G. Barendrecht

Universiteit in opstand


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1969, nr. 5, jg. 12
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De libertaire opvoeding
De legende van de dorpsonderwijzer
Een handboek voor strijd aan de universiteit

Ton Regtiens Universiteit in opstand. Europese achtergronden en de Nederlandse situatie, uitgekomen in de Kritische Bibliotheek bij Van Gennep, is een voortreffelijk boek. Het is het beste wat er in Nederland ooit over dit onderwerp is geschreven en is ook op internationaal niveau een serieuze bijdrage tot informatie, verheldering en oriëntering. Het boek bevat een grote rijkdom aan gegevens en inzichten over de hele ontwikkeling van de studentenstrijd in Nederland en is een onmisbaar hulpmiddel voor elke student die zich zijn situatie nader bewust wil worden en een alternatief zoekt tegenover willoze integratie in de burgerlijke maatschappij als klein radertje in de geoliede kapitalistische machine. Het is onmogelijk dit werk een goede beknopte samenvatting te geven, daarvoor staat er te veel in. We willen slechts proberen een aantal van de behandelde fundamentele kwesties te noemen en op een enkel punt, het politieke perspectief even nader in te gaan. We houden daarbij de volgorde van het boek aan.

Het wetenschappelijk onderwijs wordt steeds belangrijker voor de technologische ontwikkeling, de ontwikkeling van de industrie, de modernisering van de productie. Dit brengt bedrijfsleven en regering ertoe de ouderwets chaotisch-liberale universiteiten en hogescholen te gaan “herstructureren” in de richting van een gestroomlijnde productie van aangepast bedrijfskader, “vakidioten”. Daarbij doet zich meteen al een tegenstrijdigheid voor tussen de behoefte aan wetenschappelijk creatief onderzoek dat nodig is zelfs voor de oplossing van deelproblemen van de productie, en dat het zelfstandig denken moet stimuleren met alle gevolgen van dien, bij het reeds gedeeltelijk gepolitiseerde bewustzijn van de studenten, enerzijds, en de behoefte aan willig kader anderzijds, uitsluitend georiënteerd op carrière binnen de gestelde kanalen. Tegenstrijdig is ook de behoefte van de industrie tot “verdergaande uitputting van het begaafdenpotentieel” en het onvermogen van de staat om de daarvoor noodzakelijke uitbreiding van het onderwijs te financieren. In deze situatie heeft zich in een korte periode, in het traditioneel apolitieke milieu van de universiteit, de sociale en politieke bewustwording van niet geringe groepen van studenten ontwikkeld geheel buiten alle relaties met bestaande politieke partijen om. Dit geschiedde o.a. door het ervaren van het irrationele karakter van de eigen situatie (door de bovengenoemde problematiek al aangeduid), het schoksgewijs bewust worden van de spanning tussen de z.g. politiek neutrale wetenschapssfeer waarin men werd opgeleid, en de inschakeling van die wetenschap en zijn geleerde vertegenwoordigers voor de handhaving van de kapitalistische macht overal in de wereld in binnen- en buitenland. Dat proces van bewustwording kreeg eerst de vorm van vakbondsstrijd op het terrein van de meest directe studentenbelangen: eerste jaren van de SVB. Toen de nieuwe eisen van het bedrijfsleven werden geconcretiseerd in regeringsrapporten (Maris enz.), in wezen politieke voorstellen, werden deze – door de strijd ertegen – tot hefbomen voor de politieke bewustwording van de studenten, voor de verdere radicalisatie die uitmondde in de directe confrontatie met de kapitalistische staat.

