Branka Magas

De oorlog is terug in Joegoslavië


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, oktober 1992, nr. 44
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De nationale kwestie
In de Balkan
Voormalig Joegoslavië – Zelfbeschikkingsrecht geen eenvoudig vraagstuk

De achtergronden en oorzaken van de vernietigende oorlog in het voormalig Joegoslavië zijn buitengewoon complex. Het gaat ondermeer om de crisis van het stalinisme, om de gevolgen van een ongebreidelde uitbreiding van de markteconomie en pogingen tot restauratie van het kapitalisme; het gaat ook om de historische terugkeer – in oude en nieuwe vormen – van een veelheid van onverwerkte nationale vraagstukken. Onderstaand artikel van Branka Magas (dat eerder verscheen in het zomernummer van Capital & Class) gaat vooral in op de politieke achtergronden van het uiteenvallen van Tito’s erfenis. De linkse beweging heeft een verantwoordelijkheid om deze oorlog – die verder zou kunnen escaleren tot een nieuwe Balkanoorlog – te stoppen. Steun aan en solidariteit met de vredesbeweging in de republieken van het voormalige Joegoslavië is noodzakelijk en mogelijk. Verzet tegen een massieve gewapende westerse interventie is dat ook. Wat voor positiefs valt er te verwachten van een interventie van een Engeland met z’n terreur in Noord-Ierland, of van een Duitsland, dat tienduizenden mensen naar de Balkan terug deporteert? Een van de dingen die we kunnen doen is de democratische oppositie uit het vroegere Joegoslavië aan het woord laten en de werkelijke oorzaken van dit brute geweld bloot leggen.

We kunnen nauwkeurig vaststellen wanneer er een eind kwam aan de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië: om vijf uur ’s morgens op 25 juni 1991, toen het federale leger een frontale aanval lanceerde op Slovenië. Deze actie was niet goedgekeurd door de president van Joegoslavië, die ook opperbevelhebber van het leger was. Het is onwaarschijnlijk dat een dergelijke goedkeuring wel verkregen zou zijn, want de federale grondwet verbiedt uitdrukkelijk troepenverplaatsingen van het federale leger in alle Joegoslavische republieken of provincies zonder hun formele toestemming. Dit voorschrift uit de grondwet is niet meer dan een afspiegeling van het feit dat de Joegoslavische federatie de structuur had van een verbond van gelijke en soevereine republieken (waarin de provincies de facto en de jure dezelfde rechten hadden voor wat betreft militaire interventie). De aanval van het leger was dus ongrondwettelijk, een daad van hoogverraad, een staatsgreep. Waarom is dit gebeurd?

Voorgeschiedenis

Een dergelijk besluit kan niet op het moment zelf genomen zijn. Integendeel, het is duidelijk dat deze belangrijke beslissing van de chefs van staven niet meer was dan de laatste stap in een ontwikkeling van de Joegoslavische politiek, die al lang in de richting van desintegratie ging. Op welk moment in de geschiedenis werd deze splijtende tendens voor het eerst manifest en wat waren de oorzaken hiervan?

In 1867, het jaar van de overeenkomst tussen Oostenrijk en Hongarije, werd het uiteenvallen van de Habsburgse monarchie onvermijdelijk. Na dat jaar werd het keizerrijk alleen nog bijeen gehouden door interne repressie en door de noodzaak van het Europese machtsevenwicht.

De Joegoslavische variant van 1867 kwam 120 jaar later, in 1987, toen een coup in de partij Slobodan Milosevic voorzitter van de Bond van Communisten in Servië maakte op basis van een programma dat duidelijk nationalistisch en anticonstitutioneel was. Hij werd daarmee de onomstreden leider van de grootste republiek van Joegoslavië. Zijn overwinning op zijn constitutionele tegenstanders in de partij en hun liberale bondgenoten – die gevolgd werd door massale zuiveringen in het politieke- en staatsbestel van Servië (vooral in de media) – was de eerste slag voor de politieke eenheid van Joegoslavië en tenslotte ook voor de territoriale eenheid van het land.

De zuivering van 1971-1972

Hoe is het zover gekomen? Waarom werd vooral Servië het bastion van politieke reactie? En waarom hebben de andere republieken en provincies passief Milosevic’s drastische herstructurering van de binnenlandse politiek in het voormalig Joegoslavië geaccepteerd, ondanks het feit dat alles wees op een rampzalige uitkomst daarvan?

