T. W.

Boekbespreking

De accumulatietheorie (deel 7)


Bron: De Internationale, orgaan van de Nederlandse sectie van de IVe Internationale, 1969, nr. 5, jg. 12
Copyright: De Internationale
Deze versie: Spelling aangepast
Transcriptie/HTML en contact: Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive
| Hoe te citeren? — Graag bronvermelding !

Qr-MIA

       


Deel deze tekst met een kennis
Het e-mailadres:


Verwant
De accumulatietheorie (deel 1)

De omslag van het kapitaal

Men verdeelt het kapitaal van een onderneming in constant (het deel dat geïnvesteerd is in machines,grondstoffen en hulpstoffen) kapitaal en variabel (het deel dat geïnvesteerd is in arbeidslonen) kapitaal. Deze verdeling is belangrijk om de productkosten van de arbeid te bepalen dus in het algemeen in het productieproces.

Bij de beschouwing van het circulatieproces en speciaal bij de behandeling van de winstvoet komt echter nog een andere verdeling ter sprake en wel de verdeling in vast en circulerend kapitaal. Het vaste kapitaal wordt gevormd door de gebouwen en machines, die steeds na een langere periode vervangen worden. De waarde van dit kapitaal dat in één keer wordt voorgeschoten komt in gedeelten in het product terug (wordt afgeschreven). Het circulerende kapitaal, d.i. het gedeelte van het constante kapitaal dat uit grondstoffen en hulpstoffen bestaat alsmede het variabele kapitaal, gaat steeds geheel in het product op.

Hierdoor ontstaat een verschil in tijd dat het vaste en het circulerende weer in handen van zijn bezitters terugkeert. Het vaste kapitaal keert daarenboven na ieder productieproces voor een deel maar terug en is dus pas na een aantal processen geheel teruggekeerd. Daar de kapitalist zijn winst in procenten van het geïnvesteerde kapitaal bepaalt, is voor hem dus belangrijk dat tegenover een bepaald vast kapitaal een groot aantal keren hetzelfde circulerende kapitaal kan functioneren doordat steeds weer de producten verkocht worden en het geld opnieuw gebruikt kan worden om grondstoffen en arbeidskracht te kopen.

Het totale benodigde kapitaal hangt echter maar af van de tijd die nodig is om na het productieproces de waren te verkopen, want gedurende die tijd zal hij extra kapitaal ter beschikking moeten hebben voor grondstoffen en arbeidskracht als hij het productieproces op gang wil houden.

Deze omslag van het totale kapitaal bepaalt dus uiteindelijk steeds de jaarlijkse winstvoet. Des te meer keren dat hij snel hetzelfde kapitaal in één jaar kan verwerken des te sneller het terugkeert des te hoger is zijn winst in verhouding tot het geïnvesteerde kapitaal.

Reproductie van het totale maatschappelijke kapitaal

Bij de beschouwing van de reproductie gaat Marx ter wille van de zuiverheid van het onderzoek van een aantal abstracties uit bv.:
- De kapitalistische maatschappij bestaat steeds uit twee klassen: kapitalisten en arbeiders, d.w.z. hij ziet af van het bestaan van kleine bedrijven zonder arbeiders. Hij ziet daarbij niet af van degenen die uit de meerwaarde betaald worden: bewaringspersoneel, dienstpersoneel werkende in de handel, etc.
- Waarde en prijs vallen samen. Dit is in werkelijkheid natuurlijk niet het geval. Daar echter de gemiddelde prijs samenvalt met de waarde en Marx de ruil tussen twee grote afdelingen behandelt nl. die waarin de productie van productiemiddelen en die waarin de productie van consumptieartikelen geschiedt, is voor het onderzoek slechts van belang in hoeverre in elke afdeling afzonderlijk de gemiddelde prijs niet met de waarde samenvalt.
- Er treden geen “waarderevoluties” op in de bestanddelen van het productieve kapitaal. Dit wil waarschijnlijk zeggen dat Marx de eis stelt dat geen verandering in de arbeidsproductiviteit tot waardeverandering aanleiding geeft.
- De ruil vindt plaats door middel van geld en niet door krediet.
- De totale hoeveelheid van het door slijtage te vervangen vaste kapitaal is gelijk aan de in het product opgegane deel van het vaste kapitaal, of populair gezegd: het te vernieuwen vaste kapitaal is gelijk aan de (economische) slijtage (de afschrijving).

