G. Barendrecht

De Arabische wereld na de oorlog


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, aug-sept. 1967, jg. 10
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Het Arabisch – Israëlisch conflict
De derde wereldoorlog
Hoe het jodendom de geschiedenis kon overleven

De Israëlische militaire overwinning op de omringende Arabische landen is de laatste succesvolle agressie in een lange reeks van contrarevolutionaire initiatieven, in de afgelopen periode dat het imperialisme in de opmars was en nog is: Ghana, Brazilië, San Domingo, Indonesië, enz. De zoveelste waarschuwing aan de socialistische landen en alle revolutionaire bewegingen om de oorzaak van deze nederlagen te onderzoeken en om in samenwerking, een tegenstrategie te ontwikkelen: een wereldomspannende politieke lijn, waarbij het zwaartepunt komt te liggen bij de plaatselijke ontwikkeling, bij de concrete fusie tussen de voortgaande sociale koloniale revolutie en de socialistische landen; en beslist niet bij VN-diplomatie die ook nu weer in het slop voert.

Geen van de voorstellen tot terugtrekking van de Israëlische troepen is aangenomen, laat staan de Russische veroordeling van Israël. Alleen was er een meerderheid tegen annexatie door Israël van de oostelijke helft van Jeruzalem.

Israël heeft geen stap terug hoeven te doen en behaalde dus opnieuw een overwinning. Een overwinning die een uiterst reactionaire militarist als generaal Dayan de moed geeft om over annexatie van de Gazastrook en de Westelijke oever van de Jordaan te spreken en zelfs te dreigen met een nieuwe preventieve oorlog; een zg. mogelijkheid van kernwapenleveranties van bv. China aan de Arabische landen zou dan de aanleiding daartoe zijn.

Bovendien heeft het gesprek dat Kosygin op 23 en 25 juni te Glassboro aan Johnson heeft toegestaan – over problemen van oorlog en vrede – in brede kring de indruk gewekt van een tactisch succes van Johnson, ook al heeft Kosygin geen enkele concessie gedaan. Het Amerikaanse imperialisme heeft door handig manoeuvreren in en rond de VN, Israëls agressie – begin juli gaf premier Esjkol openlijk toe dat Israël op 5 juni zelf de oorlog was begonnen – politiek weten te dekken. Wat alleen kan doordat de VN door bourgeoisieën wordt beheerst, hoe uiteenlopend hun politiek soms ook mag zijn. Voldoende reden voor de socialistische landen niet naar oplossingen voor de problemen van de koloniale revolutie tegenover het imperialisme te zoeken in New York of Glassboro.

De USSR: routinepolitiek

Te veel wordt door de Sovjetdiplomatie nog gespeculeerd op tegenstellingen tussen de imperialistische staten en tussen het imperialisme en de koloniale bourgeoisieën.

Niet dat die tegenstellingen niet van belang zijn of verwaarloosd zouden moeten worden. De Gaulle is in zijn anti-Amerikaanse pro-Arabische politiek heel ver gegaan.

Maar het uitbuiten van deze tegenstellingen mag in een wereldstrategie tegen het imperialisme en voor de vestiging van het socialisme nimmer voorop staan. Het zwaartepunt dient te liggen bij het geven van leiding aan de socialistische landen en alle revolutionaire krachten in de wereld; en in dit concrete geval bij de bevordering van de Arabische revolutie, het uitsluiten van imperialistische inmenging en het stimuleren van de sociale revolutie in Israel zelf.

Daartoe is nodig dat de hele politiek van de SU op de helling komt. Want op verschillende terreinen is die politiek-technocratisch-bureaucratische kanalisering van de destalinisatie op fabrieksdirecteurenniveau en de vreedzame co-existentie in de zin van overdadig veel concessies aan het imperialisme op dood spoor geraakt.

De “stellingen van het Centraal Comité van de CPSU ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van de Socialistische revolutie” (tekst in bijlage van Moscow News nr. 26 (861) 1967) getuigen sprekend van de fantasieloze routinelijn van Brezjnev en Kosygin, c.s.