De Kritische Universiteit, product van deze bewustwording, heeft daarbij door de wetenschap op een andere wijze te hanteren dan de gestelde universitaire machten, een discussie gaande gemaakt die het politiek karakter van de zg. “waardevrije” burgerlijke wetenschap duidelijk heeft aangetoond: de pijnlijke vervlechting van officiële wetenschap, oorlogvoering, onderdrukking enz. enz. (Hoewel de KrU in Nederland nauwelijks als instituut van de grond is gekomen en niet meer is geweest dan impuls). In het kader van de behandeling van het “Instrumentarium tot politisering van de universiteit. De wapens van de studenten-oppositie” komen, heel concreet beschreven, praktisch alle actievormen en strijdmethoden aan de orde die in de loop van de laatste jaren ontwikkeld zijn; en waardoor steeds beter de pogingen van de autoriteiten om de ontevredenheid en de protesten van de studentenmassa op te vangen en te manipuleren langs parlementaire kanalen doorbroken werden: combinaties van mee discussiëren met de autoriteiten en actie; collegediscussie; collegestaking op kleine en grote schaal; analyse en ontmaskering van het optreden van de universitaire overheid en de daarmee gelieerde staat en industrie; actiegroepen op elk niveau en massavergaderingen; demonstraties; bezettingen, en waarbij steeds opnieuw naar nieuwe, creatieve strijdvormen blijkt te moeten worden gezocht. Essentieel is hierbij dat de strijd niet geïsoleerd blijft binnen het universitaire kader. De betekenis van de studentenacties moeten niet alleen worden duidelijk gemaakt aan een breder publiek buiten de universiteit maar er moet ook een, liefst bestendige, relatie met de werkende massa buiten de universiteit worden ontwikkeld. Regtien maakt een aantal zeer behartenswaardige opmerkingen bij de studentensolidariteitsacties ten aanzien van stakingen, waarbij terecht de nadruk wordt gelegd op het ondersteunend karakter waartoe dergelijke acties zich moeten beperken, zonder enig zweem van paternalisme. Minstens even belangrijk is de stelling dat er geen verschil is in wezen, tussen binnen- en buitenuniversitaire conflicten.

De meest essentiële les die de afgelopen jaren van studentenstrijd ons heeft gegeven is overigens: de geweldige uitwerking, die een stuk strijd, begonnen door een kleine groep, een actiegroep, kan krijgen; de potentieel enorme draagwijdte die een “exemplarische actie” door weinigen ingezet met een scherp omlijnd doel dat makkelijk massaal vertaalbaar is, en op het juiste ogenblik ontketend, kan ontwikkelen; de mogelijkheid van periodes van politieke demoralisatie en overschatting van de tegenstander. Regtien maakt hierbij alweer terecht in principe geen fundamenteel verschil tussen exemplarische acties uit de recente studentenstrijd, de Februaristaking 1941 en het begin van een guerrillabeweging, wat betreft de mogelijkheden om in brede kring nieuwe perspectieven te openen.

Een ander nieuw verworven en kostbaar inzicht is de noodzaak van de ontwikkeling in de loop van de strijd, van revolutionaire eisen, die aanknopen bij de directe behoeften van de studenten en uiteindelijk uitzicht geven op een andere waarlijk democratische maatschappij voor wier verwerkelijking de strijd tegen het kapitalisme als zodanig moeten worden aangebonden; d.w.z. overgangseisen, met name: studieloon, niet in een individualistische-technocratische zin maar in een revolutionaire zin als “collectieve betaling van een collectieve prestatie”, waarbij verdeling van de betaling door de studenten zelf wordt uitgemaakt; en daarmee verbonden PROJECTONDERWIJS, d.w.z. concreet en zinvol collectief aangepakt onderzoek in plaats van lesjes leren, en ZELFBEHEER.

De antiautoritaire studentenstrijd opent een nieuw, internationaal socialistisch perspectief, buiten alle oude verkalkte politieke organisaties en structuren om. Daartoe is nodig politieke strijd op lange termijn. Geen reformistische maar revolutionaire strijd. Binnen de universiteit zal gebroken moeten worden met de resten van de oude parlementaire structuren van de grondraden, die beter kunnen worden omgevormd tot vakbonden. We nemen aan dat Regtien bedoelt dat de SVB hiernaast zal moeten functioneren als de meer politieke organisatie. Buiten de studentenbeweging zullen – in het kader van een zo breed mogelijk onderwijsfront – politieke kernen moeten worden ontwikkeld onder de wetenschappelijke staven en onder de leraren die horen samen te werken met de scholierenbeweging.

Overal waar men werkt en studeert zal de strijd om de politieke macht moeten worden ontwikkeld.

