Irene Sokologorsky[1]

Het verrassend beeld van de helden van Oktober in het allereerste sovjetproza[2]


Bron: De Internationale, Nederlandstalig theoretisch orgaan van de IVe Internationale, 2000, lente, (nr. 72), jg. 44
Deze versie: spelling
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren?

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
Kunst en maatschappelijk leven
Lessen van Oktober
De Oktoberrevolutie te Moskou

Irene Sokologorsky is docent en voorzitter van de Université Paris 8 Vincennes Saint-Denis.

Veel sovjetromans en lange novellen uit de jaren ’20 gaan over de revolutie: Tchapaev van D. Fourmanov (1923), De ijzeren stortvloed van A. Serafimovitch (1924), en De week van Ju. Libedinski (1922). Telkens zijn deze boeken opgebouwd rond het beeld van een politiek bewuste revolutionair, die weet dat hij deelneemt aan een wereldbeweging, en die de inzet kent. Hij is vastbesloten een nieuwe samenleving op te bouwen en gaat daarvoor de strijd aan. Maar de Russische literatuur onmiddellijk na 1917, vóór de vermelde bekende auteurs van de jaren ’20, gaf een ander beeld van de actoren van de revolutie.

Een belangrijk aantal jonge schrijvers in de eerste vier jaar van het Sovjettijdperk legde zich toe op de weergave van wat ze zopas hadden gezien en beleefd. Zij wilden het revolutionaire bruisen van deze jaren zo rechtstreeks mogelijk laten zien. Zij hadden daarbij niet de ambitie van hun opvolgers om deze gebeurtenissen in hun volle omvang te vatten.

Hun verhalen nemen de lezer mee naar de meest verschillende streken, naar gewapende eenheden of groepen partizanen, naar steden of dorpen die zich organiseren “volgens de nieuwe wet”, of schilderen Rusland in de beweging van zijn colonnes bedelaars. Al deze werken hebben gemeen dat zij niet het beleven van een individu in het centrum van hun verhaal plaatsen, maar stukken verhaal, ter plekke gemaakte momentopnamen. De kritiek noemt dit later de “opstellen in de storm”. Personages komen even langs in deze verhalen en houden de blik van de lezer maar een kort moment gevangen. Maar het aantal personages dat optreedt is groot, zeer verschillend van komaf, van verleden, leeftijd en cultuur, en wat betreft hun plaats in de gebeurtenissen.

Karla Marxov

Ook de personages die zich beroepen op het bolsjewisme of de revolutie zijn in deze boeken onderling zeer verschillend. Maar toch hebben zij heel wat gemeenschappelijke kenmerken, die hen onderscheiden van de latere helden van Serafimovitch, Fourmanov of Libedinski. Die kenden tot op zekere hoogte de wereldwijde revolutionaire beweging, het kader voor hun optreden. In de werken uit de eerste jaren wordt Marx, als hij al eens wordt aangehaald, “Karla Marxov”. Een boer in Het naakte jaar vermeldt de “communesten”. In De val van Daïr heeft een jonge soldaat het over “de derde Ternationale”, en hij lijkt te denken dat het iets zeer concreets is, want volgens hem is één van zijn kameraden de gelukkige bezitter ervan. “Wat Marx betreft, geen van hen heeft hem allicht ooit gelezen”, noteert Pilniak.

In Virineïa wordt de afstand die de personages, die zich beroepen op de revolutie, scheidt van de wereldbeweging, als volgt duidelijk. Meegesleept door hun militante ijver hebben de boeren in algemene vergadering unaniem beslist de naam van hun dorp te veranderen in Internationalovka. Een seconde later echter zijn ze te beschaamd om de Internationale te zingen “want die zingt de lof van de verdoemden” (de “verworpenen der aarde” in de Russische versie). In het armste deel van het dorp, dat juist met uitzonderlijk enthousiasme is toegetreden tot de bolsjewieken, weigeren “de hardste roepers” niet alleen te zingen maar “zwijgen vervuld van schaamte, het hoofd verborgen in hun halsdoek, niet op hun gemak”. Of het nu gaat om de strijders van een revolutionair leger of partizanen, boeren of zonen van kooplui, burgers of edelen die het kamp hebben gekozen van de revolutie, hun gebrek aan kennis van de politieke toestand in Rusland is even groot. Balmachev, één van de vurigste strijders van Boudenny, kan niet zeggen of Lenin een jood is, maar bevestigt daarentegen wel zonder zweem van twijfel dat Trotski de zoon is van de gouverneur van Tambov.

