1969: Revolutie en universiteit


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1969, nr. 2, jg. 12
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De libertaire opvoeding
Rudi Dutschke: de SDS en de kritische universiteit
Een handboek voor strijd aan de universiteit

Aantekening voor een programma in de universiteit

Deze tekst is een resolutieontwerp bestemd voor discussie binnen de “Mouvement Révolutionnaire”.

I DE OORZAKEN VAN DE STUDENTENCOMMUNE

De crisis van de universiteit is niets anders dan een bijzondere uiting van de tegenstellingen tussen de ontwikkeling van de productiekrachten en de neo-imperialistische maatschappij. Bij de algemene tegenstellingen van de kapitalistische productiewijze voegen zich de tegenstellingen die specifiek zijn voor de huidige fase van het kapitalisme. In Frankrijk, waar de ongelijke ontwikkeling van de verschillende organisatieniveaus van deze maatschappij bijzonder opvallend is, heeft het verschijnsel een explosief karakter gekregen, dat de belangrijkste tegenstellingen in revolutie kan doen verkeren.

1. Een onaangepaste universiteit

De ontwikkeling van de productiekrachten vereist een kwantitatieve en kwalitatieve wijziging van het onderwijs. De toenemende complexiteit van de productie- en managerstechnieken en hun snelle ontwikkeling vereisen een personeel dat een nieuwe bekwaamheidsgraad heeft. Dit verschijnsel beperkt zich niet tot de intellectuele beroepen, maar strekt zich ook over de handarbeid uit.

Een voortdurend toenemend aantal mensen moet een kennisgebied bestrijken dat voldoende is om bij de beoefening van hun vak rekening te kunnen houden met al of niet verwante vakgebieden. Sterker nog, de snelle veroudering van de technieken maakt bij velen de aanwezigheid noodzakelijk van een geschiktheid om tijdens hun gehele actieve leven hun kennis te herzien en te verdiepen en zelfs om een nieuwe specialisatie te verwerven. Welnu, terwijl de Franse universiteit deze drievoudige taak moet vervullen – vorming van burgerlijke elites; vernieuwing van haar eigen onderwijscorps; vorming van technici, onderzoekers en middenkaders – vervult zij er geen enkele voldoende. De ongeschiktheid van de universiteit correspondeert met nieuwe tegenstellingen die voor haar moeilijk te overwinnen zijn.

a. De leefwijze

Terwijl het grootkapitaal behoefte heeft aan een verhoogd kennisniveau bij een groeiend aantal gesalariëerden, bouwt het een maatschappij die steeds meer uitgesproken absurd is. De heerschappij van de winst bepaalt sterker geprononceerde dwangmatigheden in het dagelijks leven. Maar uit deze dwangmatigheden worden compensatiebehoeften geboren die nieuwe markten voor het grootkapitaal openen. Zo wordt een belangrijk deel van het sociaal werk tevergeefs besteed door de huidige gevolgen van het privébezit van de productiemiddelen. Daarenboven worden de verlangens naar fabricaten opgedreven door het “consumptiemodel” dat met name door de diverse publiciteitsmedia wordt voorgeschoteld, en de verhoging van het levensniveau gaat gepaard met een groeiende ontevredenheid.

Deze incoherenties van de maatschappij worden bijzonder sterk ondervonden door de studenten bij wie een zeker cultuurniveau gepaard gaat aan een nog oppervlakkige integratie in deze maatschappij. Het is dus begrijpelijk dat het gemeenschappelijke karakter van de studentenrevoltes in de ontwikkelde kapitalistische landen een scherpe kritiek op de “consumptiemaatschappij” inhoudt. De algemene verspreiding van de cultuur wordt even noodzakelijk en gevaarlijk voor het grootkapitaal als het leren lezen aan de arbeiders dat was voor de bourgeoisie uit de vorige eeuw.

b. De sociale structuren

Maar deze scherpe kritiek van de studenten ten aanzien van de neo-imperialistische maatschappij is slechts mogelijk door het lot dat hun beloofd is. De universitaire diploma’s zijn niet langer een brevet voor opname in de leidende kringen. De studenten weten dat zij in meerderheid bestemd zijn voor ondergeschikte en zinloze taken, zij zien het ogenblik naderen waarop de kern van de nieuwe middengroepen beroofd zal zijn van zijn luttele materiële voordelen en zal aansluiten bij het proletariaat. De universitaire crisis is – in plaats van verklaard te kunnen worden door de onzekerheid die de studenten ten aanzien van hun toekomst zouden koesteren – integendeel gebaseerd op de zekerheid van die toekomst.

