Vincente Fuentes

De guerrilla in Peru


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, aug. 1965, jg. 8.
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De inheemse kwestie
Latijns-Amerika: de structurele nalatenschap van de autoritaire staten
Latijns-Amerika: imperialisme en nationale bourgeoisie

In tal van Zuid-Amerikaanse landen verzet de arme bevolking zich door middel van stakingen of gewapende opstanden tegen de regeringen die in de meeste gevallen niet veel meer zijn dan de directe vertegenwoordigers van de belangen van het Noord-Amerikaanse imperialisme.

In landen als Bolivia, Brazilië, Venezuela en Guatemala bestaat al een jarenlange guerrilla die door de centrale regering niet onderdrukt kan worden: het zijn de arme boeren die, naar Cubaans voorbeeld, een dappere strijd voeren tegen de uitbuiting waaraan ze hun hele leven, zoals ook hun ouders en voorouders, bloot hebben gestaan.

Berichten hebben ons bereikt waaruit blijkt dat de guerrilla in Peru nu zulke steun begint te krijgen van de bevolking, dat de in de hoofdstad Lima zetelende regering van Belaunde Terry zich genoodzaakt heeft gezien delen van de landmacht en de luchtmacht in te zetten tegen de voor hun rechten vechtende boeren. Juist ook omdat de Peruaanse trotskisten zo’n belangrijke rol spelen in deze opstand besteden wij er in dit nummer wat meer aandacht aan.

Peru, het oude land van de Inca’s, heeft een bevolking van 10.857.000 inwoners waarvan ongeveer 6 miljoen Indianen zijn; dit op een oppervlakte van 1.285.215 vierkante kilometer. Het zijn vooral deze Indiaanse boeren die onder de aller ellendigste omstandigheden moeten werken, aangenomen tenminste dat ze werk hebben. Steeds meer van hen trekken naar de grote steden waar ze dan terecht komen in de van hout en zinkplaten opgetrokken “voorsteden”.

De bidonvilles die we ook uit Parijs en Lissabon kennen. Van de gehele bevolking is 70 % analfabeet; er is een enorm grootgrondbezit (1.5 % der eigenaars bezit 63 % van de totale grond). Noord- Amerika beheerst de agrarische export, de petroleum, de mijnen en het bankwezen en het monopoliseert de elektriciteitsbedrijven, de telefoon, en het vervoer dat over zee of door de lucht gaat. Peru is dus een semikolonie van de Verenigde Staten. De economische mogelijkheden van het land zijn trouwens niet gering: katoen, vismeel, koper, lood, zink etc. Daarbij steekt het inkomen van het inkomen van het uitgezogen deel der bevolking schrijnend af. In 1962 was het jaarinkomen per hoofd 222 dollar: dat was in 1963 teruggelopen tot 200 dollar.[1] Hierbij dient men te bedenken dat dit een gemiddelde is en dat de verdiensten van het stedelijk proletariaat en de boeren hier aanzienlijk onder liggen. De meest revolutionaire delen van de boeren, die 60 % van de bevolking uitmaken, zijn in januari 1962 al begonnen met het op grote schaal land in bezit te nemen in het centrum van Peru; ook werden ondernemingen van de kopermaatschappij in bezit genomen. De regering zette onmiddellijk duizend man van de Stormtroepen in die 22 boeren vermoordde; maar de nieuwe eigenaars, die men in Peru “comuneros” noemt, zetten door en de regering moest de pogingen om hen te verdrijven opgeven. Sinds die tijd heeft het verzet zich over het hele, geweldig grote, land uitgebreid.[2]

Natuurlijk hebben de diverse Peruaanse regeringen de mond vol gehad van de “landhervormingen” die ze door zouden voeren. De boeren weten echter dat zij dergelijke hervormingen zélf zullen moeten instellen. Zo werd er eind februari van het vorig jaar een boerencongres in Lima gehouden waar 500 afgevaardigden een miljoen boeren vertegenwoordigden: zij bestempelden de “grondhervorming” van de regering Belaunde Terry als een “instrument van de oligarchie”. Trouwens de werkelijke hervormers, de revolutionairen dus, zitten voor het merendeel gevangen, zoals ook onze kameraad Hugo Blanco die door zijn moedig optreden gerespecteerd wordt door de gehele arme Peruaanse bevolking.