In de Oorlog van de partizanen kruisen twee treinen met partizanen elkaar: “Allen zwaaien zij met hun bajonetten en roepen met stentorstem: weg met Khvilimonov, stenig de officieren, ... Kameraden, ter dood, geen medelijden voor Kapitaal, werp hem omver”. De naam van de generaal die met zoveel kracht wordt uitgeschreeuwd is echter vervormd, terwijl Kapitaal door de strijders van Vessely ook voor een menselijk wezen wordt genomen (het Russisch dat geen lidwoord gebruikt maakt de verwarring nog gemakkelijker).

In Nebesnovka-Tambovka, een dorp dat vanaf nu “in het revolutionaire tijdperk” wil leven, merkt de politieke instructeur die de bibliotheek komt inhuldigen tot zijn verbazing dat op de ereplaats een affiche prijkt die oproept tot het onderschrijven van een staatslening van maart 1917.

Genoeg met al dat geleer!

Nochtans wordt vermeld dat er enorm veel aan politieke propaganda wordt gedaan. De mannen hebben informatie gekregen in het leger, terwijl de dorpen vaak bezocht worden door “sprekers” die verhalen wat gebeurt op de verschillende fronten, in het land en in de wereld. Het revolutionaire Rusland wordt in allerlei teksten voorgesteld als een land waar een grote inspanning wordt gedaan om de kleinste uithoek te openen voor de politiek. Maar de moezjiek beantwoordt deze inspanningen met onverschilligheid: “Hoor dat eens aan! Servië, België! We zien het einde niet van onze eigen ellende, en dan komen ze af met die van anderen!”, roept een boer, die nochtans uit eigen beweging naar de algemene vergadering is gekomen. In Rode cavalerie probeert een man die teruggekeerd is van het front de gekwetsten in zijn kamer te laten nadenken over hun situatie, maar zijn woorden “ketsen af op het algemeen gebrek aan interesse”. Wanneer Sofron, die door het dorp Internationalovka tot chef verkozen is, aan de boeren de woorden wil uitleggen van een revolutionair lied, krijgt hij het volgende antwoord: “genoeg met al dat geleer, broeder laten we het hebben over wat ons bezighoudt” ... De menigte wordt roerig en roept: “serieuze zaken... laten we ons met de serieuze zaken bezig houden...” ...!

De politieke boodschap is tot in de kleinste uithoek doorgedrongen, maar vindt geen aandachtig oor. De namen van de partijen, de symbolen en politieke figuren zijn in de woordenschat opgenomen, maar betekenen niets en zetten niet aan tot nadenken. Neem het pittoresk optreden van de jonge Filka, beschreven in Het geboorteland, die een plaats wil als politiek instructeur, en zich bij het Uitvoerend comité aanbiedt getooid met het kruis van Sint Georges.[3] Met overigens als gevolg dat zijn kandidatuur onmiddellijk wordt aanvaard. Een andere partizaan van Vessely draagt trots drie linten: rood, groen en zwart.

Welke ook hun achtergrond is, hun cultureel niveau en hun rol in de gebeurtenissen, al deze personages zijn even weinig bekommerd om de wereldbeweging en de politieke strijd, waar zij overigens niets van af weten. Hun engagement in de revolutie houdt geen verband met een akkoord, met de analyses of de ordewoorden van deze of gene partij, en al evenmin met een sociaal project of idealen waar ze achterstaan. Het heeft niets te maken met ideeënstrijd.

Militaire strategie

Zijn strijders die deelnemen aan een militaire campagne of botsing dan tenminste op de hoogte van de onmiddellijke objectieven en van de gevolgde strategie? Fournamov beschrijft in zijn roman hoe Tchapaev op de vooravond van een belangrijke militaire operatie zijn mannen aantreft. “Ze plaatsen een oud stuk kaars op een plakkerig omgekeerd theekopje, en troepen samen rond de tafel om kennis te nemen van de uitgerolde kaart en details van de operaties die voorzien zijn voor de volgende dag. Allerlei commentaren weerklinken. (...) In een kleine kring rond Tchapaev staan de commandanten van regimenten, bataljons en eenheden, samen met gewone soldaten. Sommigen leunen op elkaar, terwijl anderen voorovergebogen steunen op de tafel, en allen volgen ze aandachtig de hand die met een wit kompas over de kaart heen en weer gaat.”