c. Een maatschappij op zoek naar haar politiek evenwicht

Het is zelfs niet meer mogelijk om de studenten – en zelfs een deel van de nieuwe middengroepen – te doen geloven dat deze maatschappij en de plaats die zij erin innemen, gewijzigd kan worden door het parlementaire spelletje. De burgerlijke democratie is dood. Het is inderdaad niet meer mogelijk de behoeften van de verschillende burgerlijke groepen in een parlement tot verzoening te brengen. De arbeidersvertegenwoordigers worden te talrijk, al zijn ze reformistisch. De traditionele kleine burgerij is in voortdurend verval en vormt geen afdoende sociale basis voor het kapitalisme om het spelletje van algemeen kiesrecht langer te spelen. Bovendien is deze groep in een tijdperk van snelle verandering malthusianistisch en conservatief gebleven.

d. Het bonapartisme maakt de noodzakelijke wijzigingen moeilijker

Omdat de gemiddelde student bestemd is een ondergeschikte rol in de maatschappij te spelen kan het grootkapitaal hem geen vrijheid van onderzoek toestaan. Zo moet de student passief kennis opnemen om deze passief te kunnen toepassen. Het centralisme dat eigen is aan de Franse bourgeoismaatschappij maakt het bestaan van onderwijs dat aan de diverse tegenwoordige taken van de universiteit is aangepast, hier moeilijker dan in andere landen.

Het gebruik van de hogescholen voor de vorming van de bourgeoiselite is een uitzichtloze verslechtering. Zo moet men het aantal ingenieurs beperken, terwijl tegelijkertijd hun opleiding al te gespecialiseerd is voor een effectieve voorbereiding op de taken waartoe zij geroepen worden. Hier dient nog aan toegevoegd dat de veranderingen van de Franse universiteit moeilijker zijn naarmate de verkalking oud is. Toch is – althans in beginsel – een hersituering van de universiteit in de kapitalistische ordening op kortere of langere termijn mogelijk. Dit vereist de vorming van een nieuw type burgerlijke democratie dat zijn steun vindt in de bevoorrechte elementen uit de nieuwe middengroepen. Maar de piramidale hiërarchie die aan het bonapartisme eigen is, maakt deze effectieve deelname van de kaders en een deel der studenten aan de beslissingen onmogelijk. De Gaulle, Faure en anderen kunnen slechts lokmiddeltjes aanbieden die weinig kans maken serieus genomen te worden.

In alle gevallen zou een poging om aan de neokapitalistische maatschappij een sociale ondergrond te geven niet kunnen slagen binnen de jaren die nodig zijn om de nieuwe kapitalistische tegenstellingen te verscherpen. Men mag dus aannemen dat de universitaire kris is nog ver van zijn oplossing is.

2. De studentenbewegingen

Het gehele complex van omstandigheden heeft een globaal onderzoek naar de oorzaken in de hand gewerkt. Dit is uitgekristalliseerd in twee sterk verschillende maar in dezelfde richting lopende bewegingen.

a. De eisen stellende beweging

Enerzijds heeft de meerderheid der studenten de onmiddellijke, door de UNEF naar voren geschoven eisen ondersteund. Deze organisatie kan de studentenmassa’s slechts zelden mobiliseren en nooit op duurzame en effectieve wijze. Dit wordt niet alleen verklaard door de actie- en organisatievormen die de UNEF voorstelde, maar vooral doordat deze bewegingen geïsoleerd bleven en geen weerklank vonden in de andere lagen van de bevolking en met name bij de arbeidersklasse. Welnu, deze acties lokten niet alleen geen enkele poging tot verbetering van de universiteit van de kant van de regering uit, maar de in het plan Fouchet voorgestelde wijzigingen deden de toestand slechts verergeren zonder enige oplossing te brengen, zelfs niet voor de secundaire problemen.

b.