Voor een antwoord moeten we zo’n twee decennia terugkijken, naar de even massale landelijke zuivering van hervormers in de Bond van Communisten in Joegoslavië (de Joegoslavische CP) in 1971-72.

In alle republieken werd de partij gezuiverd, maar vooral in Servië en Kroatië. Een hele generatie capabele jonge leiders werd plotseling politiek aan de kant gezet en vervangen door oudere partijkaders, die de status quo wilden handhaven. Deze zuivering, die door Tito werd goedgekeurd, had in Joegoslavië eenzelfde effect als drie jaar eerder de invasie van Warschaupacttroepen in Tsjecho-Slowakije. Een hernieuwde nadruk op ideologische zuiverheid ging gepaard met een nieuwe concentratie van de macht in handen van Tito en zijn getrouwen.

Maar de gevolgen van de zuivering waren niet in alle republieken gelijk. In Kroatië, waar de zuivering doorgevoerd was onder het mom van strijd tegen het Kroatische nationalisme, leidde het tot een potentieel gevaarlijke situatie waarin de etnische balans doorsloeg ten gunste van de Servische kaders. In Servië, waar de zuivering uitgevoerd werd als offensief tegen technocraten en liberalen, werd de partij overstroomd door kleine apparatsjiks. Iets dergelijks gebeurt nu ook in Macedonië.

Pas na de dood van Tito in 1980 was het mogelijk het pijnlijke en soms hopeloos lijkende proces in gang te zetten om de liberaal-hervormingsgezinde vleugel in de aparte partijen [de KP’s in de verschillende republieken; vert.] weer op te bouwen. Maar deze keer zat het tij bepaald niet mee, behalve in Slovenië waar de zuivering niet zo omvangrijk was geweest.

De zuivering had geleid tot nieuwe verhoudingen tussen de republieken en provincies. De positie van de zuidelijke republieken en vooral die van Bosnië-Herzegovina, was sterker geworden. Daarentegen was de mogelijkheid voor Kroatië om zelfstandig op het niveau van de federatie te opereren, aanzienlijk beknot. Servië kwam naar voren als bolwerk van een nieuwe Joegoslavische eenheidsgedachte en versterkte daarbij z’n traditionele ideologische bondgenoot: het Groot-Servisch nationalisme.

Maar tegelijkertijd was er sprake van een tegentendens. Die werd gesymboliseerd door de nieuwe grondwet in 1974 en kwam voort uit de liberalisering van de jaren zestig. Deze nieuwe grondwet benadrukte het staatskarakter van de zes republieken en gaf bovendien aan de twee autonome provincies van Servië een directe vertegenwoordiging op federaal niveau. Er was dus een schrijnende tegenstelling tussen de politieke decentralisatie op het niveau van de staat en een recentralisatie op het terrein van de partij-ideologie. In de jaren tachtig zou dit – in een periode van toenemende economische crisis – tot een explosieve situatie leiden.

Het leger

De zuivering in de partij in 1971-1972 had een nog dramatischer gevolg op de langere termijn, omdat het leger daardoor in het centrum van het politieke leven kwam te staan. Het leger kreeg zelfs ex officio een plaats in het presidium van de federale partij. Nooit eerder had een zuivering geleid tot de gelijktijdige vervanging van de leidingen van partij en staat in de twee grootste en machtigste republieken, Servië en Kroatië. En dit was alleen mogelijk geweest met de hulp van het leger. Natuurlijk had het leger altijd een speciale plaats gehad in het politieke leven van Joegoslavië, deels door z’n verleden in de partizanenstrijd, deels door het gevoel van onzekerheid dat in Joegoslavië heerste in de periode van de Koude Oorlog. Het leger was intact gebleven, in tegenstelling tot het federale Ministerie van Binnenlandse Zaken, dat halverwege de jaren zestig was gezuiverd en gedecentraliseerd. Wel was er in 1968 sprake van dat het leger ook sterk onder controle van de civiele staatsorganen zou worden gebracht. Een onderzoek naar de defensie van Joegoslavië na de inval in Tsjecho-Slowakije bracht ernstige zwaktes aan het licht en gaf aanleiding tot het besluit om de zelfverdediging van de bevolking te organiseren in een soort partizanen-eenheden. Dit werden de Territoriale Verdedigingskrachten (TV), die werden opgericht en gecontroleerd door de afzonderlijke republieken en provincies, maar die een band hadden met het leger. Er ontstond al snel een discussie binnen het militaire establishment over de verhouding tussen de TV en het leger, die leek op de twist in de partij. Liberaal-gezinde generaals wilden een grotere onafhankelijkheid voor de TV en conservatieven klaagden dat dit zou leiden tot legers van de republieken en dat het separatisme zou aanwakkeren. Maar de zuivering van hervormers binnen de partij, met steun van het leger, deed de balans sterk doorslaan in het voordeel van de hardliners. Daarna groeide in de laatste jaren van Tito’s leven de autonomie van het leger ten opzichte van de burgerlijke autoriteiten en na zijn dood werd dat nog sterker. Veel generaals die met pensioen gingen, zochten een civiele rol in de partijleidingen van de federatie en de republieken.