Tot zover Regtien in zijn visie die wij in het algemeen van harte kunnen onderschrijven, enkele details van formulering en benadering van problemen daargelaten. Op één fundamenteel punt kunnen wij echter niet met hem meegaan. En dat is in zijn verwerping van de idee van een politieke partij als revolutionaire leiding. Hoe begrijpelijk en gezond ook het in brede studentenkring voorkomende wantrouwen is in alle bestaande politieke partijen die duidelijk op een andere manier hun failliet hebben aangetoond, het lijkt ons dogmatisch om tot zulke verstrekkende algemene conclusies te komen. De ervaring van de mei-juni explosie in Frankrijk heeft juist scherp gewezen op het pijnlijk gemis van een revolutionaire politieke organisatie die de ietwat chaotische revolutionaire energie had kunnen stuwen en oriënteren op de overname van de macht. J.R. Tournoux Le mois de mai du géneral heeft er op gewezen dat de politieke leiding van de Franse bourgeoisie ernstiger in paniek was dan de revolutionaire strijders zelf zich toen hebben gerealiseerd; d.w.z. dat men verder had kunnen doorstoten; mits natuurlijk de gebundelde politieke wil daartoe aanwezig ware geweest, gecentraliseerd in een revolutionaire partij, met een revolutionair program. We geven Regtien graag toe dat zo’n organisatie in Nederland op korte termijn niet kan worden “gemaakt”. Een nieuwe revolutionaire, socialistische partij kan alleen ontstaan in de loop van een proces van verdere politieke ontwikkeling, van revolutionaire hergroepering vanuit allerlei stromingen; een proces waarin niet in de laatste de revolutionaire studenten een zeer belangrijke plaats zullen hebben, zodra zij de logische uiterste consequenties van de politieke doorbreking van het relatieve universitaire isolement, en van de idee van de wezenlijke gelijkheid van de antikapitalistische strijd binnen en buiten de universiteit, zijn gaan trekken; iets wat enkelen in Nederland en meerdere studenten in het buitenland al hebben gedaan. De noodzaak van een nieuwe revolutionaire partij wordt ook gesteld door André Gorz -enkele malen met grote instemming door Regtien aangehaald – en dat niet alleen in zijn boek Het moeilijke socialisme maar ook in zijn zeer belangrijke grote artikelen in Temps Modernes, waarin hij de balans opmaakte van de mei-juni dagen in Frankrijk. Het inzicht in deze noodzaak zal in bredere kring overigens niet ontstaan door theoretisch te overtuigen. Dat zal pas mogelijk zijn door een wisselwerking van eigen ervaringen en permanente discussie, nationaal, en internationaal. En die discussie zal dan eerst werkelijk vruchtbaar worden als de golf van sterk emotioneel geladen en door het failliet van alle bestaande autoritaire en bureaucratische partijen van de arbeidersbeweging gevoede weerzin tegen de partij idee op zich zelf, en de even emotionele enigszins onkritische antileninistische en pro Luxemburg-Gorter-Pannekoek stemming op het vlak van politieke organisatie, wat geluwd zal zijn.

Over het hoe precies dan de geleidelijke opbouw van die politieke organisatie hebben wij overigens allerminst de waarheid in pacht. De geschiktste vormen, partijvormen van de revolutionaire beweging van de toekomst in Nederland en elders kunnen slechts ontdekt worden door het samenwerken van revolutionairen in grote zaken, op allerlei fronten, in de richting van die effectieve gebundelde kracht die in staat zal zijn het kapitalisme ten val te brengen.

Terug tot de studentenbeweging.
Regtien heeft met zijn boek een uiterst belangrijk instrument voor de ontwikkeling van de revolutionaire studentenstrijd gegeven. Een instrument op tactisch, en strategisch niveau; een werk- en strijdprogram en de aanzet tot een principieel basisprogram. Het is nu aan de discussie in en rond de studentenbeweging om tot systematische uitwerking en ontwikkeling van een revolutionair antikapitalistisch program over te gaan.