Er zal gebroken moeten worden met het wijken voor de imperialistische intimidatiepolitiek. Het traditionele minderwaardigheidscomplex tegenover de imperialistische macht moet worden afgelegd. Telkens opnieuw moet duidelijk worden gemaakt dat elke imperialistische agressie zal worden beantwoord zowel op het niveau van de buitenlandse politiek van de socialistische landen als op het niveau van plaatselijke revolutionaire bewegingen; en dit juist om imperialistische agressie te helpen voorkomen. Zoals Chroesjtsjov een grootscheepse Amerikaanse invasie op Cuba verhinderde door het sturen van raketten, die pas tegen een belangrijke Amerikaanse concessie zijn teruggetrokken. Betere economische en politieke samenwerking en arbeidsverdeling op elk terrein moet voorts tot stand komen met alle overige socialistische landen zonder gebruik van grote-mogendheden druk. Waarlijke samenwerking dient er ook te komen tussen de CPSU en de communistische wereldbeweging met alle revolutionaire stromingen in de wereld. De revolutionaire geest van Che Guevara en Castro zal vaardig moeten worden over de CPSU en de andere communistische partijen, 2e en 3e Vietnams, warme en koude explosies in de anti-imperialistische strijd, zullen de Vietnamezen moeten ontlasten en gevaarlijk nieuw imperialistisch ingrijpen in het Nabije Oosten o.a. steeds moeilijker moeten maken.

De politiek van de socialistische landen dient losgekoppeld te worden van die van de communistische partijen; deze laatsten kunnen immers veel verder gaan dan de soms onvermijdelijke compromispolitiek van die staten. Zij kunnen doen en zeggen wat die staten niet kunnen doen en zeggen.

De kritiekloze onvoorwaardelijke militaire steun aan de koloniale bourgeoisie zal moeten worden stopgezet; zoals bv. die aan India en in het verleden die aan Indonesië die de vernietiging van de communistische beweging sterk heeft bevorderd. Onvoorwaardelijke militaire en economische steun mag alleen worden geleverd aan socialistische landen en tot op zekere hoogte aan niet-socialistische landen die door het imperialisme worden aangevallen.

Militaire steun dient aan nog niet socialistische landen alleen gegeven te worden in de mate dat zij door het imperialisme bedreigd worden.

Nog niet socialistische landen moeten in ’t algemeen gesteund worden, naarmate ze zich naar links ontwikkelen. In dit verband moet in elk geval bewegingsvrijheid voor communisten en revolutionaire elementen worden opgeëist, alsook aanwending van materiële hulp die zoveel mogelijk de massa ten goede komt. Het is opmerkelijk en verheugend nu te kunnen constateren dat t.a.v. Egypte en Syrië door de SU een stap in deze richting is gedaan (zie: Le Monde van 1 en 2-3 juli 1967).

Het weekblad “Za Roebijom” van eind juli wijt terecht de Egyptische nederlaag aan de onvoldoende socialistische ontwikkeling van dat land, aan het verraad van conservatieve officiersklieken en aan de zwakheid van bepaalde groepen hoge staatsfunctionarissen die niet 100 % socialist zijn.

De Russische leiders zijn van mening dat het Egyptische regime zich van reactionaire en corrupte elementen moet ontdoen; het zal zich volgens hen op economische ontwikkeling, op verheffing van het peil van de massa moeten toeleggen, veel meer dan bevangen te blijven in een historisch belaste islamitische gevoelssfeer en in dromen van een heilige oorlog; zonder dit alles is uitgebreide economische (en militaire) hulp zinloos.

Het ziet er naar uit dat de SU een betere controle gaat uitoefenen op het gebruik van zijn economische en militaire hulp aan Egypte, waar nu talrijke Russische adviseurs op bezoek komen. Zo lag Podgorny’s bezoek aan Syrië in de zelfde lijn van versterking van de socialistische ontwikkeling aldaar, als voorwaarde voor uitgebreide nieuwe hulp. Wat alles bij deze twee landen nu des te gemakkelijker kan, gezien de uitzonderlijke gevoelens van verbondenheid met de SU, vooral bij de Syrische massa’s. Ongelukkigerwijs zien wij deze nieuwe lijn niet toegepast in de Algerijnse politiek van de SU, en dat ondanks het feit dat Boumédienne’s radicale anti-imperialistische kreten voor een groot deel bestemd zijn: voor de verovering van het internationale Arabische leiderschap; en voor de versterking van zijn positie als leider van een verzameling militaire, bureaucratische en andere kleinburgerlijke clans en klieken.