De krijgsraad komt samen op de vooravond van het slotoffensief tegen Daïr. De korte uiteenzetting van de commandant ontmoet er slechts de grootste desinteresse. Geen enkele officier stelt ook maar de kleinste vraag, of uit ook maar de minste opinie. De enige die kort het woord neemt heeft het over iets totaal anders. Wanneer de commandant even later het hoofdkwartier verlaat en één van de kampvuren nadert waarrond de soldaten aan het keuvelen zijn, krijgt hij amper een vluchtige blik: “Er komt ook zoveel volk langs de kampvuren!

Deze houding is zeer kenmerkend. Allerlei details in het gedrag van de soldaten en partizanen die voorkomen in de verschillende teksten laten zien hoe onverschillig deze staan tegenover de militaire campagne, en zelfs tegenover het gevecht waaraan ze op het punt staan deel te nemen. De verschillende auteurs beschrijven om de haverklap hoe ze aan het babbelen zijn. Maar het onderwerp is nooit politiek of in verband met de militaire operaties van hun eenheid. Ze “vertellen sprookjes”, geven allerlei details over de reuma waaraan ze lijden, laten bittere tranen over alle problemen die ze ondervinden als bewoners van de bossen, en wanneer aan de poorten van Daïr de mannen even hun gedachten laten gaan over de stad die ze op het punt staan te veroveren dan is dat alleen maar om te dromen van die fabuleuze wereld “waar de zon zo warm is dat er in de lente tweemaal graan kan worden geoogst.”

Fantasie

Verschillende teksten beschrijven initiatieven van de revolutionairen in steden of dorpen die ze juist hebben veroverd. Het ene is al fantasierijker dan het andere. In een streek die verscheurd is door de burgeroorlog, terwijl de Witten elk moment het pas veroverde dorp dreigen te heroveren, is de eerste bekommernis van de leider van de revolutionaire beweging de straten nieuwe namen te geven: “Zelfs het meest obscure straatje waaraan de bewoners zelf al niet meer dachten moest een naam krijgen als Darialski of Straat van de Democratie”. De inwoners zijn ook bezig met het kiezen van nieuwe familienamen. Inderdaad, dezelfde verantwoordelijke “werkt koortsachtig aan een plan in verband met de nieuwe revolutionaire namen die hij als dankbetuiging wil geven, in de eerste plaats aan de functionarissen van het Sovjetregime, de arbeiders en de soldaten van het Rode Leger”. Hierdoor aangemoedigd neemt ook het hoofd van de militie een initiatief dat door zijn oversten wordt “toegejuicht”: “Vooral bekommerd om het morele peil van de hem toevertrouwde militieleden en om hen op te voeden” geeft hij “een speciaal bevel om de slechte gewoonte uit te roeien van het vloeken”. Overigens blijft het bij die ene maatregel wat betreft de pogingen een nieuwe orde te vestigen. In het dorp van de Zwarte rivieren zien we in dezelfde zin hoe de nieuwe voorzitter van het Comité van de armen slechts één bekommernis heeft: orde en properheid laten heersen in het burgerhuis dat werd aangeslagen om er het Comité te installeren.

Men zoekt vergeefs in het handelen van de verschillende verantwoordelijken een gemeenschappelijke leidraad. De verschillende initiatieven worden allemaal genomen in naam van de bolsjewistische partij, maar men zoekt vergeefs naar een gedeelde ideologische basis, of zelfs maar naar eenzelfde keuze van veranderingen die in de samenleving nodig zijn. Strijders van het geregeld leger of van een partizaneneenheid, boeren die hun dorp in handen nemen of gewone individuen die het kamp van de revolutie hebben gekozen, geen van allen hebben ze een welomschreven overtuiging, en ze hebben geen belangstelling voor een globaal project dat een kader zou kunnen vormen voor hun optreden. Wat drijft deze mensen dan? Wat betekent voor hen die revolutie waar ze volop aan deelnemen?