Een vraag die direct naar voren komt is of de beide afdelingen (productiemiddelen en consumptieartikelen) inderdaad volledig te scheiden zijn en in hoeverre er een “switchen” tussen beide afdelingen mogelijk is.

Dat er waren zijn die zowel in de ene als in de andere afdeling aangewend kunnen worden (bv. petroleum als brandstof voor de industrie en als huishoudbrandstof) neemt niet weg dat op het moment dat zij aangewend worden ze in een bepaalde afdeling gebruikt worden. Waarvoor ze uiteindelijk gebruikt worden bepaalt de afdeling waarin ze geproduceerd zijn.

“Wij schrijven nu ca. 100 jaar na Marx en 56 jaar na Hilferding. Wat bij deze uitlatingen per se verouderd aandoet, is het gebrek aan een ontwikkelde prijstheorie die zich rekenschap geeft van de voorwaarden waaraan voldaan moet worden. Wil het prijsmechanisme tenderen in de richting van het “long-run” evenwicht.”[1]

Hier komt bij van Santen, zoals bij vele neomarxisten, de tendens naar voren het productieproces ondergeschikt, afhankelijk te stellen van het circulatieproces. Zelfs komt de liberale oude theorie om de hoek kijken, die meent dat de prijsvorming uiteindelijk alles regelt want “een zich onmiddellijk corrigerende disproportionaliteit kan ten principale elke conjunctuurschommeling in de kiem smoren.”[2] Het kenmerk van de kapitalistische productiewijze is echter juist dat dit smoren van conjunctuurschommelingen niet onmiddellijk werkt maar juist via het inkrimpen en uittreden van het productieproces, met alle gevolgen van dien.

De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat het kapitalistische productieproces zelf de bron is van deze conjunctuurschommelingen en dat alle maatregelen welke men neemt en alle gevolgen welke de conjunctuur met zich meebrengt onherroepelijk terugwerken op dit productieproces. Zij gaan altijd gepaard met ontslagen, automatisering, rationalisering etc., en hebben daardoor weer nieuwe conjunctuurschommelingen ten gevolge.

Marx zag zeer juist dat als er meer linnen gemaakt werd dan de maatschappelijke behoefte is, het teveel dan waardeloos werd. En dit wordt niet door het marktmechanisme verhinderd.

De groente wordt “doorgedraaid”, “koffie werd in zee gegooid, tarwe in de locomotieven gestookt.” En ook nu nog zijn er miljoenen arbeiders werkloos, liggen er fabrieken stil, terwijl er miljoenen mensen verhongeren. Ook nu nog is het “alles of niets”. De kapitalist neemt niet met weinig genoegen.[2]

Wij willen met dit artikel de bespreking van het proefschrift van van Santen beëindigen. In een aantal volgende artikelen over het accumulatieproces zullen wij van Santen nog wel een aantal keren citeren. Van Santen heeft een poging gedaan de marxistische theorie te bespreken en te vergelijken met moderne economische theorieën. Het is niet een gemakkelijk te lezen boek. Maar het geeft een aantal kritieken op de marxistische theorie welke ook door diverse neomarxisten worden geuit. Het kan dienen om een inzicht te krijgen in de neomarxistische kritiek op de klassieke theorie. Hij doet recht aan de klassieke theorie door hem behoorlijk uiteen te zetten, maar hij verdedigt hem niet. Als men diverse neomarxistische epigonen wil leren kennen, hun argumenten wil horen, om te weten waar de gevaren zitten, kan dit boek zeer dienstig zijn. Het is goed zijn tegenstanders te leren kennen.
En zeker door iemand die de marxistische theorie bestudeerd heeft.

Th. Wiering

_______________
[1] J. van Santen. Het accumulatieproces, blz. 133.
[2] J. van Santen. t.a.p. blz. 134.