Aan de andere kant gingen militanten die van deze zelfde kritiek op het universitaire bestel uitgingen, verder en sneller. Gedurende een hele periode gaven de ontwikkeling van de anti-imperialistische strijd der gekoloniseerde volken, de socialistische uitbouw van deze strijd, een wezenlijke impuls aan de politisering en de bundeling van deze militanten. De steun aan de Algerijnse FLN, de bewondering voor het castristische epos in Latijns-Amerika, de verdediging van het Vietnamese volk vormen even zo vele etappes van actie en politieke bewustwording. Een zeker aantal van deze studenten vond zich in de bestaande politieke groeperingen en vooral de FER, de JCR, de UJCML, terwijl de UEC zijn ledenaantal en invloed zag verminderen. Deze politieke groepen speelden tot op heden een zeer uitzonderlijke rol. Geen van hen speelde de rol van revolutionaire leiding in zijn omgeving, of wilde die spelen, maar elk stelde zich tevreden met het naar voren brengen van algemene analyses zonder een actieprogram te willen of kunnen voorstellen om vanuit de onmiddellijke problematiek en – door de dynamiek van zijn parolen – met inbegrip van de grootste politieke vragen, een groot deel van de studenten in de revolutionaire beweging te betrekken. De verst gevorderde poging in deze zin was de Beweging van de 22ste maart. Toch speelden deze groepen door de verscheidenheid van hun stellingen een beslissende rol voor de politisering van de oorspronkelijke, eisen stellende, beweging.

c. Een synthese is noodzakelijk

In mei bestonden deze verschillende en tegengestelde bewegingen nog. Maar talloze militanten hebben een beslissende ervaring opgedaan. Evenmin als in een andere bevolkingslaag kunnen de revolutionaire organisaties hopen direct de meerderheid der studenten te organiseren. Het is, integendeel, mogelijk en noodzakelijk dat de revolutionaire militanten, met de onmiddellijke aspiraties van de meerderheid van de studenten als uitgangspunt, massa-acties ontketenen die aantonen dat de inwilliging van de naar voren gebrachte eisen de machtsovername door de arbeidersklasse en haar bondgenoten veronderstelt. In mei is dit door grote groepen begrepen.

De gedeeltelijke mislukking van de algemene staking heeft niet nagelaten desillusies te veroorzaken.

Maar de factoren die de revolutionaire crisis veroorzaakten, blijven bestaan; men moet de komende stappen voorbereiden. Dit vereist het opstellen van een actieprogram dat zich nadrukkelijk in een revolutionair perspectief plaatst, maar uitgaat van reformistische illusies. Een dergelijk programma kan slechts de vrucht zijn van een kritische overweging van de parolen die spontaan in die beweging opkwamen, nadat ze met de ervaring van vroegere revolutionaire bewegingen zijn geconfronteerd. Het vereist een uitvoerige beraadslaging waarin de meerderheid van de revolutionaire militanten aan de universiteit betrokken is, maar ook die uit de fabrieken. Het veronderstelt een voortdurende verbetering in de dagelijkse ervaring en een aanpassing aan de concrete omstandigheden van elk milieu.
Met de hier verzamelde voorstellen willen we deze discussie openen.

II. MATERIAAL VOOR EEN PROGRAM

1. Opleiding en onderricht
a. Geen verkeerde specialisatie meer

Een van de eisen van de studenten en een deel der onderwijskrachten is misschien op weg naar zijn verwezenlijking maar terwijl het om een noodzakelijkheid gaat waaraan het eenvoudige gezond verstand al gevolg zou geven, is er bijna een revolutie voor nodig geweest om haar – nog maar gedeeltelijk – toegegeven te zien.

Er is geen erg gespecialiseerd onderwijs meer mogelijk op straffe van het uiteindelijk zinloos te maken. Kan de arts nog werken zonder een behoorlijke kennis van de psychologie, moet de architect niet tevens in geringe mate ingenieur en socioloog zijn? Uiteindelijk zal toegegeven moeten worden dat men steeds moeilijker arbeider of landbouwer kan zijn zonder enig economisch of mathematisch inzicht. Men zal de bolwerken van de grote malthusianistische lichamen moeten doen verdwijnen.

De hogescholen moeten in de universiteit geïntegreerd worden en slechts een specialisatiemiddel zijn dat een algemener universitair onderwijs veronderstelt.

De universiteit moet zich op de maatschappij richten

Sinds mei wordt toegegeven dat men geen arts kan worden met uitsluitend boekenkennis, daarentegen schijnt men nog steeds de mening toegedaan dat een ingenieur een dergelijke persoonlijke ervaring met machines niet nodig heeft en dat in het algemeen niemand een directe ervaring met de maatschappij nodig heeft, met name van de leefwijze en omstandigheden van de meerderheid in de maatschappij, het proletariaat. Het is onontbeerlijk dat de universiteit zich richt op het wetenschappelijke, technische, sociale leven. Daarom moet de studieperiode geen arbeidstijd omvatten, maar algemener moeten de studenten zelf onderwijs geven, onderzoek verrichten naargelang hun graad van kennis.