Intense vreugde

Voor elkeen is de revolutie op de eerste plaats een ogenblik van intense vreugde, van geluk. Pavlitchenko, de “rode generaal” van Babel haalt zich “allerlei vrolijke gezangen” voor de geest, gebracht door “vrolijke loopjongens”. Malychkine noteert de “Zotte vreugde” van Petoukhov wanneer de partizanen uiteindelijk beslissen dat hij mag meedoen. Vessely zegt hetzelfde over een jongeman die door zijn vriendin gebracht wordt naar de partizaneneenheid van Alexander: “de vreugde brult in Ilko, zelfs zijn benen zijn vrolijk”.

Het gedrag van de personages, de manier waarop ze de meest banale dagdagelijkse handelingen verrichten, verraadt door de levendigheid een intens plezier in het bestaan: in De rode cavalerie “geeft de verantwoordelijke voor de aankoop van paarden de teugels van zijn strijdros aan zijn ordonnans, bestijgt in één sprong de vier trappen van het perron en verdwijnt in de lokalen van de generale staf.” Een partizaan van het rood-groene detachement van Alexander die niest doet dit “met wellust”. Deze vreugde van het bestaan komt bij vele personages tot uiting in hun neiging zich op te dirken. De partizaan Grichka draagt niet alleen rode, groene en zwarte linten, maar ook een groot aantal ringen, “al dan niet met stenen.” De prestigieuze divisieoverste Savitski “overgiet zich met parfum.”

Deze vreugde betekent helemaal niet dat er niet wordt afgezien. Integendeel, en de kritiek heeft zeer terecht onderlijnd hoe onze auteurs geweld, verkrachting, de dood en het lijden beschrijven, zonder enige vorm van afstandelijkheid. In alle teksten staan dergelijke passages echter vlak naast andere die bruisen van het leven en de vreugde om het bestaan. Geluk en pijn in al hun uitingen staan dicht bij elkaar. Seïfoullina heeft het over de “zoetheid” en de “bitterheid” van de “korte aardse vreugden”. In de twee treinen partizanen die beschreven worden door Vessely hoort men “gezangen en tranen”, en Pilniak schrijft op hoe het in de stad “slechts pijn en vreugde is, tranen en gelach heersen er.”

De pijn die opgaat in de vreugde heeft bij elk van onze auteurs dezelfde smaak. Wanneer twee soldaten van Boudenny de ganse dag hebben rondgelopen zonder hun kameraden terug te vinden, en zij onder vuur worden genomen door een detachement Polen, beschrijft de verteller hoe hij “overvallen wordt door het enthousiasme dat opgewekt wordt door het nabije einde.” “Ieder lijden is wonderlijk”, noteert ook Pilniak, en in verschillende teksten moet de wrange geur van het kreupelhout van alsem de vreugde van de wereld oproepen. Vreugde en pijn, plezier en lijden, het maakt allemaal deel uit van het bestaan dat heroverd werd omdat de revolutionaire uitbarsting het land bevrijd heeft van organisatie en rede, “de cultuur van de ontwikkelde vormen” (schrijft Malychkine), “het juk van het Westen” (in de woorden van Pilniak). Meer dan twee eeuwen lang hadden de Russische heersers onder de ongelukkige impuls van Peter de Grote geprobeerd het land aansluiting te laten vinden bij de Westerse wereld, door steden te bouwen, de zeden te veranderen, een levenswijze op te leggen die de Russen vreemd was. Rusland, afgesneden van zijn eigen bestemming, vluchtte weg in de wouden, de dorpen, de volksmuziek, de oude riten en gewoonten, de sekten.

Dorst

De aardbeving van de revolutie heeft als een orkaan deze orde van de kaart geveegd, de steden gewurgd, en Rusland teruggegeven aan zijn geschiedenis, de mens geconfronteerd met de ware aard van de dingen die verborgen ging achter gepolijste westerse omgangsvormen, gewoonten en moraal. Oog in oog met de fundamenten van het leven en de dood moest ieder de aangeleerde gewoonten laten varen, opnieuw zijn diepste aspiraties toelaten, zich overgeven aan de elementaire impulsen van elke dag, zijn ware zelf erkennen, om zijn plaats in te nemen in het universum en de authenticiteit van zijn roeping te realiseren.