Tito’s dood betekende dus in vele opzichten een keerpunt in Joegoslavië. Hij werd als staatshoofd en opperbevelhebber van het leger vervangen door een achtkoppig collectief leiderschap, dat bestond uit vertegenwoordigers van de republieken en provincies. Ook de leiding van de partij werd op zo’n manier samengesteld, met dat verschil dat het leger hier een negende man leverde. Formeel functioneerden deze twee leidingen allebei op basis van consensus. Maar na een paar jaar kwamen de tegenstellingen die in het voorgaand decennium onderdrukt waren naar boven. Op meerdere fronten ontstond er een strijd tussen hardliners en liberalen. In dit gevecht vonden de stalinisciese hardliners vanaf het begin een sterke bondgenoot in het Groot-Servisch nationalisme.

Kosovo

Het eerste front werd geopend in Kosovo, waar in maart-april 1981 grote demonstraties met een militaire interventie onderdrukt werden. Dit leidde tot een aanzienlijk aantal dodelijke slachtoffers en tot het uitroepen van de staat van beleg in de provincie. Het was de eerste keer sinds de Tweede Wereldoorlog dat een dergelijke maatregel ergens in Joegoslavië was toegepast. Niet alleen de Albanese leiders in Kosovo uit die tijd, maar ook onafhankelijke intellectuelen hebben gezegd, dat de demonstraties uit de hand zijn gelopen door provocaties van de Servische politie. Gezien de latere gebeurtenissen lijkt dat een plausibele verklaring, want deze demonstraties in Kosovo betekenden dat de status van deze overwegend Albanese provincie in Servië opnieuw aan de orde werd gesteld. Nationalisten binnen en buiten de Servische partij sloegen daarbij de handen ineen op basis van een voorstel om de twee provincies weer in Servië te integreren en de nationale rechten van de Albanese bevolking in te perken. Het resultaat was een campagne voor herziening van de Servische grondwet en die campagne kreeg een schreeuwerige anti-Albanese toonzetting. Ook de leiders van Vojvodina en iedereen die vond dat Kosovo en Vojvodina autonoom moesten blijven, werden gebrandmerkt als corrupte bureaucraten, die hun positie belangrijker vonden dan de heilige zaak van de nationale eenheid.

Federalisme

Het tweede front werd geopend in de kwestie van het federalisme, zoals dat was vastgelegd in de grondwet van 1974. Groot-Servische nationalisten en aanhangers van de Joegoslavische eenheidsgedachte stelden dat de grondwet de eenheid van het land en van Servië in het bijzonder had vernietigd, door teveel macht te geven aan de republieken en provincies. De eerste stap naar een hernieuwde centralisering van Joegoslavië werd gezet in het midden van de jaren tachtig en nam de vorm aan van een campagne over het ‘onderwijs’. Het eerste doel daarvan was om de controle over de lesprogramma’s van de scholen in handen te leggen van de federatie, om de eenheid van het land te versterken. Maar het werd al snel duidelijk dat deze bezorgdheid om de eenheid weinig méér te betekenen had dan een poging om de schoolboeken Servischer te maken, vooral wat betreft de beoordeling van de geschiedenis en de taal. Er werden steeds meer klachten geuit dat Slovenen, Macedoniërs en Albanesen geen Servo-Kroatisch kenden, dat de Kroaten zonder reden hun taal Kroatisch noemden en dat het Cyrillisch schrift in Servië dreigde uit te sterven. Dit offensief liep op niets uit, maar was een duidelijk waarschuwingssignaal aan alle niet-Servische nationaliteiten. Een krachtige tegenaanval werd ingezet door de schrijversorganisaties in de andere republieken en in Kosovo. In Slovenië zou dit verzet van de schrijvers tegen de voorgestelde hervorming van het onderwijs een paar jaar later zelfs leiden tot de oprichting van een van de eerste niet-communistische partijen in Joegoslavië – de Sloveense Democratische Alliantie – die in 1990 samen met andere partijen de verkiezingen won.