c. Een nieuw onderricht

In de plaats van de passieve opname van de door de professoren juist geachte theorieën dient de verwerving van basisgegevens gesteld, maar vooral van methoden tot ontleding en begrip van de benaderde verschijnselen. Het individuele examen-klaarstomen dient vervangen door (zo veel mogelijk verscheidene studierichtingen omvattend) werk in teamverband, geschiktste methode om pedagogisch en materieel aan de nieuwe onderwijsproblemen het hoofd te bieden. Uitsluitend economisch bekeken zou het absolute onderscheid dat tussen onderwezenen en onderwijzenden is gemaakt naar een impasse leiden. Aan de universiteiten dienen studenten en onderwijskrachten de basis en de vorm van het onderwijs voortdurend te definiëren en ter discussie te stellen.

d. Het klaarstomen contra de kennis

Evenzo behoren de bevolkers der universiteiten de studietoets te bepalen. Er kan geen algemene regel zijn voor verschillende studierichtingen; maar het is van weinig belang te weten of de student de professorale concepties goed verwerkt heeft, veel meer of hij in staat is de verschijnselen die onder zijn studierichting vallen op kritische en samenhangende wijze te benaderen. In het algemeen lijkt, dat studenten en onderwijskrachten in de loop van de gezamenlijke arbeid iedere bijdrage zullen kunnen beoordelen zodat uiteindelijk een voortdurende kenniscontrole bereikt wordt. Collectieve geheugens zullen dikwijls een effectief controlemiddel vormen voor de kennis en creatieve geschiktheid. Het systeem van de diploma’s, getuigschriften en scripties dat momenteel in gebruik is, maakt niets wezenlijks mogelijk. Het kan een goed geheugen aantonen of getuigenis afleggen van een zekere belezenheid. Wat de individuele scripties betreft: zij zijn oppervlakkig en zonder belang óf het resultaat van tientallen jaren studie. Maar zij kunnen ook het resultaat zijn van anoniem werkende studenten die het wezenlijke werk verzetten. In alle gevallen zijn zij steeds minder in staat de opleiding van onderzoekers en technici te garanderen, zeker niet wanneer men er rekening mee houdt dat de techniek en het onderzoek steeds meer de gewoonte vereist om te werken in verschillende studierichtingen tegelijk.

2. De universiteit voor allen open

De maatschappij moet de universiteit binnendringen. Het voortdurend opdoen van ervaring en debatteren, waardoor de vooruitgang van de kennis bepaald wordt, vereisen dat de universiteit alle aanbrengers van nieuwe problemen opneemt. De universiteit kan niet langer een bestaansmoment van een minderheid zijn, maar moet daarentegen de bevoorrechte plaats vormen voor de creativiteit van het grootste aantal wetenschapsmensen, beoefenaars van alle beroepen, kunstenaars, vakbonds- en politieke militanten: zij moeten in de universiteit een natuurlijk gehoor vinden.
Algemener gesteld: elk individu moet in staat gesteld worden zich er te uiten. Vanaf dit moment moeten studenten en onderwijskrachten het absolute recht hebben uit te nodigen wie zij willen; over de onderwerpen die hen goeddunkt.
Recht van vereniging, recht op informatie, ruimten voor de universitaire, culturele, artistieke, syndicale en politieke organisaties; geen voorrecht voor de kennis.

De voornaamste rol van de universiteit is niet langer het vormen van leidinggevenden, maar het vormen van een nieuwe beschaving, die meesteres is over nieuwe werkinstrumenten. Momenteel verschaft een eigenlijke graad van cultuur niet alleen een interessanter baan, maar bovendien buitensporige materiële voordelen.

De student is niets anders dan een leerjongen die moet beginnen deel te nemen aan de productie van goederen of diensten. Hij dient een studietoelage te hebben gelijk aan het minimumloon. Hij mag niet langer overgeleverd zijn aan de beslissingen van de kapitalistische regering of van de bourgeoisfamilies, die doorgaans een malthusianistische houding vertonen. In zulke handen zijn de studiebeurzen niets anders dan een middel om die arbeiderskinderen te selecteren die in staat zijn werkgever te worden. Het onderwijs moet een recht voor allen zijn zonder materiële voorrechten te geven voor dit tweevoudige doel. Men moet hiërarchie van de persoonlijke inkomens en salarissen beperken.

