Henk Vos

Over Mulischs Rattenkoning


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, november 1966, jg. 9
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Literatuur en revolutie
Problemen van de literaire kritiek
Kritiek op de literaire beweging van 1880 in Holland

Het Amsterdamse provotariaat heeft zijn John Reed gevonden. Harry Mulisch, wiens romans de laatste jaren in de algemene belangstelling overtroffen waren door successievelijk Wolkers, Cremer en de provo-ontwikkelingen, heeft deze rivalen met een meesterzet dialectisch achterhaald. Waarmee wij niet zouden willen beweren dat Bericht aan de rattenkoning, een commerciële zet zou zijn; reeds in de eerste pagina’s voelt men Mulischs authentieke verontwaardiging en spotlust, waardoor de pers het dan ook gauw over Zola en Multatuli had, wat ons overdreven lijkt: Mulischs humorvol omspringen met doodernstige zaken waarbij deze zaken echter beter in hun juiste rol worden geplaatst herinnerde ons sterk aan De Woorden van Sartre. Voor ons is dit werk in ieder geval het beste wat Mulisch tot dusver geschreven heeft, en niet alleen omdat de inhoud 100% is, maar ook om de volkomen geslaagde literaire vorm waarin hij deze heeft weten te gieten.

Het werk bestaat uit drie delen; het eerste geeft een vluchtige beschouwing over de modernste geschiedenis en de wereldsituatie, die uiteraard oppervlakkig is, daar zij slechts een inleiding vormt, en op een aantal punten helemaal fout, maar die tot onze tevredenheid en eenmaal in onze ideologische terminologie vertaald op die omstreden punten na evengoed in ons trotskistisch blad geschreven had kunnen worden.

Die punten zijn voornamelijk 1- de boude bewering dat er in het ‘vaderland der bezittenden’ geen klassenstrijd meer zou bestaan; 2- de uitlating volgens welke ‘zelfs de marxistische geschiedschrijving er niet slaagt, de daden van de nazi’s historische zin te geven’ (we rapen de handschoen op en zullen M. in een volgend nummer van theoretische repliek dienen, intussen wordt hij bedankt voor het ‘zelfs’); 3- dat M. naar onze mening China teveel eer aan doet door haar te promovoren tot de rang van ‘haar in de soep’ samen met de Oktoberrevolutie (de eerste haar) en de koloniale revolutie (de tweede). Het blijkt steeds duidelijker, zoals in ons blad Barendregt regelmatig schrijft, en zoals onze gehele revolutionair-marxistische tendens reeds vroeg van oordeel was dat China wel degelijk het huidige stalinistische land in de wereld is dat zich voorbereid precies dezelfde misdaden en blunders te begaan als de USSR in de periode 1923-56 - voor zover daar al niet een begin mee gemaakt is.

Maar Bericht aan de rattenkoning is eigenlijk pas belangrijk om zijn tweede deel, dat over het Amsterdam anno ’66 en de daarmee verbonden problematiek handelt. In dit opzicht, alweer, een pluim voor de schrijver wat betreft de stijl, de vormgeving, kortom: de leesbaarheid. En wat de inhoud betreft, alweer afgezien van een, in dit deel stevige, portie kolder moet eerlijk worden toegegeven dat die ons zeer heeft geboeid, dat de ‘rattenkoning’ in de over ‘Amsterdam’ verschenen literatuur, dat van de provo’s incluis, een grote stap vooruit betekent in de richting van het vatten van de wezenlijke krachtlijnen in deze problemen. Het steeds aanknopen bij de koloniale revolutie, om maar iets te noemen, deed ons zeer fris aan, zoals op pag. 160: ‘Zij ontdekten de bevolking van het vaderland der bezitlozen ten zuiden van de 35ste breedtegraad als het pendant van hun generatie, de Vietcong als hun eigen pendant, napalmbommen als het pendant van de gummiknuppel, en de Amerikanen als het pendant van politie en justitie, met Johnson aan het hoofd als een soort super-Van Hall. Ook daar werden orde en gezag gehandhaafd naar de wijze van het met-wortel-en-tak-uitroeien. En het pendant van de tot dusver niet gebruikte revolver, die de Amsterdamse agent aan zijn koppel droeg, was de atoombom.’ De rol van de sociaaldemocratie in het zoet houden van de massa’s wordt door M. volkomen doorzien, evenals het minder gelukkige optreden van enige slappe elementen in de rijen van de provo’s.

Het boek is een deel VAN de gebeurtenissen, vermeldt het voorbericht, en in zoverre geeft het ook het hogere niveau aan waarop de ‘provologie’ eind ’66 nu beland is, en de situatie waarin grote groepen jongeren zich nu bevinden. Wij spreken dus grote waardering uit over dit boek, en als er af en toe onzin in staat – zand erover. Op één punt echter zien wij ons genoodzaakt in te grijpen: het zwakke slot. Na 200 bladzijden lang met leedvermaak toegezien te hebben hoe Mulisch stijlvol korte metten maakt met het ingekankerde paternalisme, regentenmentaliteit en andere kenmerken van de heersende klasse, blijkt hij toch maar liever evolutie te willen. ‘Wij hebben onderhand genoeg van die dictatoriale huishoudster, die het gezin terroriseert en geen pottenkijkers in de keuken wenst. Wij zijn van plan er een woonkeuken van te maken. Pas wanneer de ORDE de orde niet meer verstoort, en het GEZAG het gezag niet meer ondermijnt, zal onze Nederlandse huishouding leefbaar zijn in het jaar 2000.

Nu zijn wij (en ook de anarchisten en misschien zelfs de provo’s) wel tegen een ORDE, en voor orde (met kleine letters) maar de noodzaak van een gezag, zelfs met kleine letters, kunnen wij niet erkennen. Mulisch, die in zijn hoofdstuk ‘misbruik van het communisme’ volkomen terecht stelt dat de historische afgang van het totalitaire stalinisme niet die van het communisme impliceert, waarmee het weinig had te maken (Stalin was ‘een heer’ in tegenstelling tot Trotski, enz.), zou hieruit ook moeten kunnen afleiden dat de groei van het staatsapparaat onder het stalinisme niets met werkelijk socialisme heeft te maken, zodat in een werkelijk socialistische maatschappij de stelling geldig blijft dat de repressiemiddelen van de heersende klasse samen met het staatsapparaat afsterven, en dus ook het gezag met kleine letters. Daarom is voor ons het radicaal-reformistisch program van Mulisch te beperkt en te pessimistisch. Wij willen niet alleen geen huishoudster meer (dat natuurlijk sowieso) maar ook geen woonkeuken, omdat we ook geen familie meer willen, maar de som van alle families, zich voedende in zelfbedieningskantines.

Laten we hopen dat wanneer ondanks intensief provoceren, happenen, gnotten, etc., de ‘huishouding’ niet lief geëvolueerd zal blijken te zijn (op enkele speakercorners e.d. na), de jongeren het revolutionair program en de klassenstrijd zullen hebben ontdekt. Dan zullen ze ook begrepen hebben dat de bevrijding van het provotariaat niet het werk van het provotariaat alleen zal kunnen zijn, en dat het provotariaat en de moderne arbeidersklasse (bijna) niets te verliezen hebben dan hun vervreemding.
(Harry Mulisch, Bericht aan de rattenkoning, De Bezige Bij, Amsterdam 1966, f 6,50)
Henk Vos.