Enige maanden geleden heeft het verzet een nieuwe ondersteuning gekregen door het begin van de guerrilla in het boerengebied in de Convencion Vallei die geleid wordt door Luis de la Puente Uceda, algemeen secretaris van de MIR, de Beweging van de Linkse Revolutie. In een pamflet dat door hen is uitgegeven lezen we o.a.:
Uitgebuite broeders: de tijd is nu gekomen. Van ons geloof, onze eenheid en ons werk hangt de overwinning af. Wij leden van de Pachacutec guerrilla, wij doen onze plicht en Illary Chasca (het gebied van de opstand) zal de lucht van Peru en van de hele wereld verlichten. We zijn er zeker van en vertrouwen er op dat jullie je historische taak zult vervullen zonder angst, zonder zwakheid en zonder aarzeling. Het land aan de boeren!
Weg met de uitbuiters van het volk! Alle macht aan de uitgebuitenen. Lang leve de Pachacutec guerrilla. Lang leve de Peruaanse revolutie
.”

Het weekblad van de Peruaanse Trotskistische Partij, de PROC (Partido Revolucionario Obrero y Campesino), die geleid wordt door Ismael Frias, heeft het pamflet van de Pachacutec Guerrilla onmiddellijk gepubliceerd en zich volledig solidair verklaard met de in verzet zijnde boeren. De trotskisten hebben verder de volgende eisen gesteld: algemene amnestie, de nationalisatie van de oliebronnen, agrarische hervorming met vrije verdeling van land aan de boeren en een Grondwetgevende. Vergadering die gekozen zal moeten worden ook door hen die niet lezen of schrijven kunnen. De inwilliging van deze eisen zijn, zo stellen de trotskisten vast, het enige alternatief van een burgeroorlog. “Als dit niet gebeurd zal het regiem dat aan de macht is, de enige verantwoordelijke zijn voor het geweld.”[3]

Wapens

Sindsdien hebben ook conservatieve dagbladen die in Lima verschijnen de revolutionaire bewegingen “gesignaleerd” (La Prensa, Le Correo).
Le Correo van 2 en 3 mei bracht de berichten over de door Luis de la Puente geleide opstand heel groot op de voorpagina’s met de mededeling dat hij van plan is door middel van de MIR het verzet over het hele land te organiseren; De la Puente behoorde vroeger tot de APRA, de partij van de ex-president Haya de la Torre. De APRA is nu in de oppositie en heeft een bondgenootschap gesloten met de uiterst rechtse opposities; dat is ook een van de redenen geweest dat De la Puente met de APRA heeft gebroken. Hij heeft verklaard dat het doel van de MIR is “de boeren, de arbeiders en de kleine middenstand van stad en platteland in één front onder te brengen, om ten slotte het imperialisme, de oligarchie op het land en de grote bourgeoisie te overwinnen.”[4]

Een correspondent van Le Monde heeft vorige maand bericht dat het verzet nu uitgebreid is tot drie gebieden: 1. de guerrilla rondom de vroegere hoofdstad Cuzco (het was ook hier dat Hugo Blanco toen hij nog niet gearresteerd was zijn grootste aanhang had), 2. in de provincie Junin (geleid door Guillermo Lobaton) en 3. in de provincie Huancavelica (geleid door Ismael Paredes).[5]

Volgens Le Monde zou het hier gaan om drie groepen die ieder uit ongeveer 80 mensen bestaan. Dit lijkt ons een lage schatting; wellicht dat hier alleen bedoelt wordt de directe leiding van de opstand – de aanhang onder de bevolking is uiteraard veel groter. In de Peruaanse pers worden de guerrillaleiders “bandieten” genoemd, maar iedereen in het land weet dat het om politieke motieven gaat van vrijheidsstrijders die de corruptie van het “vrije spel van de Peruaanse politieke instellingen” doorzien en weten dat er, gezien de huidige verhouding, slechts door gewapend verzet de grond aan de boeren gebracht kan worden en de macht van de monopolies kan worden gebroken De guerrilla’s zijn er in geslaagd twee mijnen aan te vallen en veertig kisten dynamiet te stelen, grote bezittingen aan te vallen, in garnizoenen grote hoeveelheden wapens buit te maken. Talrijke mijnwerkers en jonge Indiaanse landarbeiders zouden zich al bij de verzetsstrijders hebben aangesloten. (Dit wordt zelfs in de burgerlijke pers in Lima gemeld!)