Op allerlei manieren tonen de auteurs hoe strijders van een reguliere legereenheid of van een detachement partizanen, boeren of geïsoleerde individuen, allen tot de revolutie komen door zich over te geven aan hun spontaneïteit, hun humeur, en niet door na te denken of uit overtuiging. Sommige beelden en woorden tonen het revolutionair initiatief als iets van de orde van het verlangen en niet van de orde van de wil. Om te zeggen hoe iemand aansluit bij de revolutie heeft Pilniak het regelmatig over een zintuiglijk aanvoelen. Natalia sluit aan bij een gemeenschap anarchisten omdat zij “de revolutie in haar bloed gevoeld en aanvaard had”. In De humus is het nieuwe detachement, dat zich voorbereidt op zijn eerste actie, niet onder de indruk van de “sonore woorden” die weerklinken van het perron van het Uitvoerend Comité, maar komt de opwinding van “de intuïtieve gevoeligheid” van de mannen die “hen de grote vreugde van de stoutmoedigheid doet voelen.”

In De Val van Daïr treffen we dikwijls het beeld aan van de dorst. De divisies van de legercommandant marcheren op naar de prestigieuze hoofdstad waar ze hopen “melk, vlees en honing” te vinden, en de auteur voegt eraan toe dat “ze daarbij ook dorst hadden”. Op het beslissende moment van de botsing werpen twee personages zich naar voor, “razend en woedend van dorst”, en wanneer het gevecht gedaan is stopt gans het leger aan een rivier “en drinkt langdurig alvorens in slaap te vallen.” Ook het beeld van dronkenschap vinden we herhaaldelijk terug. In de stad beschreven door Seifoullina, “breekt de dronkenschap van de opkomende woede los”, terwijl de bolsjewiek Sofron “vroeger wodka dronk, terwijl nu de revolutie hem vol van zotte dronkenschap heeft gemaakt.” Arkhip, de revolutionair die beschreven wordt in Het naakte jaar, spreekt “zonder hysterie, maar misschien met een zekere koude haat.” In Het geboorteland worden de boeren die bij één van hen samen zijn om een actie te plannen “zeer kwaad”. Voor Daïr worden soldaten “als wilde beesten”, en zij werpen zich in de aanval “zoals mannen die buiten zichzelf zijn van woede.”

Niet alleen worden personages beschreven in de revolutionaire actie zonder dat rationele motieven daar een rol in spelen, maar via redeneren naar de revolutie komen is onmogelijk. In de latere roman De ijzeren stortvloed (1924) beschrijven de boeren hoe het allemaal in hun respectieve dorpen op gang is gekomen als volgt: “De arbeiders kwamen met vrijheid, richtten sovjets op en zeiden de boeren zich meester te maken van het land”, vertelt één van hen, en de ander bevestigt: “zij hebben ons het bewustzijn gebracht en gezegd korte metten te maken met de burgerij.” In de roman uit de eerste jaren Het naakte jaar wordt in het lang en in het breed het tegenovergestelde beschreven. Een boer van Zwarte rivieren is tot de revolutie gekomen dankzij een duw in de rug die hij kreeg van een arbeider in 1905. Die had hem uitgelegd “dat allen gelijk zijn voor God, dat de aarde hen toebehoort, dat de rijke grondbezitters hen de aarde ontstolen hadden en dat het moment zou komen om aan de slag te gaan.” Kolotourov, beschreven als “een eerlijke man vol gezond verstand”, was in 1917 “de eerste geweest om op te staan en tot de actie over te gaan”, zich de woorden van de arbeider herinnerend. Eenmaal voorzitter van het Comité van de arme boeren, komt hij snel tot de vaststelling dat hij zijn tijd vult met het tekenen van papieren terwijl er in de werkelijkheid niets verandert. Bewust van de totale zinloosheid van zijn activiteit en vervuld van medelijden met zijn eigen persoon, begeeft hij zich op een mooie avond in de drankvoorraad en bezat zich, hij die nooit dronk. Indien de wijsheid en de oneindige goede wil van deze boer niet konden beletten dat het verkeerd liep, commentarieert Pilniak, “dan is dat omdat het dorp van Kolotourov “dood” was.” Ingeblazen van buiten uit, door een redenering, en dus niet beantwoordend aan de intieme en spontane overtuiging van het personage, had zijn optreden geen authenticiteit, en was tot mislukken gedoemd.

