Regina Hagen

(Global Network against Weapons and Nuclear Power in Space)

Een militaire toekomst voor het Europees Ruimteagentschap (ESA)?[1]


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 2001, lente, (nr. 76), jg. 45
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Bewapening en kapitalisme
Onze militaire politiek
Drieëntwintig oktober

Evoluties kunnen snel gaan. Denk maar aan het opzetten van een eigen Europese snelle interventiemacht. De Europese Unie was duidelijk kregelig over de manier waarop de USA de oorlog tegen Joegoslavië had gevoerd. Washington hield vitale inlichtingen achter om de controle over de oorlogsoperaties volledig in eigen handen te kunnen houden.
De frustraties bij de Europese Navo-lidstaten hebben er dan toe geleid dat een en ander in een stroomversnelling is terecht gekomen, o.m. de toekomstperspectieven voor een eigen EU-beleid in de ruimte.

Recent publiceerde de ESA het rapport van de zogenaamde “drie wijzen” die gevraagd waren om de toekomst van het Europees Ruimteagentschap te verkennen in functie van de uitbreiding van de Unie. Deze drie wijzen zijn Carl Bildt, voormalig Eerste Minister van Zweden, Jean Peyrelevade, voorzitter van Crédit Lyonnais, en Lothar Späth, voormalig Eerste Minister van de Bondsstaat Baden-Würtemberg.

De voornaamste conclusies uit hun rapport zijn:
• ESA moet in de toekomst het enige agentschap zijn waarin alle Europese ruimte-initiatieven gegroepeerd worden;
• De Europese Raad (de ministers dus uit de lidstaten) moet het orgaan worden dat het Europees Ruimtebeleid bepaalt evenals de richtlijnen voor de uitvoering ervan;
• De Europese Commissie moet het regelgevend kader bepalen waarin de ruimteactiviteiten plaats grijpen en moet als dusdanig ook lid zijn van het ESA-bestuur;
• “Het Europees Parlement moet in de mogelijkheid gesteld worden om regelmatig de Europese Ruimtepolitiek te bediscussiëren” (noot: het Europees Parlement krijgt geen controlebevoegdheid over ESA of het ruimtebeleid).

Deze voorstellen moeten we in het licht plaatsen van de oostwaartse uitbreiding van de Europese Unie, en de stappen die worden gezet naar een Gemeenschappelijk Europees Veiligheids- en Defensiebeleid. In december vorig jaar hield de WEU – de militaire arm van sommige EU-lidstaten – op te bestaan. Van nu af aan is de EU verantwoordelijk voor de samenwerking qua veiligheid en defensie, in de eerste plaats van de out-of-area opdrachten die de “belangen” van Europa en de Europeanen moet veilig stellen.

Het rapport van de drie wijzen, en andere recente EU- of ESA-documenten, stellen expliciet dat dual-use, d.w.z. civiel én militair gebruik, inherent is aan alle ruimtetechnologie. De teksten zeggen met zoveel woorden dat ook ESA deze weg moet bewandelen. “Bijgevolg is het voor ons logisch om de kunde en kennis ook te gebruiken voor het ontwikkelen van de meer veiligheids gerichte aspecten van de Europese Ruimtepolitiek.”

Totnogtoe beperkten de statuten de ESA-activiteiten tot vreedzame doeleinden. Het rapport zegt in dit verband: “Aangezien de inspanningen van de Europese Unie op dit vlak bepaald worden door de zogenaamde Petersbergtaken van vredebevordering in de vorm van conflictpreventie en crisismanagement, met inbegrip van civiele en ecologische noodsituaties, zien wij hieromtrent geen enkel probleem met de ESA-statuten.” De oorlog in Kosovo werd als een civiele noodsituatie omschreven, en Europa heeft sedertdien beslist dat het niet langer van de States afhankelijk wil zijn voor wat systemen van observatie betreft, van navigatie e.d.m. voor militair gebruik.

Het is ook opvallend dat het citaat ecologische noodsituaties verbindt met de “bredere” veiligheid. Wellicht maakt Europa hier al plannen voor de toekomst mocht een voortdurende ecologische degradatie en grondstoffenconflicten belangrijker worden. Het rapport gaat verder: “De ontwikkeling van een Europees defensiesysteem dat ook een ruimtecomponent omvat zal een betekenisvolle Europese overheidsinvestering met zich mee brengen, die nu in vergelijking met de USA eigenlijk ontbreekt.” En ook nog: “In groeiende mate zien wij de ruimte-infrastructuur die noodzakelijk is voor commerciële en overheidssectoren convergeren met wat noodzakelijk is voor de verschillende veiligheidsnoden.” Het gaat hier meer specifiek om het GMES-programma (Global Monitoring for Environment and Security) en ook om telecommunicatie en navigatie (het Europese Galileo programma). “Het Amerikaanse zusterprogramma van Galileo wordt door het VS-leger betaald en gecontroleerd. Het kan bij conflicten selectieve ‘uitvallen’ veroorzaken over bepaalde gebieden. Galileo zou dat ook moeten kunnen, wat meteen ook inhoudt dat er bruikbare beslissingsprocedures worden opgesteld.”