Het conservatieve dagblad EL Comercio schreef o.a.: “De regering moet gezien de toestand, met de verantwoordelijkheden die haar door de macht verleend zijn, uit de weg gaan. Aangezien de grondwet het bezit garandeert van privéondernemingen, moet de regering alle maatregelen nemen die in haar vermogen liggen om deze garantie zonder aarzeling en met energie te doen respecteren.”

Men moet zeggen dat deze bladen op hun wenken bediend zijn. Het leger werd er direct op uitgezonden. De reactionaire regering heeft bovendien - voorlopig voor de tijd van een maand – alle grondwettelijke garanties opgeheven. Op 24 juni heeft de minister van Binnenlandse zaken, Rotalde Romana, toegegeven dat er in de centrale gebieden van het Andesgebergte guerrilla’s van de MIR bestaan. Een week daarvoor had hij dat tijdens een persconferentie nog ontkend!

Begin juli is de luchtmacht begonnen met de door de guerrilla’s beheerste gebieden (Pucata o.a.) aan te vallen. De opheffing van de grondwettelijke garanties leidde tot de arrestatie van dertig linkse leiders; een journalist, Saavedra Fajardo, is eveneens gearresteerd: hij werd verdacht van medewerking aan het in Peru verboden Sovjet-Russische persbureau TASS; hetzelfde lot heeft een journalist getroffen die verdacht werd van medewerking aan een Chinees persbureau. Deze arrestaties en de verscherpte militaire aanvallen op de guerrilla’s vonden plaats op hetzelfde moment dat de ambassadeurs van de Verenigde Staten in alle Zuid-Amerikaanse landen in Lima, de Peruaanse hoofdstad, vergaderden...

Het is duidelijk dat de reactionaire Peruaanse regering door het Amerikaanse imperialisme gedwongen wordt om op zo kort mogelijke termijn een einde te maken aan deze opstanden. Kleine groepen gewapende boeren zullen de strijd tegen het door de Amerikanen gesteunde leger niet kunnen winnen. Het is daarom een levenszaak voor de boeren om het gemeenschappelijk front met het stadsproletariaat tot stand te brengen en zich te verzekeren van de steun van de honderdduizenden arme Indiaanse boeren die uitgebuit worden op een manier als een Europeaan zich nauwelijks (meer) kan indenken.

De strijd van de Peruanen vereist onze onvoorwaardelijke solidariteit, daaraan kan geen twijfel bestaan.

De stalinisten

Hoe staan nu de Peruaanse stalinisten tegenover de regering Belaunde Terry. Daarover treft men een onthullend, verbijsterend en verbluffend artikel aan in het blad Vraagstukken van vrede en socialisme.[6]

Voor de objectiviteit moeten we erbij zeggen dat het werd geschreven vóór mei 1964 en dat de Peruaanse CP (die inmiddels overigens ook gescheurd is in een pro-Russische en een pro-Chinese vleugel) haar standpunt gewijzigd kan hebben. Maar wat was de mening van Jorge del Prado, lid van de politieke commissie van de Peruaanse CP, in april 1964? Zijn artikel is vooral een discussie met hen die de CP van links uit aanvallen. Daaronder zijn, zo schrijft Del Prado, “scheurmakers, die vroeger tot de partij behoord hebben, trotskisten en andere groepen, die voor het merendeel bestaan uit mensen, die de regering verfoeien, die revolutionair zijn en bereid zijn tot een offer, maar die beheerst worden door subjectivisme en ongeduld.” Del Prado verwijt de “ultralinksen” voornamelijk blanquisme (het willen vervangen van de klassestrijd door het conspiratief grijpen naar de macht door kleine groepen linkse intellectuelen).[7]

Del Prado herkauwt daartoe enige uitspraken van Lenin zonder rekening te houden met de speciale omstandigheid waarin alle Zuid-Amerikaanse landen verkeren, namelijk een in omvang veel groter landbouwproletariaat en aantal arme boeren, dan een modern industrieel stadsproletariaat zoals we dat in landen als Engeland en Duitsland kennen.