We wilden als bijdrage hiertoe enkele punten noemen, voor een belangrijk deel aan het werk van Regtien ontleend. T.a.v. de objectieve situatie:
- De grootscheepse industrialisatie van het kapitalisme na de tweede wereldoorlog, gepaard gaande met een snel voortgaande concentratie van kapitaal en centralisatie van de productie in de vorm van grote nationale en internationale monopolies, heeft een vergaand proletariseringsproces gaande gemaakt. Oude “zelfstandige” middengroepen (“oude middenstand”, boeren, “vrije beroepen”, kleine ondernemers) vallen weg of worden sterk uitgedund en afhankelijk gemaakt.
- Steeds duidelijker komt in sociaaleconomische zin een kleine groep van bezitters te staan tegenover een overweldigende massa van machteloze arbeidende loontrekkers, van slecht betaalde ongeschoolde arbeiders tot en met goed betaalde hogere technici en academici toe.
- Deze laatste categorie, een deel van de in omvang steeds toenemende witteboordwerkers, worden feitelijk een deel van de massa, van de arbeidersklasse, ook al wordt de meerderheid ervan nog steeds beheerst door een burgerlijk “stands”-bewustzijn, dat haar nog vervreemd van de oude arbeidersklasse.
- Het zich voortdurend moderniserend en zich internationaal vervlechtend grootbedrijf vereist voor zijn maximale ontplooiing de volledige onderwerping van de staat; en wel van een staat die zoveel mogelijk ongehinderd door belang kan optreden, en daartoe allerlei uit een vroegere periode van het kapitalisme geërfde liberale vrijheden en rechten moet inperken en eventueel liquideren.
- Voor deze permanente modernisering van het grootbedrijf en de parallelle ontwikkeling van de staatsbureaucratie, heeft het monopoliekapitaal een toenemende behoefte aan hooggeschoold kader: vaklieden, specialisten, opgeleid door het hoger beroepsonderwijs, de universiteiten en hogescholen; d.w.z. een behoefte niet zo zeer aan kritische intellectuelen als wel aan een massaproductie van gestroomlijnde technocraatjes, van research beambten, en gladde bureaucraten.
- Hiertoe is een verandering van het onderwijs en i.h.b. van het hoger onderwijs nodig, dat nog vele karaktertrekken vertoont van het vroege kapitalisme en van de liberale fase van het kapitalisme; trekken die een belemmering vormen voor de bevrediging van die nieuwe behoeften.
- Deze omschakeling en onderwerping van het hoger onderwijs stuit op verzet bij de studenten die zich bewust gaan worden van de tegenstrijdigheden tussen de oude liberalere wetenschapsidealen en de modern-kapitalistische werkelijkheid van ontwikkeling van een schoolopleiding, opleiding van gespecialiseerde robotten; tussen democratische ideologie en steeds meer autoritair wordende praktijk; tussen burgerlijke opvattingen en theorieën over de macht-van-de-geest en het intellect en de machteloze werkelijkheid van een aanstaande plaats in het witteboorden-proletariaat; enz.
- Een massaal verzet, dat begonnen op vakbondsniveau in korte tijd gepolitiseerd raakte.
- Dit ontwikkelingsproces van sociale en politieke bewustwording en radicalisering van de acties in de studentenwereld – de enige plaats waar nu in de hoogontwikkelde geïndustrialiseerde kapitalistische landen een doorbreking van de greep van het burgerlijk bewustzijn op vrij grote schaal mogelijk blijkt – wordt gedeeltelijk mogelijk gemaakt door de geprivilegieerde positie van de student in verhouding tot de doorsnee arbeider wat de toegang tot de kennis van de maatschappij in zijn hele ontwikkelingsgang betreft; en gedeeltelijk ook, in het subjectieve vlak doordat kleine groepen, min of meer met elkaar verbonden revolutionairen, binnen en buiten de universiteit in een voorafgaande fase deze antikapitalistische ideeën levend hebben weten te houden en als schakel hebben gefunctioneerd voor het op gang brengen van acties voor solidariteit met de koloniale revolutie die een beslissende voorbereidende rol hebben gespeeld in de verandering van het politieke klimaat.
- De min of meer massale verbreiding van socialistische, revolutionaire denkbeelden onder studenten was echter pas mogelijk toen de toenemende contradicties van de laatkapitalistische maatschappij zich scherp deden voelen binnen de universiteit.