De drie wijzen schuiven Europa duidelijk naar voor als dé tegenhanger en “gelijkwaardige partner” van de Verenigde Staten op vlak van strategische doelstellingen als “dominantie in de ruimte” en “informatiesuperioriteit”.

“Door de eigen infrastructuur te ontwikkelen zal Europa andere mededingers (vnl. vanuit Azië) beletten hun infrastructuur te ontwikkelen, en zal Europa voor de wereld het alternatief vormen tegenover de USA. Europa zal op die manier haar tweede plaats in de ruimte bevestigen, en een geprivilegieerde partner worden wat betreft mondiale problemen en grootschalige internationale ontwikkelingen.”

Tenslotte menen ze nog dat het publiek moet worden warm gemaakt voor de ruimteprogramma’s: “Wetenschap en bemande ruimtevluchten zijn en blijven belangrijke ruimteactiviteiten die bijdragen tot de publieke aanvaarding van het ruimteprogramma in het algemeen.”


Stockholm (23-24/3)

Op de Europese top in Lissabon (lente 2000) werd beslist dat voortaan iedere lentetop van de Europese Unie in het teken staat van het “proces van Lissabon”. De Europese Raad in Stockholm (23-24/3) is de eerste in die nieuwe reeks.

Met het proces van Lissabon bedoelt men het geheel van maatregelen dat erop gericht is Europa tot de “meest competitieve kenniseconomie van de wereld” te maken tegen 2010: liberalisering van de markten, deregulering, flexibilisering van de arbeidsmarkt, fondsen voor spitstechnologie, een computer in elke school, enz.

In Stockholm bespraken de regeringsleiders de versnelde liberalisering van de nutsdiensten (gas, elektriciteit, enz.). Er waren meningsverschillen over de timing, maar de liberalisering zelf werd door niemand betwist. Verder werd afgesproken dat Europa meer greep gaat krijgen op de pensioenen, via de “open coördinatiemethode” (de methode die nu al gebruikt wordt voor de ‘activering’ van de arbeidsmarkt). Tenslotte werd bevestigd dat de Unie doorgaat met het Galileo-project, een satellietsysteem met een belangrijke militair-strategische impact omdat het de Unie minder afhankelijk maakt van de Verenigde Staten.

De “open coördinatiemethode” krijgt een steeds belangrijker plaats in de Europese politieke besluitvorming. Naast het proces van Lissabon hebben we nog drie andere “processen” waarin het beleid van de lidstaten op zekere domeinen wordt gecoördineerd: het proces van Luxemburg (werkgelegenheid); het proces van Cardiff (kapitaal, goederen- en dienstenmarkten); het proces van Keulen (monetair, begrotings- en loonbeleid).

Telkens worden de bevoegdheden van de Unie formeel niet uitgebreid, maar komt toch een sterk Europees beleid op gang door systematische afspraken tussen de lidstaten (coördinatie, benchmarking, best practices, enz.). Formeel en juridisch verandert er niet veel, maar in de realiteit krijgt de Unie steeds meer gewicht in het leven van de lidstaten. Omgekeerd zijn het de lidstaten die de koers van de Unie bepalen (intergouvernementalisme).

Om hun neoliberaal beleid zonder te veel democratische pottenkijkerij door te drukken verschuilen de lidstaten zich achter de Europese Unie. Maar het zijn zij zelf die het beleid van de Unie bepalen.

Het systeem werkt, omdat alle lidstaten op dezelfde neoliberale koers zitten, welke politieke stroming er ook de regering uit maakt. Tegenstellingen zijn er enkel wanneer specifieke belangen van lidstaten op het spel staan, of wanneer een regering de publieke opinie in eigen land vreest.

Om verzet tegen deze neoliberale machine te ontmijnen is er steeds meer sprake van “sociaal overleg” en “raadpleging van de civiele samenleving” (de ngo’s), waar de nodige fondsen voor worden vrij gemaakt.
(FS)

_______________
[1] Dit artikel werd overgenomen uit het gratis E-Zine Uitpers, februari 2001.