Onthullend vooral is Del Prado’s verdediging van de tactiek van de Comm. Partij die bij de verkiezingen van 1963 opriep de kandidatuur van Belaunde te steunen. Del Prado karakteriseert Belaundes regering, die gevormd wordt door Belaundes Partij voor de Volksactie in coalitie met de nog reactionairder Christen-Democratisch Partij, “als de eigenlijke vertegenwoordiger van de middelgrote bourgeoisie die geneigd is tot een compromis met het imperialisme en de plaatselijke oligarchie, d.w.z. met de eigenaars van de latifundia en het grote kapitaal. Desniettemin heeft de CPP (Communistische Partij van Peru) krachtig bijgedragen tot de overwinning van deze coalitie bij de verkiezing van 1963.” Elke revolutionair die dit leest zal het duizelen. Hoe is een dergelijk verraad te verdedigen? Del Prado doet het, probeert het althans.

De kandidatuur van Belaunde was de enige, zo schrijft hij, “die niet geheel de belangen van het imperialisme en de oligarchie vertegenwoordigde” (ondanks de door hem zelf geconstateerde “neiging” tot compromis met dat imperialisme dus!). Bovendien, voert Del Prado triomfantelijk aan als ging het om een stap in de richting van de revolutie, bovendien mag dan Belaundes Partij van de Volksactie “vertegenwoordigers van de latifundisten en de grote bourgeoisie, vele beoefenaren der vrije beroepen, technici en werkgevers” omvatten, de “massabasis” van de partij wordt gevormd “door de kleine burgerij van stad en land, kantoorpersoneel, studenten en fabrieksarbeiders.” (latifundisten = grootgrondbezitters).

Een reden te meer, zouden wij zeggen, om dan te proberen delen van die “massabasis” los te weken van de “latifundisten en de grote bourgeoisie.” Twee groepen met zulke tegengestelde belangen, zoals Del Prado zelf aangeeft, kunnen nooit een homogene partij vormen, zeker niet op de lange termijn, en daarom was de tactiek van de trotskisten en andere revolutionairen om propaganda te maken voor de stemonthouding of het blanco inleveren van de stembiljetten volkomen juist.[8]

De arbeiders en arme boeren die in Peru strijden voor de socialistische revolutie weten dat ze niet alleen vechten tegen de regering van hun eigen land, de politie en het leger, maar ook tegen het Amerikaanse imperialisme dat ieder reactionair bewind steunt met dollars.

De correspondent van Het Vrije Volk in Washington schreef heel duidelijk over de regering-Johnson: “Hoe weinig men ook ingenomen is met de feodale of militaire heersers die hier en daar in ondersteunde landen de scepter zwaaien, men wil ze niet ruilen voor een communistische overheersing.”[9]

Maar noch de regering-Belaunde noch de Amerikaanse imperialisten zullen het arme Peruaanse volk op z’n weg naar de socialistische revolutie kunnen tegenhouden.

21 juli 1965
Vincente Fuentes

_______________
[1] Vraagstukken van vrede en socialisme, mei 1964.
[2] Sous le drapeau du socialisme, maart 1964
[3] Under the banner of socialism, juni/juli 1964.
[4] Le Monde, 23-24 mei 1965
[5] Le Monde, 23 juni 1965
[6] Vraagstukken vrede en socialisme, mei 1964
[7] Het is opmerkelijk dat Del Prado in zijn beoordeling van de “ultralinksen”, waaronder hij ook de trotskisten verstaat, niet meer de terminologie gebruikt die ons zo bekend zijn uit het Stalin tijdperk (“spionnen”, “handlangers van het imperialisme”, “vertegenwoordigers van de bourgeoisie ingedrongen in de arbeidersklasse” etc. etc.). Del Prado noemt ook onze kameraad Hugo Blanco als de leider van “op grote schaal ontketende gewapende acties” in de provincie Cuzco. In dit verband meent Del Prado een uitspraak die Chroesjtsjov gedaan zou hebben te moeten aanhalen, namelijk:
“Eenzame helden kunnen een schone dood sterven, maar zij kunnen de sociale en politieke structuur niet veranderen, noch de revolutie doen zegevieren.”
Het is een vooruitgang dat de Zuid-Amerikaanse arbeiders en arme boeren zich steeds meer laten inspireren door de castristische beweging en steeds minder door Chroesjtsjov, Del Prado c.s.
[8] Daar we de houding van de leiding van de Peruaanse Comm. Partij als verraad bestempelen, willen we er ook op wijzen dat deze partij dappere communisten onder haar leden heeft. Velen van hen zitten – met andere revolutionairen – gevangen in het concentratiekamp El Sepa.
[9] Het Vrije Volk, 10 juli 1965