder de boeren te lijden hadden. Hij probeerde te berekenen voor hoeveel de boeren, de dagloners, arme wevers en mijnwerkers bestolen werden: door directe uitbuiting en indirecte, via belastingen die de staat hief. Op basis daarvan stelde Wolff een eisenprogramma op voor de boeren, met ondermeer een eis van een miljard Taler schadevergoeding. Hij schreef in zijn artikelen ook uitgebreid over de hongersnood en de ontvolking van Opper-Silezië, dat zich na die tijd zou ontwikkelen tot een van de belangrijkste Duitse industriegebieden.

Op 19 mei 1849 verscheen het laatste nummer van de Neue Rheinische Zeitung, in rood gedrukt. De redacteuren verklaarden dat “overal en steeds hun laatste woord zal zijn: Emancipatie van de werkende klasse!”. De redactie moest Keulen en Pruisen ontvluchten, de meesten gingen naar Frankfurt. Wolff werd daar lid van het Frankfurter Parlement. Engels beschrijft het wedervaren van deze verzameling brave lieden fraai in zijn artikelenserie ‘Revolutie en contrarevolutie in Duitsland’. Hij verhaalt ook mooi over het effect van het optreden van Wolff, “de enige werkelijke revolutionair in de hele vergadering”.

Ballingschap Na de nederlaag van de revolutie in Duitsland emigreerde Wolff naar Zwitserland en in juni 1851 kwam hij naar Engeland, waar ook Marx en Engels woonden. Gedwongen door armoede en schulden overwoog hij, net als vele andere vluchtelingen, naar Amerika te emigreren, tot hij in 1853 een aanbod kreeg om in Manchester privélessen te geven. Openlijke politieke activiteiten waren daar in die tijd onmogelijk. Voor Engels was Wolff in die jaren in Manchester de enige geestverwant en zij zagen elkaar vrijwel dagelijks.

In juli 1861 bezocht Wolff de familie Marx in Londen. Marx schreef daarover aan Engels: “Ik vond het erg leuk Lupus hier te zien, de hele familie trouwens. Ondanks zijn jicht keek de ouwe kerel jeugdig uit zijn ogen.” Regelmatig schreef Marx aan Engels dat hij ergens pas een beslissing over wilde nemen na overleg met hem en Lupus.

In het voorjaar van 1864 werd Wolf, nog geen 55 jaar oud, ziek door overwerktheid. Hij had al langer last van reumatiek en jichtaanvallen, nu kwam daar nog onophoudelijke hoofdpijn en slapeloosheid bij. Op 9 mei 1864 stierf Lupus.

Hij heeft de bloei van de Eerste Internationale niet meer mee mogen maken. Wel droeg de zeer zuinig levende Wolff nog indirect bij aan die bloei van de internationale arbeidersbeweging door Marx tot diens grote verbazing een erfenis na te laten. Dat verlichtte (samen met de erfenis van Marx’ moeder en de giften van Engels) de bittere armoede van de familie Marx. Dat maakte het Marx mogelijk zijn werk in de leiding van de Internationale voort te zetten en de publicatie van het eerste deel van Het Kapitaal voor te bereiden. Marx was de dagen voor Lupus’ dood in Manchester. Hij zat aan zijn sterfbed en hield op de begrafenis een korte toespraak. “Dat was een taak die me erg aangreep, zodat ik een paar keer geen woord kon uitbrengen”, schreef Marx naar huis. Hij schreef ook aan zijn vrouw dat hij “een van onze weinige vrienden en medestrijders, een man in de beste betekenis van het woord” had verloren. En dat Lupus alle brieven die de kinderen van Marx hem hadden gestuurd, zorgvuldig had bewaard.

Literatuur
Marx en Engels: Brieven.
Engels: Revolutie en contrarevolutie in Duitsland.
Marx en Engels: Zur Geschichte der Bundes der Kommunisten.
D. McLellan: Marx’ leven en werk.
H.P. Bleuel: Friedrich Engels, Bürger und Revolutionar.
F. Mehring: Karl Marx, Geschichte seines Lebens.
G. Mayer: Friedrich Engels, Eine Biographie (2 delen).
Friedrich Engels, Dokumente seines Lebens.
Engels: Wilhelm Wolff (in: MEW, deel 19).
D. Riazanov Karl Marx and Friedrich Engels, an introduction to their lives and work.
H. Förder: Marx und Engels am Vorabend der Revolution.