Na de Egyptische nederlaag kreeg hij de gelegenheid, door een radicalere buitenlandse politiek, Nasser te overvleugelen en zo de druk van de massa’s op te vangen en de proletarische en revolutionaire oppositie de wind uit de zeilen proberen te nemen.

Deze radicalisering is natuurlijk niet geheel onbelangrijk, zeker als graadmeter van de verlangens van de massa. De tegenstand van Boumédienne tegen een internationale Arabische topconferentie ook met de feodalen is positief.

Zolang echter de revolutionair-socialistische oppositie hardhandig wordt onderdrukt, de socialistisch georiënteerde vakbonden in hun bewegingsvrijheid worden belemmerd, het arbeiders en boeren zelfbeheer van de genationaliseerde sector van de economie wordt tegengewerkt, en primitieve islamitische gevoelens worden aangewakkerd ter bestrijding van marxistische ideeën, dient men geen overmatige illusies te hebben over de Algerijnse “wending naar links”; de SU dient zeker zeer kritisch te zijn bij zijn steun aan het Algerijnse regime. De minste voorwaarde voor Russische hulp moet zijn de eis van vrijlating van Ben Bella en alle andere revolutionairen; wat tegelijk een goede toets is voor het bepalen van de werkelijke graad van radicalisering in de binnenlandse ontwikkeling.

De hoofdoriëntering van de SU hoort immers – door alle diplomatieke compromissen heen – te zijn: op de massa’s. Alleen de bewustwording van de massa, de ontwikkeling van zijn strijd voor het socialisme, is de enige gezonde basis voor een fusie tussen de socialistische landen en de koloniale revolutie, en ook voor de doorbreking van het slop waarin de anti-imperialistische strijd in het Nabije Oosten is geraakt.

Wat te doen

Tot op zekere hoogte is de grote Arabische nederlaag een positieve impuls in bovengenoemde richting geweest. Allereerst leidde zij tot een hernieuwde differentiatie langs internationale klasse lijnen in de Arabische wereld. Het onnatuurlijk verbond met de feodalen begint uiteen te vallen. Saoedi-Arabië en Koeweit kondigden aan de olietoevoer naar de VS te herstellen. Koning Hoesein van Jordanië liet snel verzoeninggezinde woorden horen aan het adres van het imperialisme. Evenzo spoorde zijn feodale collega Hassan II van Marokko tot matiging aan en liet hij de leider van de radicale UNIT, de vakbondsfederatie, die tot algemene staking in de strijd tegen het imperialisme had opgeroepen, arresteren en voor het gerecht slepen.

Het is dan ook des te bedenkelijker dat Nasser niet geheel afwijzend staat tegenover een internationale Arabische Conferentie met de feodalen, waar Syrië en Algerije tegen zijn.

Gelukkig heeft de nederlaag allerlei conservatieve, antisocialistische en corrupte elementen en groepen ontmaskerd. Nasser was wel genoopt – wilde hij de Egyptische revolutie niet helemaal laten verzanden en zelf niet politiek verdwijnen – de strijd aan te binden met deze elementen, die ook gepoogd hebben Nasser terug te dringen. Nasser nam alle macht in handen en trok de banden met de SU sterker aan. Het leger werd bijna geheel van zijn toplaag ontdaan. Nasser viel zo terug op een laag van radicale jonge officieren.

Zo zeer was het leger, het belangrijkste machtsapparaat, in diskrediet geraakt, dat er ruimte kwam voor nieuwe politieke ontwikkelingen. Er werd zelfs gesproken van de oprichting van arbeidersmilities.