3. Autonomie van de universiteit

Om deze nieuwe functies te kunnen uitoefenen moet de universiteit ontsnappen aan de malthusianistische politiek van de bourgeoisstaat. De basis en de vorm van het onderwijs moeten onttrokken worden aan de behoeften op korte termijn van de leidende groepen. Maar de voorwaarde voor autonomie is financiële zelfstandigheid.
De universiteit moet een vast gedeelte van het nationaal inkomen ontvangen waarin de studietoelagen zijn inbegrepen.

Deze autonomie zou evenwel geenszins verzekerd zijn wanneer zij zich tegenover de staat oploste in de autonomie van een groot aantal universitaire instellingen. In dat geval zou de zwakte van elk afzonderlijk niet bij machte zijn om die autonomie te handhaven, maar evenmin om de samenhang van de verschillende onderwijsrichtingen te verzekeren; men zou terechtkomen bij de universiteit van de arme tegenover die van de bourgeois zoals dat in de VS te zien is. De universitaire autonomie zal slechts bestaan indien de universiteit één geheel is.

Universitair zelfbeheer

Evenals de hoofd- en handarbeiders weigeren de universitaire belanghebbenden langer onderworpen te zijn aan een bonapartistische maatschappij en macht. Bovendien kan de universiteit niet langer een door zeer beperkte groepen gemanipuleerd voorwerp zijn, op straffe van te kort te schieten bij de werkelijke sociale behoeften. De autonomie kan niet verzekerd zijn wanneer zij wordt overgeleverd aan een mandarijnencorps dat zich steeds meer aan de leidende groepen zou verbinden.
De autonomie veronderstelt het zelfbeheer door alle universitaire belanghebbenden. Maar naast de studenten, het docerend en administratief personeel is het noodzakelijk dat vertegenwoordigers van de werkende groepen die voor zichzelf en hun kinderen geïnteresseerd zijn aan het zelfbeheer deelnemen, d.w.z. van de arbeiders, de boeren, de ingenieurs, de intellectuelen en kunstenaars.

De vertegenwoordiging van de algemene belangen aan de staat toevertrouwen, aan haar afgevaardigden, aan de ouders van de leerlingen en sterker nog aan de werkgevers, zou tonen dat men de universiteit als essentieel ten dienste van de bevoorrechten in stand wil houden.

Zonder op de studenten te wachten moeten de onderwijskrachten vanaf heden een Constituante van de universiteit voorbereiden. Zij mogen niet wachten, want sinds jaren hebben zij met klem veranderingen in het onderwijs geëist. Pas toen zij in mei zelf de zaak in handen gingen nemen, heeft de macht van de generaal-president moeten wijken en moeten afzien van het plan-Fouchet, dat resoluut aan de noodzakelijkheden voorbij ging.

In deze maatschappij die geheel op het geweld – ruw of arglistig – gebaseerd is, is het niet voldoende te zeggen wat nodig is, men moet het doen.

Tegen de integratie en de onderdrukking

Maar zoals steeds wanneer de kapitalistische macht in grote angst verkeert, neemt zij haar toevlucht tot pogingen om de eisen (waaronder die welke het meest tegengesteld aan haar wanorde zijn) over te nemen en in te passen, om door de repressie de rivier weer geheel in zijn bedding te doen terugkeren.

De misleidende onderneming is begonnen: men biedt de studenten aan deel te nemen aan overleg zonder belang, waar het alleen maar gaat om de beste middelen te kiezen ter uitvoering van de regeringsdirectieven.

Weg met het medebeheer, de universitaire belanghebbenden mogen geen medeplichtigen zijn, zij zullen de verworvenheden van mei benutten en een universitaire controle over de universiteit instellen. Zij zullen de pseudo demonstratie van de vertegenwoordiging weigeren, die de afgevaardigden tot drijfriem van de bourgeoisautoriteiten maakt en de bevolkers van de universiteiten tot een passieve massa. Zij zullen de eis stellen van afgevaardigden die op ieder ogenblik afzetbaar zijn.

Tegen de politie in uniform en in burger, tegen de troepen huurlingen en fascisten die tot onderdrukkingscommando’s zijn gevormd, zullen zij groepen van universitaire zelfverdediging oprichten.

4. Organisatie van de strijd
De mobilisatie is de democratie

Het is niet meer mogelijk, noch toereikend om, als in mei, uitsluitend op de spontaniteit te rekenen. Initiatief en autonomie zijn de bases voor iedere massabeweging. Dit initiatief van onder af vormt geen tegenstelling met de in de actie vereiste discipline. Toch vereist het een werkende democratische organisatie. Het terugbrengen van deze democratie binnen de kaders van het recht tot spreken, van de grote vergaderingen is slechts een karikatuur. De demonstratie kan slechts bestaan wanneer zij de gemeenschappelijke uitwerking en actie mogelijk maakt, en niet alleen het stemmen.