Schwung en wellust

De acteur van de revolutie die we terugvinden bij onze auteurs wil dus zijn eigen aspiraties eindelijk zo goed mogelijk uitdrukken en zich overgeven aan zijn diepste elan. Daarom houden zij, rebels tegen elke vorm van discipline, zonder respect voor de chefs en hun bevelen, niet in het minst rekening met de context of met de krachtsverhoudingen. Met schwung en wellust voeren zij bravourestukjes op, zij geven hun leven in opgewonden vervoering, maar het doel en de toekomst die het gevolg moet zijn van hun daden interesseert hen niet. In plaats van zich te verschuilen gaat een soldaat van Boudeny een ongelijk gevecht aan met een vliegtuig, met het risico dat hij zo de aandacht van de piloot vestigt op zijn detachement dat verscholen zit in het struikgewas. Alexander, de chef van het rood-groene partizanendetachement beslist ter plekke de gevangenis van de stad aan te vallen, en onbezorgd en zich niet bekommerend om de zendingen die hij verondersteld wordt te vervullen met zijn detachement, antwoordt hij met vuur op de opwerping dat deze poging tot mislukken gedoemd is: “Wij zullen ten ondergaan aan de voet van de gevangenismuur. Dat moet dan maar. Achter de tralies zullen onze ongelukkigen het gemakkelijker hebben te sterven.”

Hoe kunnen al deze acties en initiatieven gebundeld worden tot een gemeenschappelijke tactiek en politiek? Niet alleen wordt opgeschreven hoe ieder zijn eigen verzuchtingen en persoonlijke lotsbestemming volgt, maar al wie in de buurt is blijkt dit de normaalste zaak van de wereld te vinden. Babel beschrijft verschillende keren hoe de strijders van Boudenny, welke ook hun graad of verantwoordelijkheid weze, van vandaag op morgen de eenheid verlaten waarvan ze het bevel hebben, om persoonlijke kwesties te gaan regelen: de aankoop van een nieuw paard, een wraakoefening. Niemand heeft daar iets op aan te merken, niemand probeert hen tot andere gedachten te brengen, en wanneer ze terugkomen nemen ze naadloos hun plaats in de rangen weer op.

De acteur van de revolutie heeft maling aan efficiëntie, lange termijndoelstellingen of tactiek, en het kan hem al evenmin schelen wie de vijand is tegen wie hij vecht. Wanneer de matroos Galagan bruusk beslist een detachement partizanen op te richten en ten strijde te trekken, is hij geen seconde bekommerd om de vijand te omschrijven tegen wie hij ten aanval denkt te trekken. In De humus hebben Sofron en zijn kameraden die de macht grijpen in hun dorp slechts een zeer vaag idee van hoe ze het leven er denken te reorganiseren. Strijders en boeren worden dikwijls beschreven als vervuld van haat en woede, maar waartegen die haat en woede gericht is wordt niet gezegd, het werkwoord haten blijft zonder voorwerp. Uitzonderlijke situaties buiten beschouwing gelaten tonen de soldaten en boeren geen haat jegens diegenen die ze bestrijden. Vol vriendelijkheid en tederheid hebben de bloeddorstige mariniers van Galagan pret met de burgerlijke vader van de verloofde “die democratisch danst” op het verlovingsfeest, en Vaska, de vreselijkste partizaan die je je kan voorstellen, heeft de tranen in de ogen wanneer hij de raadgevingen aanhoort van zijn burgerlijke schoonmoeder in verband met de delicate juffrouw die hij zojuist gehuwd heeft. De strijders van Babel zijn wreedaardiger tegenover de boeren-infanteristen in hun eigen rangen dan tegenover de vijandelijke ruiters van Makhno, hun gelijken in de wapens.

