T. W.

Boekbespreking

De accumulatietheorie (deel 4)


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1969, nr. 1, jg. 12
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De accumulatietheorie (deel 1)

De vraag of accumuleren en consumeren tegengestelde begrippen zijn, waarbij vergroting van de ene ten koste van de andere gaat of dat zij samen kunnen gaan is geen vraagstuk voor een marxist doch wel voor iemand die meent dat de maatschappij door middel van hervormingen fundamenteel gewijzigd kan worden. Dialectisch gezien is accumulatie (opeenhoping van kapitaal) de ontkenning (negatie) van de consumptie. De productie van levensmiddelen draagt in tegenstelling tot de productie van productiemiddelen niet bij tot accumulatie van kapitaal. De kapitalistische maatschappij stelt zich ten doel de productie van meerwaarde, de productie van winst, de productie van ruilwaarden zulks in tegenstelling tot daaraan voorafgaande maatschappijen die tot doel hadden gebruikswaarden te produceren, goederen te produceren teneinde deze te kunnen consumeren. Hiermede is niet gezegd dat de voorkapitalistische maatschappijen geen uitbuiting kenden. Alle slaven, lijfeigenen, horigen moesten werken ten einde te voldoen aan de persoonlijke behoeften van hun meesters. De hun overblijvende tijd konden zij besteden ter bevrediging van hun eigen behoeften of hun eigenaar stelde hun genoeg levensmiddelen ter beschikking om in leven te blijven, zoals de eigenaar van een paard dit voert om het in leven te houden om zijn eigendom niet te verliezen. De kapitalistische maatschappij heeft dit alles omvergegooid. De moderne proletariër is niet het eigendom van de bezitter van de productiemiddelen, van de kapitalist. De persoonlijke omstandigheden van de arbeider interesseren hem niet. Het enige wat hem interesseert is dat er altijd proletariërs zullen blijven bestaan die bereid en in staat zijn voor hem te werken. Hij betaalt ze niet opdat zij in leven zullen blijven, maar uitsluitend opdat ze in leven blijven gedurende de tijd dat ze bij hem werken. De zorg dat de klasse van proletariërs blijft bestaan, dat zij bij werkloosheid en ziekte niet uitsterven etc., is niet zijn persoonlijke zorg maar de zorg van de collectiviteit van de kapitalisten en deze zorg wordt overgedragen aan de kapitalistische staat. Dit geldt ook voor de gevallen waarin de kapitalistische staat via belastingen en sociale verzekeringswetten de financiële consequenties weer afwentelt op de afzonderlijke kapitalisten en ze over hen omslaat. Tegenover de these consumptie, welke in wezen inhoudt productie van goederen, van gebruikswaarden ter wille van de gebruikswaarde, staat de antithese productie van meerwaarde, winst, productie om de winst. De synthese van deze ontwikkeling kan slechts zijn: productie van gebruikswaarden ten behoeve van de producenten (de arbeiders) en productie van machines niet voor het maken van winst, maar om de arbeidstijd van de arbeiders te verkorten en de hoeveelheid consumptieartikelen ten behoeve van de arbeiders te vergroten.

Alleen met een dergelijke dialectische redenering kan men tot een juist begrip van het vraagstuk accumuleren en/of consumeren komen. De dialecticus Van Santen is op dit punt niet dialectisch. Hij wil tot de conclusie komen dat “het historische vonnis over wat Marx de wet van de accumulatie noemt geveld”[1] is. Hij wil aantonen dat accumulatie en consumptie niet elkaars alternatieven zijn. Ondertussen wordt de vroegere uitbuiting gerechtvaardigd met zinnen als:

“De negentiende-eeuwse accumulatie en a fortiori de oorspronkelijke accumulatie (de wording van het industriële kapitalisme) moesten betaald worden met de honger, de ellende, de morele ontaarding van de onderliggende klasse.”[2]

Deze uitspraak wordt dan NB gerechtvaardigd met het citaat van Marx uit het Communistisch Manifest dat

“de bourgeoisie in haar nauwelijks honderdjarige klassenheerschappij grotere en kolossalere productiekrachten geschapen heeft dan alle voorafgaande generaties tezamen.”[3]

Van Santen gaat verder;

“In dit licht moet men de toenmalige economische en maatschappelijke verhoudingen beoordelen, in het licht dus, dat ten eerste dankzij de kapitalistische structuur rijkdommen uit de grond gestampt kunnen worden en dat ten tweede de onvermijdelijke prijs voor de materiële vooruitgang de proletarische armoede is.”[4]

Wij onderschrijven wat Marx heeft gezegd m.b.t. de uitbreiding van de productiekrachten door het kapitalisme. Marx heeft echter nimmer deze uitbreiding aanvaard als rechtvaardigingsgrond voor de ellende van de arbeidersklasse. De kapitalistische productiewijze is er niet op gericht rijkdommen (d.w.z. goederen, fabrieken e.d.) uit de grond te stampen, maar om ruilwaarden (kapitalen) te scheppen.

Dat het mogelijk is “de consumptie óf de accumulatie of beide (het meest waarschijnlijk) te vergroten” bewijst niet dat consumptie en accumulatie geen alternatieven zijn. Indien accumulatie en consumptie toenemen blijft het feit bestaan dat als de consumptie niet was gestegen de accumulatie meer was gestegen. Er is dus wel degelijk een alternatief. Als men de lonen verhoogd wordt de meerwaarde kleiner en uit de meerwaarde komt de accumulatie.

T.W.

_______________
[1] J. van Santen, De marxistische accumulatietheorie, H.E. Stenfert Kroese, Leiden, 1968, blz. 106.
[2] J. van Santen, t.a.p., blz. 103.
[3] J. van Santen, t.a.p., blz. 104.
[4] J. van Santen, t.a.p., blz. 104.