De Groot-Servische ideologen behaalden echter, met steun van het leger, één overwinning: een negentiende eeuws panslavisch lied werd halverwege de jaren tachtig – ondanks sterke protesten van de niet-Slavische nationaliteiten – het nieuwe nationale volkslied.

Burgerrechten

Het derde front werd geopend op het gebied van de burgerrechten, vooral op het vlak van de persvrijheid en de vrijheid van vereniging. Hierover had het leger zeer duidelijke opvattingen en dit was de enige kwestie die in het begin tijdelijk een verschil van mening opleverde tussen het leger en de Servische nationalisten. Het initiatief kwam in dit geval van de kant van de hardliners in de Kroatische panijleiding, die in 1985 een berucht ‘Witboek’ publiceerde. Daarin werden enkele honderden intellectuelen in heel Joegoslavië gebrandmerkt als contrarevolutionairen van allerlei slag. Eveneens in 1985 werden zes intellectuelen in Belgrado gearresteerd en vervolgd wegens contrarevolutionaire activiteit.

Maar dat antidemocratische offensief bleek contraproductief te werken, omdat het Westen in die tijd sterk de nadruk legde op de mensenrechten in Oost-Europa en vanwege de toenemende Joegoslavische afhankelijkheid van Westerse hulp. Het werd nog moeilijker toen Gorbatsjov de baas werd in het Kremlin. Het ‘Witboek’ werd dus in de kast gezet en slechts één van de zes van Belgrado werd betrekkelijk korte tijd gevangen gezet.

Juist op dat moment werd Slovenië de voorhoede van democratische verandering in Joegoslavië. Er was sprake van openlijke en stilzwijgende samenwerking tussen spontane ‘alternatieve’ basispolitiek en -cultuur, de officiële jongerenorganisatie en de hervormingsgezinde vleugel binnen de Sloveense partij, die sterker was geworden na de verkiezing van Milan Kucan als partijleider. En in Kroatië verloor de vleugel van hardliners van Stipe Suvar – die verbonden was met het leger en die het initiatief had genomen tot het ‘Witboek’ – invloed aan een meer gematigde groep in de partij.

Milosevic

Een vierde front – dat doorslaggevend zou blijken te zijn – werd geopend in Servië, waar Milosevic in 1987 door de belangrijkste Servische generaals werd gesteund in zijn greep naar de macht. De coup van de hardliners in de Servische partij werd snel geconsolideerd door het gebruik van nationalisme en de hulp van de staat. Er werden in heel Servië bijeenkomsten georganiseerd, waar afschaffing van de autonome status van de provincies, de hercentralisering van Servië en de hercentralisering van Joegoslavië werden geëist. Op deze bijeenkomsten, die deden denken aan de culturele revolutie in China en die betiteld werden als de ‘antibureaucratische revolutie’, werd ook het aftreden geëist van alle liberale politici in het hele land. De zeshonderdste verjaardag van de slag van Kosovo werd aangegrepen voor een oproep aan alle Serven om de rijen te sluiten achter Milosevic (in die slag van Kosovo behaalden de Turkse legers een beslissende overwinning op de restanten van een kortstondig Servisch rijk). Er werd een mars door de instellingen aangekondigd, die met alle middelen tot een door Servië overheerst Joegoslavië zou moeten leiden. De regeringen van Vojvodina en Kosovo werden door middel van zorgvuldig georkestreerde massamobilisaties aan de kant gezet.