Onze auteurs tonen ook via verminkte ordewoorden hoe voor hun personages de spontane beweging op zichzelf waarde heeft. Van de politieke ordewoorden wordt enkel het eerste deel gebruikt, met de positieve of negatieve geladenheid, terwijl het tweede deel, dat wat wordt toegejuicht of aangeklaagd, ontbreekt. Belangrijk is niet te weten wat ze bekampen en aanklagen of ondersteunen, maar het toejuichen, het vervloeken, of de vastberadenheid in het verdedigen van de gemaakte keuze. Luister hoe Vessely de oprichting en het vertrek beschrijft van het detachement van Galagan: “Bruusk schiet het hart van Vaska vol vuur. Met één sprong staat hij op de tafel: makkers, hoort mij-ij-ij-ij-ij-ij-ij. En de meeting schiet in gang met muziek en tranen: Gra Brei Vra Dra Zra, tot het bloed, tot het vlees, tot de huid. Diezelfde avond verliet een regiment vrijwilligers de tuin op weg naar het station. Een regiment van 300 man, geleid door Vaska Galagan.”

Indien zij dan al geen haat voelen tegen een welomschreven vijand, hebben zij dan tenminste toch geen wrok over het onrecht hen in hun leven aangedaan? Niet in het minst. De idee die als een draad door de teksten loopt is niet die van wrok of wraak, maar die van de revanche. “Nu is het onze beurt”, roept Sofron uit, “genoeg, zij hebben genoeg van alles genoten. Nu is het aan ons!” “Wij zullen de wijn drinken tot de laatste fles”, verklaren de mariniers van Vessely. “Zij hebben goed gefeest, zij hebben goed gedronken. Nu is het feest aan ons”, tieren de partizanen in de twee treinen die elkaar kruisen. De soldaten van Daïr die zich aansluiten bij de commandant hebben het gevoel zich voor te bereiden op “een vakantie in de zon”, en ook zij dromen van “het feest” dat ze zullen vieren, eenmaal de stad ingenomen. Het revolutionaire engagement is zinvol in de bestemming van de personages zelf, de revolutie wordt niet gemaakt, maar beleefd. Ieder ervaart ze als een overlopen van zichzelf, een openbarsten van zijn wezen, te vergelijken met de woeste kracht van de golven en de harde vlagen van de wind. Feest van het leven en de wereld, explosie van onmiddellijke en volledige vreugde, is de revolutie een moment waarop alles intens wordt, een scherpe smaak krijgt, waar het leven ten top wordt gedreven en de mens, bevrijd van zijn hinder en verzoend met de wereld, tot de waarheid van zichzelf komt om zijn lot te drinken met glans.

Bandopnemer

Verwonderlijk is hoe constant de meest verscheiden personages, op de één of de andere manier betrokken in de revolutionaire gebeurtenissen, in de teksten van deze vier eerste revolutionaire jaren, of ze nu lang optreden in een verhaal of slechts vluchtig, allen deze kenmerken delen, terwijl figuren die anders zijn er duidelijk niet in slagen hun plaats te vinden in de revolutionaire gebeurtenissen. Maar deze schrijvers kennen elkaar niet. De afstanden en de chaos in die tijd maakten de kans klein elkaars werken te lezen, en enkele jaren later, wanneer het er vreedzamer aan toe ging en er kans was met elkaar kennis te maken, erkenden ze elkaar niet als gelijken en ging ieder zijn eigen weg. Dat onderlijnt des te meer de documentaire waarde van deze eerste geschriften, wat door tijdgenoten trouwens overvloedig werd bevestigd.

Libedinski, die op hetzelfde moment met dezelfde werkelijkheid geconfronteerd was geworden, sprak met bewondering over “het verbazingwekkend artistiek geheugen” van Vessely. “Bij momenten heeft men de indruk dat hij op de pleinen, markten en perrons rondliep met een bandopnemer of een fonograaf’, zegt hij. “Dit is geen beschrijving van de gebeurtenissen, het zijn de gebeurtenissen zelf die uit het papier opstijgen”, zegt ook V. Polonski, en hij voegt eraan toe: “A. Vessely weet wat het is niet te vertellen, hij toont het gewoon aan de lezer.” V. Kaverine van zijn kant legt het enorme succes van de werken van Ivanov in 1919-1920 uit “omdat deze werken voor het eerst in de literatuur de gebeurtenissen hebben vastgelegd die zich in het land hebben ontketend.”