In Syrië, dat overigens een minder miserabel figuur had geslagen, trad ook een radicaliseringstendens in; de relaties met de SU werden nauwer. Chaled Joendi, de linkse leider van de Syrische vakbondsfederatie en van de arbeidersmilities, zou in de regering komen; ter versterking van het proletarisch socialistische element.

Deze Chaled Joendi vertegenwoordigt op het ogenblik de linkervleugel van de leiding van de Arabische revolutie. Echter hij zelf heeft zich op het punt van de Israël-politiek nog niet tot een internationalistisch revolutionair standpunt weten te verheffen. Hij blijkt van mening te zijn dat Israël zelfs zou moeten verdwijnen als het socialistisch geworden zou zijn; wat typerend is voor de chauvinistische koortssfeer die in de hele Arabische wereld heerst en het socialistische denken vertroebelt, zelfs bij de allerbeste.

Het is waar dat het socialistisch worden van Israël niet voldoende is. De gevluchte Palestijnse Arabische boeren moeten hun grond terugkrijgen. Schadeloosstelling moet worden gegeven voor het geleden leed, en hulp zal geboden moeten worden bij de wederopbouw en ontwikkeling van de gebieden die nu door de oorlog getroffen zijn en door Israël veroverd. Alle Arabische gebieden van Israël moeten het recht krijgen zich te verenigen met de door Jordanië geannexeerde delen van Arabisch Palestina. Volksstemmingen in een socialistisch Israël en een socialistisch Arabisch Palestina, zullen moeten uitmaken of men als een federaal gemengd Arabisch-Joods geheel Palestina of als twee autonome gebiedsdelen in een grotere socialistische federatie van het Arabische Nabije Oosten wenst te worden opgenomen.

De socialistische landen en de revolutionaire beweging moeten aan de leiders van de Arabische revolutie duidelijk maken dat het weliswaar nodig is dat de Israëlische troepen onmiddellijk worden teruggetrokken; maar dat alle geschreeuw om heropening van de oorlog zonder meer, en om vernietiging van Israël niet revolutionair is. Dit geschreeuw versterkt alleen primitieve chauvinistische gevoelens, het verhindert inzicht in de internationale klassenverhoudingen; het verlengt de levensduur van burgerlijke en feodale Arabische regimes. Als de oorlog zou worden heropend zou zij tot nieuwe Arabische nederlagen voeren en afleiden van de strijd voor de verdieping van het socialisme, waar alles mee staat of valt: het uitschakelen van de nog talrijke vijanden van het socialisme, openlijk of verhuld; het mobiliseren van de massa’s; de vorming van arbeiders- en boerenmilities overal ter verdediging van de belangen van de massa’s en van de socialistische ontwikkeling; de instelling van arbeiders- en boerenzelfbeheer in de genationaliseerde delen van de economie; de vorming van zelfbeheerde socialistische communes, als kleinste sociaaleconomische en bestuurlijke eenheden; de vorming van waarlijke arbeiders- en boerenregeringen uit vertegenwoordigers van de vakbonden, de milities, de zelfbeheerde bedrijven, de communes.

Een dergelijke ontwikkeling in Syrië en Egypte, zal een inspiratiebron zijn voor de omverwerping van de burgerlijke regering in Libanon, de militair-bonapartistische regimes in Algerije en Irak, de feodale clans in Jordanië, Saoedi-Arabië, Marokko en elders; en de vestiging van het socialisme alom.

Pas een reeks van waarlijk socialistische Arabische landen zal het probleem Israël kunnen oplossen, door de Israëlische massa’s te bevrijden uit de greep van het imperialisme en hen te integreren in het socialistische Nabije Oosten.

Het is te hopen dat kritisch onderzoek naar de oorzaken van de Arabische nederlaag - achterlijkheid op vele gebieden, nog sterke invloed van primitieve islamitische en andere traditionele denkbeelden, gebrek aan een modern socialistische aanpak, te grote soepelheid tegenover conservatieve elementen in Staat, leger en daarbuiten, demagogische nationalistische zelfverdoving - op den duur zal bijdragen tot dit internationalistisch inzicht.

G. BARENDRECHT