De rest van Joegoslavië keek stilzwijgend toe naar deze eerste stappen in de vernietiging van de federale orde, in de misplaatste veronderstelling dat de Blitzkrieg van Milosevic bij de grenzen van Servië zou stoppen. Maar ook Bosnië-Herzegovina werd gedestabiliseerd door middel van een erg makkelijke beschuldiging van corruptie van de moslimleiders. Daarna werd er een succesvolle coup gepleegd in Montenegro, waarbij de regering ten val kwam en vervangen werd door een regering die loyaal was aan Milosevic. Partij- en staatsinstellingen in de provincies en in Montenegro werden gezuiverd en bemand met volgelingen van Milosevic. In Kosovo werd krachtig verzet geboden met meerdere massademonstraties en twee algemene stakingen, maar uiteindelijk werd de provincie door het leger onderworpen.

Balans

Deze veranderingen betekenden een complete wijziging van het nationale en politieke evenwicht in Joegoslavië. Milosevic en zijn militaire bondgenoten konden nu rekenen op vier van de acht stemmen in de presidentiële raad, die het bevel voerde over het leger. Servië stond klaar om de controle over het hele land over te nemen. De politieke oorlog werd nu naar nieuwe fronten uitgebreid, waarin Servië en het leger tot een taakverdeling kwamen. In Kroatië speelde Servië de kwestie van de Servische minderheid op (zoals het eerder in Kosovo gedaan had). Het beweerde dat die mishandeld werd en eiste interventie door de federale partij en staat. Servië begon massabijeenkomsten te organiseren in Kroatische gebieden waar veel Serven woonden en daar werden Kroatische partijleiders openlijk veroordeeld als anti-Servisch en anti-Joegoslavisch.

In Slovenië (waar geen grote Servische gemeenschap woont) begon het leger intussen grote druk uit te oefenen op de partijleiding om de steeds vrijere pers te muilkorven en het leger dreigde met interventie als het niet gehoorzaamd zou worden. In 1988 arresteerde het leger vijf journalisten die werkten voor de Sloveense jongerenkrant Mladina en een legersergeant. Zij werden beschuldigd van het stelen van militaire geheimen, hetgeen ook een persoonlijke wraakoefening was, want Mladina had een belangrijke rol gespeeld in kritiek op het Joegoslavische leger en had corruptie van enkele machtige generaals openbaar gemaakt.

Tegelijkertijd deed Servië een oproep voor een buitengewoon congres van de Joegoslavische Communistenbond, waarop nieuwe gecentraliseerde statuten aangenomen zouden moeten worden.

Militair geweld

Het wordt nu steeds duidelijker (uit interviews met hooggeplaatste Sloveense en Kroatische generaals, die onlangs gepubliceerd zijn en ook uit documenten), dat de stafchefs van het leger al bezig waren om een militaire greep naar de macht voor te bereiden. Servië, waar alle federale instellingen zich bevinden, zou daarvoor als uitvalsbasis dienen. Het lijkt erop dat het leger ervan overtuigd was dat het met overwegend politieke middelen zou kunnen winnen, met af en toe wat vertoon van macht. Het lijkt er ook op dat het Westen bang was voor het uiteenvallen van Joegoslavië en daarom geneigd was de generaals te steunen als er tenminste een soort civiele façade zou blijven bestaan (de machteloze federale regering van Ante Markovic was duidelijk kandidaat om die rol te spelen).

De band met het Servië van Milosevic werkte dus in het voordeel van het leger, maar onder de oppervlakte is het ook z’n ondergang gebleken. Want de opgang van het Servische nationalisme en het streven van Servië naar hegemonie over Joegoslavië moest wel leiden tot sterke angstgevoelens bij de niet-Servische nationaliteiten, die tweederde van de bevolking van het land uitmaken. Macedonië, dat eerder geneigd was met Servië mee te gaan in de Albanese kwestie, werd nu steeds onwilliger. Dat gold ook voor Bosnië-Herzegovina, ondanks sympathie voor Milosevic onder de Serven die éénderde van de bevolking in die republiek uitmaken. In Slovenië ontstonden nieuwe politieke partijen en het parlement begon wettelijke voorbereidingen te treffen voor het houden van verkiezingen waar meerdere partijen aan mee konden doen. In Kroatië kwam de partij onder sterke druk te staan om verzet te bieden aan Servië en het leger. Ook hier werden nieuwe politieke partijen gevormd en de Kroatische partij (die in die tijd toevallig geleid werd door een Serviër) was bang voor een ‘broederlijke’ interventie en koos eveneens voor verkiezingen met deelname van meerdere partijen in december 1989. Natuurlijk werden in grote delen van Oost-Europa nu communistische regimes van de kaart geveegd.