T.a.v. studentenstrijd.
- Wil de studentenbeweging zich maximaal ontplooien in antikapitalistische zin, dan lijkt het ons nodig dat er naast een massale vakorganisatie met zijn basisorganisaties in elke studierichting en op het vlak van faculteit en universiteit, een revolutionair-socialistische studentenorganisatie tot stand komt. Een organisatie die in staat is de strijd op een zo hoog mogelijk politiek niveau, socialistisch te ontwikkelen en te verbinden met de revolutionaire strijd buiten de universiteit; die een continuïteit ontwikkelt onafhankelijk van de conjunctuur van het ontstaan en vergaan van tijdelijke actiegroepen; die programma’s weet uit te werken; en die weet te bouwen aan een internationale organisatie van revolutionaire studenten.
- Binnen de universiteit liggen er alle mogelijkheden van antiautoritaire actie (die Regtien heeft beschreven) die in staat zijn grote groepen te mobiliseren en te radicaliseren; zij zullen echter systematisch begeleid moeten worden met revolutionaire analyse en geplaatst in een breder socialistisch perspectief, om te voorkomen dat illusies postvatten over de democratisering van het hoger onderwijs binnen de kapitalistische maatschappij die zich steeds meer autoritair ontwikkelt. Gezien het feit dat er zelfs in radicale studentenkring over de verwerkelijking van een radenuniversiteit, nu, wordt gesproken, is dit laatste dringend noodzakelijk.
- Even noodzakelijk is de permanente uitwerking van datgene wat vroeger “kritische universiteit” werd genoemd, d.w.z. de voortdurende ontmaskering van de burgerlijke wetenschap, het ontwikkelen van eigen wetenschappelijke projecten, eventueel in samenwerking met revolutionaire elementen uit de wetenschappelijke staven; in dienst van de gehele bevolking, van de werkende massa in zijn strijd tegen het kapitalisme. En ook hier geldt dat wanneer zo’n project gerealiseerd kan worden met gebruikmaking van universitaire faciliteiten, weer gewaakt moet worden voor illusies over hervormingsmogelijkheden van de universiteit nu.
- Voor de bevestiging van de uitbraak uit het isolement zal gestreefd moeten worden naar de vorming van strijdbare vakorganisaties onder de wetenschappelijke staf en het technisch en administratief personeel van de universiteit, evenals er buiten de universiteit de ontwikkeling van een scholierenmassabeweging en van een militante lerarenorganisatie moet worden gestimuleerd. Mede in het kader van de opbouw van een onderwijsfront verdient het aanbeveling de leerlingen bij het hoger beroepsonderwijs de status van student te geven en hen in de studentenbeweging geheel te integreren.
- Vanuit het onderwijsfront moet worden geprobeerd om blijvend contact te leggen met de werkende jeugd die tot organisatie moet worden gestimuleerd.
- Aangezien bij het middelbaar en hoger onderwijs, studeren nog steeds een privilege is van de zonen van de bourgeoisie en van beter betaalde middenlagen, zal er strijd moeten worden gevoerd voor het openstellen van de universiteit voor ieder; voor het invoeren van studieloon voor alle vormen van voortgezet onderwijs; en zolang dit niet gerealiseerd is kan worden overwogen om vanuit de studentenbeweging zelf hogere cursussen te geven voor werkende jongeren en alle belangstellenden.
- Alle actie, in eerste instantie aanknopend bij de directe belangen van de grote massa van de studenten en scholieren moet op den duur steeds meer en scherper worden geplaatst in een programmatisch perspectief van de verovering van de macht door de massa van de werkende bevolking, ter vestiging van een socialistische maatschappij die waarlijk democratisch is, onder economisch zelfbeheer en politiek direct zelfbestuur van onderop.

Tot zover voorlopig enige ruwe elementen voor verdere discussie, waarvan wij hopen dat zij op gang zal komen. Hoewel natuurlijk die discussie in de eerste plaats in de studentenpers zal worden gevoerd, stellen wij er onze kolommen er ook graag voor open.