N. Ossinski onderlijnt in de Pravda de verdienste van Pilniak die het “dagdagelijkse van de revolutie weergeeft.” Hij steunt ook A. Loenatsjarski die in die jaren veel gedaan had voor de verspreiding van deze nieuwe literatuur, en die Het naakte jaar beschreef als “de eerste echo van de revolutie.” Om de documentaire waarde van deze literatuur te onderstrepen riep de kritiek haar trouwens uit tot de “genreschilderkunst van de revolutie.” A. Voronski beschouwde Pilniak als “de meest vooraanstaande van hen”, maar anderen noemden in dezelfde zin Babel, Ivanov en Vessely.

Toch waren er ook al in deze eerste jaren veel critici die klaagden dat onze auteurs te veel de neiging hadden “stil te staan met een verdachte toegeeflijkheid bij de kleine kant van de dingen, en bij de sombere kanten van de werkelijkheid in die tijd.” A. Isbakh beschuldigde Pilniak ervan “te snuffelen in de achterkoer van de revolutie”, terwijl A. Zonine zei dat hij in Het naakte jaar slechts een beschrijving vond van “de uithoeken van het alledaagse in de revolutie, de achterkoertjes, de mesthopen en vuilnisbelten die ontstaan zijn in het ijzeren verloop van de revolutie.” Dat soort uitspraken werd veel hernomen wanneer het erom ging onze auteurs te bespreken.

Na 1925 werd dat soort kritiek sterker, dergelijke boeken werden “lasterpraat over de revolutionaire feiten” en “ideologisch gevaarlijk”, “dwalingen”, “verkeerde inschattingen”. De boeken werden gezien als eerste pogingen alvorens in het Sovjettijdperk de echte revolutionaire kunst tot bloei kwam. De boeken die we hier hebben beschreven werden uit het collectieve geheugen gebannen. Het zou tot de jaren ’60 en in sommige gevallen tot de perestrojka duren voor men ze weer te lezen kreeg. Zelfs in het buitenland, waar iedereen de werken kent van Fourmanov en Serafimovitch, zijn er maar weinigen die Pilniak of Babel hebben gelezen, en zo goed als niemand kent Vessely.

Het waarachtige portret van de acteur van de Russische Revolutie van de eerste jaren werd zo weggedrukt, ten voordele van een kunstmatig personage, conventioneel en geïdealiseerd, dat later geboetseerd zou worden door auteurs die zichzelf overigens zouden omschrijven als “voluntaristische organisatoren van het materiaal”. Een belangrijke waarheid over de Oktoberrevolutie werd zo vernietigd. Naast figuren zoals Tchapaev, gedisciplineerd, bewust en uitgerust met een duidelijk politiek project, verlangend een maatschappij te vestigen op nieuwe waarden, komen in deze eerste jaren van de revolutie mensen op het voorplan die rebelleren tegen elke vorm van organisatie, die weigeren aandacht te hebben voor welk politiek of sociaal project dan ook, en die zich met wellust en overgave laten meeslepen in een grootste beweging van uitbundigheid, met gans hun wezen, zonder doel en zonder enige gerichtheid op morgen.

Toen zij de macht grepen was het met die mensen dat Lenin en zijn vrienden aan de slag konden om een nieuwe wereld op te bouwen, en heel wat wisselvalligheden van het verloop van de geschiedenis kunnen hiermee worden begrepen. Wanneer we vandaag een balans willen maken moeten we zeker die realiteit van de eerste jaren, zoals onze auteurs ze tot ons hebben gebracht, mee in rekening brengen.

_______________
[1] Franse universitaire.
[2] Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Octobre 1917, Causes, impact, prolongements, in 1999 uitgegeven bij de Presses Universitaires de France (PUF). Dit boek, samengesteld onder de leiding van Bruno Drweski, verzamelt de bijdragen op het internationaal colloquium dat Actuel Marx van 14 tot 17 november 1997 in Parijs organiseerde naar aanleiding van de tachtigste verjaardag van de Oktoberrevolutie. Het boek bevat niet minder dan 66 bijdragen. Prijs in de boekhandel: 1346 BEF een slordige 70 gulden.
[3] Een tsaristische militaire onderscheiding.