Het besluit van Kroatië om tegelijkertijd met Slovenië meerpartijenverkiezingen te organiseren (april 1990) betekende dat het conservatieve bondgenootschap de politieke oorlog had verloren en dat het proces van democratische verandering in het hele Joegoslavië nu niet meer te stoppen zou zijn. Het Joegoslavische partijcongres, dat eind februari 1990 werd gehouden, bleek het laatste te zijn. Tegen het einde van 1990 waren er in heel Joegoslavië – met uitzondering van Kosovo – meerpartijenverkiezingen geweest. Alleen in Servië en Montenegro was de communistische partij (onder een nieuwe naam) aan de macht gebleven.

Oorlog

Voorbereidingen van het leger en van Servië voor een openlijke oorlog namen verscheidene vormen aan. In Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Macedonië en deels ook in Slovenië werden de TV ontwapend. In Kroatië en Bosnië-Herzegovina werden Servische gemeenschappen bewapend. In beide republieken, maar vooral in Kroatië, werden gebieden waar in meerderheid Serviërs woonden aangemoedigd om zich onafhankelijk te verklaren van de centrale autoriteiten van de republiek. In het leger werden onbetrouwbare officieren met belangrijke posities – vooral diegenen van Sloveense of Kroatische afkomst – met pensioen gestuurd en vervangen door Servische officieren. In hun oorlogsvoorbereidingen reorganiseerden de chefs van staven ook militaire regio’s, om de lokale en civiele invloed van republieken te minimaliseren. Nieuwe eenheden werden – onder direct bevel van het Ministerie van Defensie – ondergebracht in bepaalde gevoelige gebieden, zoals de Kroatische stad Knin – centrum van wat in augustus 1990 het ‘Autonome Gebied van Krajina’ zou worden. In de loop van 1991 werden dergelijke Krajina’s ook gevormd in oostelijk Kroatië en in noordelijk en zuidelijk Bosnië-Herzegovina. In de eerste helft van 1991 werden verscheidene pogingen ondernomen om de nieuwe regering in Kroatië ten val te brengen en/of om geheel Joegoslavië onder militair gezag te brengen. Het Autonome Gebied van Krajina’ en later ook andere gebieden van Kroatië, waar overwegend Serviërs woonden, werden aangespoord om een gewapende strijd tegen de Kroatische regering te voeren. Alle pogingen van de nieuwe regeringen in Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Macedonië en Slovenië om te onderhandelen over een lossere vorm voor een Joegoslavisch verband – een confederatie van soevereine staten zoals dat pas in de Sovjet-Unie overeengekomen was – werden keihard afgewezen en dat bracht Kroatië, Macedonië en Slovenië steeds meer op het pad naar onafhankelijkheid. Onder de druk van deze ontwikkelingen werden de federale instellingen – het presidentschap, de regering en het parlement – steeds meer gemarginaliseerd en onmachtig.

Toen eind juni 1991 Slovenië en Kroatië formeel de onafhankelijkheid uitriepen (zoals ze zes maanden eerder hadden aangekondigd, als er geen politiek akkoord bereikt zou worden), antwoordde het leger met een frontale aanval op Slovenië. Het is nog niet duidelijk of deze aanval bedoeld was om Slovenië binnen Joegoslavië te houden of om het er helemaal uit te verdrijven. Wat in ieder geval wel duidelijk is, is dat de nederlaag van het leger in Slovenië snel leidde tot een openlijke koersverandering. De legerleiding pretendeerde niet meer Joegoslavië bijeen te kunnen houden. In plaats daarvan schaarde zij zich achter het project van een Groot-Servië.