Aan de andere kant treden de conservatieve krachten vooral in het onderwijscorps op. De studentenmassa dient zich dus in elementaire onderwijseenheden te organiseren, per collegezaal, sectie, laboratorium. Het zijn deze gecontroleerde en afzetbare basisafgevaardigden die de studenten op ieder niveau vertegenwoordigen en deze vertegenwoordiging alleen in zeldzame gevallen aan een geringer aantal overdragen. Deze basisvergaderingen moeten het wezenlijke mobilisatieapparaat zijn dat onophoudelijk haar afgevaardigden controleert en vernieuwt.

Maar de militanten hebben de plicht in een bijzonder verband hun ervaringen te confronteren, hun meningen te preciseren. Deze militante organisatie waarbij men zich aansluit, kan de UNEF zijn.

Dan moet de directe democratie die zijn uitdrukking vindt in de actiecomités hier doordringen. Ook hier moeten de verantwoordelijken gecontroleerd worden, afzetbaar zijn en een in tijd beperkt mandaat hebben; hier vooral dienen de vergaderingen een omvang te hebben die een echt werkprocedé mogelijk maakt. Maar als de UNEF zich in een socialistisch perspectief plaatst, moet zij op het plan van de onmiddellijke problematiek staan, op straffe van zich van haar eigen basis af te snijden en zich overvleugeld te zien door organisaties die de macht zij toegewijd.

De UNEF bezit de mogelijkheid om zolang de huidige tegenstellingen in het onderwijs blijven bestaan, de meerderheid van de studenten op haar voorstellen mee te krijgen. Dan moet zij wezenlijk de actie kiezen als middel ter bewustmaking van grote studentengroepen.

III EEN REVOLUTIONAIR PERSPECTIEF

1. De oplossing zal gevonden worden in de socialistische revolutie

Hoewel er voorbeelden van autonome universiteiten in de kapitalistische wereld bestaan, zal de verwezenlijking van een werkelijk nieuwe universiteit die is aangepast aan het niveau van de productiekrachten, volgens ons slechts in een nieuwe maatschappij plaatsvinden. Daartoe moet de arbeid volledig maatschappelijk nuttig zijn en niet voor een derde of meer worden opgeofferd aan het staande leger, aan de onderdrukkingskrachten, aan waardeloze koopwaar, aan de reclame. Daartoe is een maatschappij nodig waarin het politieke en economische zelfbeheer zijn toepassing vindt waarin geen enkel persoon of groep zich met een messiaanse zending bekleedt.

Voor ons is het slechts de revolutie die dit mogelijk zal maken en geen enkel ander verschijnsel. Voorlopig eisen wij van niemand dat hij ons gezichtspunt deelt om gezamenlijk te strijden wanneer wij het maar op één punt eens zijn. Bij de eisen die wij stellen zijn er zeker die onmiddellijk te verwezenlijken zijn, maar wanneer niet evenzo de andere eisen ingewilligd worden, zal het verworvene weer verloren gaan.

2. Wat in mei heeft ontbroken

Mei, de generale repetitie van de revolutie, een voorvertoning van de socialistische structuren, heeft aangetoond wat de revolutionairen ontbrak. Te weten: een gezamenlijke operatielijn, werkstructuur, richting.

Het blijvende succes van de universitaire eisen is uiteindelijk afhankelijk van het succes van de historische eisen van de arbeidersklasse. Het universitair actieprogram moet in een algemener actieprogram worden ondergebracht. Evenzo dienen de revolutionaire militanten van de universiteit aansluiting te zoeken met die van andere groepen en met name van het proletariaat. Het probleem voor hen is de versnippering van de strijdgroepen te boven te komen om een verenigde revolutionaire beweging te vormen.

Maar zijn het niet de politieke groepen die de beslissende richting van de revolutie direct, kunnen aangeven? Die richting kan slechts in de revolutionaire democratie belichaamd worden.

In mei was dat mogelijk door een samengaan van de stakings- en actiecomités. In de komende fasen kunnen de namen veranderen, maar het doel zal steeds blijven: het duidelijk maken van de wil van hand- en hoofdarbeiders, die hun eigen lot in de hand wensen te nemen en hiermee een begin hebben gemaakt.