Op het moment dat ik dit schrijf wordt het grondgebied van Kroatië versnipperd door een felle aanval van Servië en troepen van het federale leger. Het is hun bedoeling om nieuwe grenzen te trekken, die een groot deel van het huidige Joegoslavië met geweld binnen een Groot-Servië zouden moeten brengen. In een dergelijke staat zouden de Serviërs nog steeds een minderheid zijn en zo’n staat zou alleen met geweld bijeen te houden zijn. Het leger is bezig Bosnië-Herzegovina om te toveren in een machtsbolwerk, ondanks duidelijk verzet van de Kroatische- en moslimbevolking daar. Macedonië heeft zich inmiddels onafhankelijk verklaard, Kosovo staat aan de vooravond van openlijke rebellie en dat geldt ook voor de moslimbevolking van de historische Sandjak-provincie, die is opgedeeld tussen Servië en Montenegro. Het Groot-Servisch nationalisme heeft niet alleen het eerste Joegoslavië vernietigd, maar is er nu ook in geslaagd het tweede Joegoslavië om zeep te helpen.

Lessen uit de geschiedenis

Als we zoeken naar lessen uit de geschiedenis voor Joegoslavië, dan zijn de volgende aanwijsbaar: 1) Joegoslavië is als staat niet levensvatbaar, tenzij het gelijke rechten geeft aan alle nationale groepen. 2) Centralisme is in Joegoslavië altijd uitgelopen op Servische staatsoverheersing, wat betekent dat de eenheidsgedachte in het centrale staatsapparaat Groot-Servisch nationalisme aanmoedigt. 3) Groot-Servische aspiraties komen boven wanneer de democratie in Servië onder vuur ligt, dus een democratisch Servië is een voorwaarde voor welk Joegoslavië dan ook. 4) Servisch nationalisme neemt, net als alle andere nationalismes in Joegoslavië, toe als gevolg van ongelijke economische ontwikkeling.

Deze laatste ‘les’ is in dit artikel niet aan de orde gekomen. Toch lijdt het weinig twijfel dat ongelijkmatige economische ontwikkeling de belangrijkste motor is achter de politieke desintegratie van Joegoslavië. De hele geschiedenis door heeft Servië geprobeerd om haar relatieve economische zwakte te compenseren met (meestal succesvolle) pogingen om het centrale staatsapparaat te overheersen. In het vooroorlogse Joegoslavië bestonden er geen belemmeringen voor haar politieke overheersing. Maar het communistische Joegoslavië ontwierp de federale structuur als rem op dergelijke hegemonische aspiraties. De liberale Servische leiders die in 1971-72 werden gezuiverd, begrepen dat iedere werkelijke toekomst voor Servië niet gelegen is in pogingen om anderen te overheersen, maar in het aanleren van het vermogen om de problemen van de eigen ontwikkeling aan te pakken in samenwerking met anderen. De soevereiniteit van de andere republieken en de nationale erkenning van de Albanese bevolking in Joegoslavië werden door hen ook als voorwaarden gezien voor een democratische omvorming van Servië zelf. Anders zou Servië niet in staat zijn om haar eigen probleem van de omvorming van een agrarische naar een industriële en moderne maatschappij aan te vatten. Servië was niet zelf verantwoordelijk voor de zuivering van die generatie bekwame politieke leiders. Zij werden geslachtofferd op het altaar van een valse pan-Joegoslavische partijeenheid, dat wil zeggen het handhaven van een ondemocratisch regeringssysteem. Er was dus een tragische afloop ingebouwd in de Joegoslavische revolutie van 1941-45 zelf – in de stalinistische vorming en mentaliteit van de partij die de revolutie organiseerde en leidde – en die uiteindelijk niet alleen het door oorlog verwoeste Kroatië van nu tot gevolg had, maar ook een Servië dat in de greep is van de medogenloze tirannie van een destructief nationalisme. De Servische natie wordt nu door haar buren gevreesd en zij hebben een hekel aan haar, hoewel toch het verleden verhaalt van haar vermogen om de taal van vrijheid en nationale verdraagzaamheid te spreken. Nog maar zeer kort geleden – in maart 1991 – gingen honderdduizenden jonge Servische mannen en vrouwen de straat op om hun verlangen naar democratie en hun afschuw van het regime van Milosevic te uiten. Maar hun protesten werden op een zijspoor gerangeerd door net zulke nationalistische politici van de oppositie. Vrede op de Balkan zal terugkeren wanneer Servië haar democratische en socialistische traditie hervindt.